1)ben
Hier spreekt de Bruidegom weder, zo sommigen menen; maar anderen menen dat het de woorden der Bruid zijn.
 
2)een Roos
De roos is de edelste onder de bloemen en haar reuk verkwikt de hersenen. Bij de rozen van Saron, dat is die te Saron wassen, worden verstaan uitnemend schone rozen; gelijk bij de leliën der dalen, dat is die in de dalen wassen, worden verstaan schone welriekende leliën. Salomo is zo schoon niet versierd geweest als een van deze, Matth. 6:29; maar overmits hier gesproken wordt van de roos, wassende in de velden van Saron, en van de leliën in de dalen, maar niet van zulke, die in betuinde of besloten hoven wassen; zo schijnt het dat hiermede wordt te kennen gegeven dat de kerk van Christus verdrukking onderworpen is, gelijk de bloemen des velds van een ieder, die daar voorbijgaat, lichtelijk afgeplukt en van de beesten vertreden en afgebeten worden. Deze zin blijkt de rechte te zijn uit Hoogl. 2:2.
 
3)Saron,
Saron is een lustige, schone landstreek, strekkende van Cesarea tot Joppe, niet ver van de Middellandse zee. Aldus wordt ook genoemd ene stad aldaar gelegen. Zie breder van Saron, 1 Kron. 5:16; Jes. 33:9, en Jes. 35:3, en Jes. 65:10; Hand. 9:35.
 
4)Gelijk
De zin is: Zozeer als de lelie [vergeleken zijnde met de doornen] dezelve in schoonheid en heerlijkheid ver overtreft; alzo overtreft mijne liefste alle andere dochters, bij dezelve vergeleken zijnde; dat is, de ware kerk vergeleken zijnde bij andere vergaderingen, gaat dezelve alle in voortreffelijkheid ver teboven.
 
5)de doornen,
De bozen en goddelozen worden in de Schrift [en ook, naar veler gevoelen, in deze plaats] doornen genoemd, eensdeels ten aanzien hunner onvruchtbaarheid in het voortbrengen van goede vruchten; anderdeels vanwege hun stekelige boosheden tegen de kinderen Gods; zie Num. 33:35; Spreuk. 22:5; Ezech. 28:24.
 
6)dochteren.
Dochteren worden in de Heilige Schrift genoemd de verzamelingen der mensen, somtijds der goeden, als: de dochter Zions; dat is de gemeente Gods; Jes. 37:22; somtijds der kwaden, als: de dochter Babels; Ps. 137:8, de dochter Edoms; Klaagl. 4:21.
 
7)Als een appelboom
Dit zijn nu wederom de woorden der Bruid. Onze Heere Jezus Christus wordt dikwijls bij een boom vergeleken, gelijk Openb. 2:7, en Openb. 22:2. Hier bij een appelboom. Gelijk hij alle wilde bomen verre tebovengaat; alzo, zegt hier de Bruid, overtreft ook Christus, mijn liefste, alle mensen, die van nature maar als wilde bomen zijn. En gelijk een appelboom, met zijn brede en lage takken, goede schaduw en schuiling geeft tegen de hitte en lieflijke vrucht voortbrengt tot verkwikking van den mens, alzo vind ik ook schaduw, bescherming en verkwikking onder de vleugels zijner genade, zo tegen de toorn Gods alsook in de hitte der vervolging. Alzo dat ik wens en poog altijd daaronder te schuilen.
 
8)de bomen
Dat is, die in het woud, of in het wild wassen. Buiten Christus zijn alle mensen wilde ongehavende bomen, Rom. 11:17,24, die derhalve òf gene, òf kwade, òf zure, òf vruchten van onaangenamen smaak voortbrengen; tenzij dat zij door het geloof van Christus worden ingegriffeld, zo kunnen zij geen goede vruchten voortbrengen; Matth. 7:18; Joh. 15:4.
 
9)onder de zonen;
Te weten, van Adam, of der mensen; of zonen; dat is, jongelingen. Dezen allen overtreft Christus ver; Ps. 45:3.
 
10)in Zijn schaduw,
Te weten, onder des appelbooms schaduw, dat is onder zijne bescherming. Gelijk de bomen, ons beschaduwende, bevrijden van den brand en de hitte der zon, alzo bevrijdt ons Christus voor de hitte van den toorn Gods en de vervolgingen der boze wereld. Zie Ps. 121:5,6,7; Jes. 25:4. Zie ook de aantekening Ps. 91:1.
 
