1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21


1En er was een mens uit de Farizeen, wiens naam was Nicodemus, een overste der1) Joden;
2Deze kwam des nachts tot2) Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is.
3Jezus antwoordde en3) zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom4) geboren worde,5) hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.6)
4Nicodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?
5Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar7) zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest,8) hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.
6Hetgeen uit het vlees geboren9) is, dat is vlees; en10) hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest.11)
7Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden.12)
8De wind13) blaast, waarheen14) hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar15) gij weet niet, van waar hij16) komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk,17) die uit den Geest geboren is.
9Nicodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kunnen deze dingen geschieden?
10Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar van Israël, en weet gij deze dingen niet?18)
11Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken, wat19) Wij weten, en getuigen, wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt20) Onze getuigenis niet aan.
12Indien Ik ulieden de aardse dingen21) gezegd heb, en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven, indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen?22)
13En niemand is opgevaren in den23) hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is,24) namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is.25)
14En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft,26) alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden;27)
15Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar28) het eeuwige leven hebbe.
16Want alzo lief heeft God de wereld gehad,29) dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
17Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou,30) maar opdat de wereld door Hem31) zou behouden worden.
18Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld,32) dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.
19En dit is het oordeel, dat33) het licht in34) de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.
20Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden.35)
21Maar die de waarheid36) doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn.37)
22Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van38) Judea, en onthield Zich aldaar met hen, en doopte.39)
23En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar, en werden gedoopt.
24Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25Er rees dan een vraag van enigen40) uit de discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging.41)
26En zij kwamen tot Johannes,42) en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was over de Jordaan,43) Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem.44)
27Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding45) aannemen, zo het hem uit de hemel46) niet gegeven zij.
28Gijzelven zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet; maar dat ik voor Hem heen uitgezonden ben.
29Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend des47) bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms.48) Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.
30Hij moet wassen, maar ik minder worden.
31Die van boven komt,49) is boven allen; die uit de aarde is50) voortgekomen die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen.
32En hetgeen Hij gezien51) en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan.52)
33Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat53) God waarachtig is.
34Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem de Geest niet met mate.54)
35De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand55) gegeven.
36Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is,56) die zal het leven niet zien, maar57) de toorn Gods blijft op hem.