1) | was oud, |
|
Te weten, omtrent zeventig jaren. Want met zijn dertigste jaar begon hij te regeren, en hij regeerde veertig jaren; zeven in Hebron en drie en dertig in Jeruzalem, 2 Sam. 5:5, en onder 1 Kon. 2:11.
|
|
2) | wel bedaagd; |
|
Hebreeuws, in dagen gekomen; dat is, was van goeden ouderdom. Zie Gen. 18:11.
|
|
3) | hij kreeg gene warmte. |
|
Hebreeuws, hem werd niet warm.
|
|
4) | knechten tot hem: |
|
Dat is, raadsheren, officieren, voornaamste hovelingen. Zie Gen. 20:8.
|
|
5) | voor het aangezicht des konings sta, |
|
Dat is, diene. Zie deze manier van spreken Deut. 1:38, en Deut. 10:8; 1 Sam. 16:22; 1 Kon. 12:6, en vergelijk onder 1 Kon. 1:4,15.
|
|
6) | zij slape in uw schoot, |
|
Zie deze manier van spreken ook 2 Sam. 12:3, en Micha 7:5, en vergelijk Deut. 13:6, mitsgaders de aantekeningen. Men meent dat dit geschied is nadat hij haar getrouwd had.
|
|
7) | Sunamietische, |
|
Zo genoemd, omdat zij was van de stad Sunem, gelegen in den stam van Issaschar, aan de zuidzijde van het gebergte Gilboa. Zie Joz. 19:18, en 2 Kon. 4:8.
|
|
8) | bekende ze niet. |
|
Zie Gen. 4:1.
|
|
9) | Adonia |
|
Die nu de oudste was van Davids zonen. Want Amnon en Absalom waren dood, gelijk ook Chileab, zo men meent. Zie van deze 2 Sam. 3:3,4,5.
|
|
10) | Haggith, |
|
Zie van deze ook 2 Sam. 3:4.
|
|
11) | hij bereidde zich |
|
Om een koninklijk gevolg en trein te hebben; gelijk ook Absalom gedaan had, 2 Sam. 15:1. Vergelijk onder, de aantekeningen op 1 Kon. 14:27.?
|
|
12) | niet bedroefd |
|
Te weten, om hem daarover te bestraffen.
|
|
13) | van zijn dagen, |
|
Dat is, binnen zijn leven.
|
|
14) | schoon van gedaante, |
|
Zie Gen. 6:2.
|
|
15) | Absalom. |
|
Die uit een andere vrouw, met name Maächa, geboren was; 2 Sam. 3:3.
|
|
16) | raadslagen |
|
Hebreeuws, woorden. Hetwelk ook alzo genomen wordt Num. 31:16; Ezech. 38:10.
|
|
17) | waren met Joab, |
|
Dat is, hij hield raad met dezen, om te beter tot zijn voornemen te geraken.
|
|
18) | die hielpen, |
|
Hebreeuws, en hielpen achter Adonia; dat is, hielpen en volgden Adonia. Alzo 2 Sam. 2:10, en onder 1 Kon. 16:21, enz.
|
|
19) | Adonia niet. |
|
Hebreeuws, Adoniahu. Alzo onder 1 Kon. 1:9, enz.
|
|
20) | slachtte |
|
Te weten, om een statelijken maaltijd in zijn inhuldiging te houden. Het woord slachten wordt ook alzo genomen Gen. 31:54; 1 Sam. 28:24.
|
|
21) | schapen en runderen, |
|
Dat is, klein en groot vee. Zie Gen. 26:14.
|
|
22) | Rogel is; |
|
Of, En-Rogel. Zie van deze fontein Joz. 15:7, en Joz. 18:16.
|
|
23) | geven, |
|
Hebreeuws, raden.
|
|
24) | ziel van uw zoon |
|
Dat is, uw en uws zoons leven behoudt, hetwelk in gevaar is indien Adonia koning wordt. Vergelijk onder, 1 Kon. 1:21. En van het woordje ziel in dezen zin genomen, zie Gen. 19:17.
|
|
25) | uw dienstmaagd |
|
Zo noemt zij zichzelven uit ootmoedigheid des harten en eerbied tot den koning. Anders was zij zijn huisvrouw, 2 Sam. 11:27.