11)Zijn vrucht
Dit is nog een weldaad, die de Bruid verkrijgt door Christus; te weten, dat zij niet alleen van het kwaad verlost is, maar dat zij ook zijn lieflijke vruchten deelachtig wordt, als van zijn dood, verrijzenis, hemelvaart en andere weldaden. Anderen verstaan hier door de vruchten de vertroostingen van Christus, die het hart der gelovigen zoet zijn.
 
12)Hij voert
Of, Hij voerde.
 
13)in het wijnhuis,
Hebreeuws, in het huis van den wijn; dat is, in het huis der vreugde en der blijdschap, die wij door de kracht en werking van den Heiligen Geest in onze harten ontvangen, 2 Cor. 1:5. Behalve dat de wijn den dorst verslaat, zo maakt hij ook het hart vrolijk, Ps. 104:15, en hij doet het zijne droefenis vergeten. Zie Spreuk. 31:6,7. Tot dit huis der vreugde worden alle kinderen Gods genodigd; Spreuk. 1:20; zie ook Spreuk. 9:1, enz.
 
14)de liefde
Versta hier de liefde, waarmede Christus ons liefheeft en bemint, Ef. 5:2. Daarom lezen enigen de laatste woorden van Hoogl. 2:4 aldus: Zijne banier is liefde over mij, of te mijwaarts. Zie 2 Thess. 2:16, en Rom. 5:5.
 
15)is Zijn banier
Gelijk de soldaten van elkander onderscheiden worden door banieren of vaandels; alzo worden de ware ledematen der gemeente van Jezus Christus onderkend en onderscheiden van de huichelaars, door den Geest der aanneming en zijne vruchten, Rom. 8:14; 1 Joh. 3:24. De banier betekent ook beschutting en bescherming tegen al de geestelijke vijanden, den duivel, den dood en de verdoemenis.
 
16)Ondersteunt
De kerk spreekt hier tot de vrienden des Bruidegoms, die zijn de rechte leraars, Joh. 3:29; biddende dat zij haar versterken met den troost van het heilig Evangelie, eer zij bezwijke van verlangen.
 
17)met de flessen,
Dat is met wijn, die in de flessen is, gelijk Hos. 3:1; Luk. 22:20; dat is met de Heilige Schrift, in welke Christus zijn wijn en melk, dat is, al zijne beloften en geestelijke vertroostingen besloten heeft. Zie Ps. 94:19, en Ps. 119:92.
 
18)versterkt
Of, onderstrooit mij appelen; te weten, opdat ik door den reuk derzelve verkwikt worde, waartoe de oranjeappelen en citroenen inzonderheid zeer dienstig en bekwaam zijn. Hierbij worden verstaan de troostelijke leringen der Heilige Schrift, aangaande de genade en verdiensten van Christus.
 
19)ik ben krank
Dat is, ik ben flauw en amechtig door het gedurig verlangen naar de vertroostingen mijns Bruidegoms en de tekenen zijner genade; zie Ps. 42:2; Ps. 63:2; Hoogl. 3:1,2, en Hoogl. 5:6,8. Het is God, die al onze krankheden geneest; Ps. 103:3.
 
20)linkerhand
De gemeente wenst en verwacht de genadige en goedertierene hulp, die de Bruidegom haar in den nood zou bewijzen, haar troostende door den Heiligen Geest en zijn Woord. Zie Hoogl. 8:3; Ef. 5:29.
 
21)onder mijn hoofd,
Te weten gelijk een peluw, om op te rusten. Door de zonde wordt het ganse hoofd krank en het hart mat; Jes. 1:5. Maar door de vertroostingen des Heiligen Geestes worden onze conscientiën versterkt, en onze zonden [oorzaken onzer ellenden] vergeven. Zie Rom. 14:17; 1 Joh. 2:12, en 1 Joh. 3:24.
 
22)omhelze mij.
Dit is een uitwendig teken van liefde. Zie Gen. 29:13, en Gen. 48:10.
 
23)Ik bezweer u,
Dit nemen sommigen als woorden des Bruidegoms, anderen als woorden der Bruid. De zin is: Ik vermaan en betuig u op het hoogste.
 
24)gij, dochteren
Dat is: O gij speelgenoten. Zie Hoogl. 3:5, en Hoogl. 8:4.
 
25)die bij de reeen,
Anders: Ik bezweer u bij de reeën, enz.; dat is, zo lief als u de reeën en de hinden zijn, dat gij die liefde niet opwekt; dat is, dat gij de rust des Bruidegoms, of der Bruid, dat is de gemeente, niet verstoort; te weten door ketterij, scheuring, of met ergernis te geven.
 
26)de hinden
Hinden zijn wijfjes der herten.
 
