1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Aan de1) rivieren van2) Babel,3) daar zaten wij,4) ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion.5)
2Wij hebben onze harpen gehangen6) aan de wilgen,7) die daarin zijn.8)
3Als zij, die11) ons aldaar gevangen hielden, de woorden9) eens lieds van ons begeerden,10) en zij, die ons overhoop12) geworpen hadden, vreugd, zeggende:13) Zingt ons een van de liederen14) Sions;
4Wij zeiden:15) Hoe zouden wij een lied des16) HEEREN zingen in een vreemd17) land?
5Indien ik u vergeet,18) o Jeruzalem! zo vergete mijn rechterhand zichzelve!
6Mijn tong kleve19) aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem20) niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap!
7HEERE! gedenk aan21) de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem;22) die daar zeiden:23) Ontbloot ze, ontbloot24) ze, tot haar fondament toe!25)
8O dochter van26) Babel! die verwoest zult27) worden, welgelukzalig28) zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt.29)
9Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens30) grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.31)