|
|
26) | op mijn troon zitten! |
|
Dat is, koning worden en als koning regeren. Zie Exod. 11:5; Deut. 17:18, en onder, 1 Kon. 16:11,; 1 Kron. 29:23.
|
|
27) | vervullen. |
|
Te weten, met daarbij wat toe te voegen zo gij iets tekort verhaalt; of het verhaalde met mijn getuigenis waar te maken, en den koning te vermanen dat hij den wil Gods behoort in het werk te stellen, waardoor Hij besloten heeft dat Salomo de kroon erven zou. Zie onder, 1 Kon. 1:17.
|
|
28) | neigde het hoofd |
|
Zie Gen. 24:26.
|
|
29) | boog zich neder |
|
Versta dat van een burgelijken eerbied, en zie Gen. 18:2; idem onder, 1 Kon. 1:23.
|
|
30) | HEERE, |
|
Die Salomo voor uw erfgenaam in het koninkrijk verklaard heeft, met bijvoeging van heerlijke beloften. Zie 2 Sam. 7:13; 1 Kron. 28:5, en 1 Kron. 29:1.
|
|
31) | de ogen |
|
Dat is, het ganse Israël wacht en hoopt op u, dat gij vóór uw dood uw navolger in het koninkrijk openlijk verklaren zult. Zie gelijke manier van spreken 2 Kron. 20:12; Ps. 145:15.
|
|
32) | Anders zal het geschieden, |
|
Hebreeuws, en het zal, of zou, enz.
|
|
33) | ontslapen zijn, |
|
Hebreeuws eigenlijk, nederliggen; dat is, naar het lichaam gestorven en naar de ziel in de rust des hemels opgenomen, om daar de zalige opstanding te verwachten. De dood wordt bij een slaap vergeleken, omdat hij geschiedt met het overblijven van het leven der ziel en eindigt met de opstanding van het dode lichaam. Zie hiervan ook Deut. 31:16.
|
|
34) | als zondaars zullen zijn. |
|
Of, als zondaars geacht worden; dat is, als schuldig en des doods waardig, als die iets kwaads bedreven, of ook naar de kroon ten onrechte zouden gestaan hebben. Zie Gen. 43:9; alzo worden onschuldigen genoemd, die geen straf verdiend hebben, Gen. 44:10; Joz. 2:19.
|
|
|
|
35) | kwam voor het aangezicht des konings, |
|
Te weten, nadat Bathseba uit de kamer gegaan was, gelijk men kan afnemen uit 1 Kon. 1:28.
|
|
36) | afgegaan, |
|
Tot den steen Zoheleth bij de fontein Rogel. Zie boven, 1 Kon. 1:9.
|
|
37) | De koning Adonia leve! |
|
Dat is, wij wensen dat de koning een lang en gelukzalig leven in zijn regeren hebbe. Alzo onder, 1 Kon. 1:34,39; 2 Sam. 16:16.
|
|
38) | zeide: |
|
Namelijk, tot de kamerdienaren.
|
|
39) | zij kwam |
|
Te weten, nadat de profeet Nathan uit de kamer vertrokken was; gelijk afgenomen kan worden uit 1 Kon. 1:32.
|
|
40) | zwoer de koning, |
|
David vernieuwt den eed, dien hij Bathseba gedaan had, niet uit lichtvaardigheid, maar: I. om door deze kloeke en ijverende gestadigheid het bedrijf en den aanslag van Adonia tegen te komen; II. om Bathseba te troosten; III. om alle mensen na zijn dood een zeker getuigenis na te laten dat hij zich, gelijk in deze zaak alzo ook in alle andere, aan het woord en den wil des Heeren vastgehouden had tot het einde zijns levens toe.
|
|
41) | Mijn heer |
|
Dat is een manier van groeten, waarmede de koningen en prinsen toegesproken werden. Van welke zie ook Dan. 2:4, en Dan. 3:9, en Dan. 5:10, en Dan. 6:7.