27)totdat het
Dat is, nimmermeer derzelver rust stoort.
 
28)Dat is
Te weten de stem, die ik daar hoor. Dit spreekt de Bruid. Zij wil zeggen: Dat is zijne onderwijzing, die ik daar hoor. Zie Joh. 10:3,4, en Joh. 18:37; Hand. 13:46,47; Hebr. 3:7.
 
29)Hij komt,
Te weten tot mijn hulp en bijstand, gelijk Jes. 35:4; Joh. 14:23; Openb. 22:20.
 
30)springende
Ene gelijkenis, genomen van de snelle reeën en hinden, bij welke de Bruidegom wordt vergeleken, Hoogl. 2:9, om aan te wijzen de vrijwilligheid van Christus in het helpen en redden zijner Bruid.
 
31)achter onzen muur,
Versta hier den vurigen muur der kerk, dat is, de bewaring en beschutting, die God zijne kerk bewijst door zijn heilige engelen. Zie 2 Kon. 6:17; Ps. 34:8; Zach. 2:5. Als hier staat onzen muur, daarmede wordt te kennen gegeven dat deze muur is een bolwerk, dat de kerk eigen is en haar alleen toekomt. Anderen verstaan die woorden: Hij staat achter onzen muur, aldus, dat zij betekenen een nadere gemeenschap met Christus dan toen Hij nog ver af was, komende al springende op de bergen, Hoogl. 2:8, maar evenwel zo na nog niet, of daar was nog een muur tussenbeiden. Zodat hier aangewezen worden te trappen, waarmede Christus zijne liefde jegens zijne kerk is bewijzende, niet gelijkelijk, maar naardat Hij acht ons goed te wezen.
 
32)kijkende
Dit is een gelijkenis, genomen van een wachter, die op een toren de wacht houdt. Zie 2 Kon. 9:17; Ezech. 33:2. De Heere Christus is de rechte wachter en hoeder van Israël, die nimmermeer slaapt nocht sluimert; Ps. 121:4. Hij ziet en bespot al de raadslagen der goddelozen tegen zijne kerk; Ps. 2:4.
 
33)blinkende
Of, glinsterende als ene bloem; dat is, zichzelve als een bloem vertonende; te weten lieflijk en aangenaam. Het is vast hetzelfde, dat straks gezegd is. De wederhaling dient tot versterking en bevestiging van het voorzeide.
 
34)de tralien.
Meermalen worden de traliën en vensters bijeengevoegd, gelijk Richt. 5:29; Spreuk. 7:6, en elders.
 
35)Mijn Liefste
Met deze woorden geeft de Bruid te kennen de oorzaak van de snelle komst haars Bruidegoms, te weten om haar door zijnen Geest en zijn Woord te roepen uit haar bedroefden staat tot een beteren.
 
36)kom!
Hebreeuws, komt u. Alzo ook Hoogl. 2:13. Zie de aantekening Gen. 12:1. En kom herwaarts, te weten om mij te dienen.
 
37)de winter
Dat is, de tijd van de verdrukking der gemeente. Vergelijk Zach. 14:8.
 
38)de plasregen
Dat is, de tijd der beproeving in tegenspoed is door Christus verlicht. Zie Jes. 4:6, en Jes. 32:2; Matth. 7:27.
 
39)hij is overgegaan;
Of, hij is heengegaan.
 
40)worden gezien
Of, vertonen zich. Dit is ene beschrijving der lente; geestelijk verstaan zijnde betekent het de wederoprichting der kerk, nadat de zwarigheden verdwenen zijn. Zie Ps. 72:16; Jes. 27:6; Hos. 14:4,5,6.
 
41)de zangtijd
Of, de tijd des gezangs, of de tijd van kwinkeleren; dat is, de lente, of de meitijd, wanneer de vogels zingen; dat is, de gelovigen beginnen te verkwikken en van vreugde te zingen. Anders: de snoeitijd.
 
42)De vijgeboom
Dat is, de mensen, die tevoren als dorre bomen waren, beginnen nu geestelijkerwijze te bloeien door mijne genade; de gemeente, die tevoren woest gelegen hebben, geven nu beginselen van schone vruchten door de kracht van mijn Geest en Woord, en zij geven van zich een lieflijken reuk, 2 Cor. 2:15. Zie de gelijkenis van den vijgeboom, Matth. 24:32; Luk. 13:6.
 
43)jonge vijgjes
Of, onrijpe vijgen. Het Hebreeuwse woord, dat hier gebruikt wordt, vindt men alleen hier.
 
44)de wijnstokken
Door de wijnstokken worden hier de particuliere kerken verstaan, gelijk Jes. 5:1; Hos. 9:10.
 
