|
---|
1 | En de HEERE zeide tot mij:1) Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van haar vriend,2) nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint,3) maar zij zien om, naar andere goden, en beminnen de flessen der druiven.4)
|
2 | En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen,5) en een homer6) gerst,7) en een halven homer gerst.
|
3 | En ik zeide tot haar: Gij zult vele dagen8) na mij blijven zitten9) (gij zult niet hoereren, noch een anderen man geworden), en ik ook na u.10)
|
4 | Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten,11) zonder koning,12) en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld,13) en zonder efod14) en terafim.15)
|
5 | Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun koning;16) en zij zullen vrezende komen tot den HEERE17) en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.18)
|
|
---|