45)geven reuk
Te weten, een treffelijken reuk, gelijk Hoogl. 7:13.
 
46)druifjes.
Of, tedere, kleine, groene, onrijpe druiven. Het Hebreeuwse woord is hier alleen en onder, Hoogl. 2:15, en Hoogl. 7:12.
 
47)kom!
Gelijk boven, Hoogl. 2:10.
 
48)Mijn duive,
Aldus wordt de gemeente van Christus genoemd vanwege hare kuisheid en eenvoudigheid. Zie Matth. 10:16, en boven, Hoogl. 1:15.
 
49)zijnde
Daar schuilende uit vrees der vijanden. Zie Jer. 48:28. Anders: die u onthoudt in de scheuren der steenrotsen; beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden.
 
50)in het verborgene
Die u in onbewoonde plaatsen, in holen en spelonken, vanwege de vervolging verbergt; gelijk 1 Kon. 18:4; Ps. 55:7,8, en Ps. 68:14; Openb. 12:6. Sommigen zetten het over, een verborgen trap, duidende zulks op den Heere Christus, die de trap en ladder is naar den hemel; Gen. 28:12; Joh. 1:52.
 
51)toon Mij
Dat is, kom tot mij, wandel voor mij oprechtelijk, gelijk Gen. 17:1; Rom. 12:1; Ef. 5:27. Te weten, nadat gij door mijn Geest en bloed zult gereinigd zijn.
 
52)uw stem horen;
Dat is, uwe gebeden en lofzangen. Zie Ps. 5:4, en Ps. 28:2, en Ps. 42:5, en Ps. 50:15, en elders.
 
53)is zoet,
Dat is, zij is mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof spruitende is.
 
54)Vangt
Dit zijn de woorden des Bruidegoms tot zijne metgezellen, dat is, Christus tot de leraars of herders der kerk en tot de Christelijke overheden. En vangen is hier te zeggen dat de leraars der vossen loze en boze leringen moeten tegenstaan en wederleggen, en dat de overheden die moeten tonen.
 
55)de vossen,
De vossen bederven de wijngaarden met het afeten der druiven. Alzo bederven en vernielen de valse leraars, ketters en bedriegelijke regeerders de ware religie en kerk Gods. Zij worden bij vossen vergeleken, hier en Ezech. 13:4; Luk. 13:32; eensdeels vanwege hunne bedriegelijkheid; 2 Cor. 11:13; anderdeels vanwege hunne schadelijkheid, dewijl hun woord verteert als een kanker; 2 Tim. 2:17. Zie dergelijke beschrijvingen en waarschuwingen, Jer. 12:10; Ef. 4:14; Tit. 1:10,11; Hebr. 13:9; 2 Petr. 2:1,12.
 
56)jonge druifjes.
Of, kleine, tedere.
 
57)Mijn Liefste
Dit zijn de woorden der Bruid, gelijk Hoogl. 6:2, en Hoogl. 7:10. De zin is: Hij is mijn Herder, en ik ben de kudde zijner schapen, daarom kan mij niets ontbreken. Zie Ps. 23:1; 1 Joh. 4:13.
 
58)Die weidt
De zin is: Hij weidt zijne kudde, niet alleen op een gezonde, maar ook op een genoegelijke weide, zo lieflijk en genoegelijk, alsof zij vol leliën stond. Verstaande hierbij de weide van het goddelijke Woord, hetwelk zoet is als honig en honigraten; en in het gezelschap der godzaligen, die als leliën onder de doornen zijn.
 
59)de dag
Dat is de tijd der wetenschap, heiligheid, des troostes, vredes en der geestelijke blijdschap. Zie Rom. 13:12,13, en 1 Thess. 5:5; 2 Petr. 1:19.
 
60)aankomt,
Hebreeuws, aanblaze. Aldus spreken de Hebreën, omdat de dag gemeenlijk met enige koelte opgaat.
 
61)de schaduwen
Dat is, al hetgeen nog onvolmaakt is.
 
62)keer om,
Te weten tot mij; het zijn de woorden der Bruid tot haren Bruidegom, hem biddende en aanroepende, dat Hij haar wil bijstaan in haar nood en zwarigheden.
 
63)wordt Gij
Te weten in snelligheid, om mij te helpen; zie Hoogl. 2:8.
 
64)Bether.
Of, Bitrons, of der scheiding. Dit zijn de bergen Gileads, die door de Jordaan van Judea afgescheiden worden. Deze bergen waren vol wild en zeer bekwaam tot de jacht. Zie de aantekening 2 Sam. 2:29.