|
|
42) | in eeuwigheid! |
|
Dat is, een zeer langen tijd. Zij wil zeggen dat zij niet wenste om des konings dood, als zij verzocht dat het recht der successie op haar zoon bevestigd zou worden, maar bad God, niettegenstaande haar verzoek, om des konings lang leven. Alzo wordt het woord olam voor een langen en onbepaalden tijd genomen, onder, 1 Kon. 2:33; Dan. 2:4.
|
|
43) | Jojada; |
|
Hebreeuws, Jehojada.
|
|
44) | uws heren, |
|
Dat is, mijn knechten, die mij tot nu toe getrouwelijk gediend hebben. Anders, uwer heren, in het getal van velen; dat is, mijn en Salomo's knechten. Versta door dezen des konings trawanten, lijfwacht, en die in den oorlog rondom zijn persoon vochten.
|
|
45) | rijden op de muilezelin, |
|
Dit was een teken der koninklijke waardigheid en eer, tot welke de koning iemand verheffen wilde. Vergelijk Gen. 41:43; Esth. 6:8.
|
|
46) | Gihon. |
|
De naam van een fontein, vloeiende aan de westzijde van den berg Zion, 2 Kron. 32:30, en is te onderscheiden van een rivier van het paradijs, ook zo genoemd, Gen. 2:13.
|
|
47) | zalven. |
|
Alzo werden de koningen, welker verkiezing wat extraordinairs inhad, in hun ambt ingehuldigd, 1 Sam. 10:1, en 1 Sam. 16:12,13; 1 Kon. 19:15,16; 2 Kon. 9:3. Deze ceremonie der zalving betekende dat zij tot hun ambt van God geroepen waren, en de nodige gaven daartoe van hem ontvangen zouden.
|
|
48) | een voorganger |
|
Of, voorstander, leidsman, prins, alzo onder, 1 Kon. 14:7, en 1 Kon. 16:2.
|
|
49) | alzo zegge de HEERE, |
|
Dat is, wil en doe ook alzo. Want het zeggen Gods is zijn doen. Zie Gen. 1:3.
|
|
50) | Krethi en de Plethi, |
|
Versta, de trawanten en krijgslieden, die gewoonlijk in tijd van vrede of oorlog op den persoon des konings achtnamen, welke boven, 1 Kon. 1:33, zijn knechten genaamd worden. Zie van dezen ook 2 Sam. 8:18, en 2 Sam. 15:18.
|
|
51) | de tent, |
|
Te weten, in welke David de ark des HEEREN gesteld had, 2 Sam. 6:17.
|
|
52) | zalfde Salomo; |
|
Versta dit van de eerste zalving van Salomo, welke maar voor de Jeruzalemmers geschiedde; van de tweede, die daarna zeer plechtig voor het ganse Israël geschiedde, zie 1 Kron. 29:22.
|
|
53) | spleet. |
|
Dit is een overtollige manier van spreken. Vergelijk Gen. 13:16.
|
|
54) | geluid der bazuinen, |
|
Hebreeuws, stem.
|
|
55) | geroep dier stad, |
|
Hebreeuws, stem; en zo in het volgende.
|
|
56) | een kloek man, |
|
Hebreeuws, een man der kloekheid, of dapperheid.
|
|
57) | goede boodschappen. |
|
Dat is, dat aangenaam, en welgevallig is. Alzo onder, 1 Kon. 12:7, en 1 Kon. 22:8; 2 Kon. 25:28; 2 Kron. 10:7; Jer. 12:6, en Jer. 52:32.
|
|
58) | opgetogen, |
|
Te weten, in de stad David, welke was de burg Zions, 1 Kron. 11:5; 2 Kron. 5:2.
|
|
59) | zit Salomo |
|
Of, heeft gezeten, hetwelk diende tot een openbaar bewijs dat hij koning was geworden. Zie boven, 1 Kon. 1:13.
|
|
60) | zegenen, |
|
Dat is, om hem geluk toe te wensen over de inhuldiging zijns zoons Salomo in het koninklijk ambt.
|
|
61) | beter dan uw naam, |
|
Dat is, treffelijker, heerlijker, beroemder.
|
|
62) | aangebeden |
|
Versta dit van een religieuzen eerbied, dien hij deed om God te danken, dat Hij zijn beloften aan Salomo vervuld had, en om hem te bidden dat Hij hem in zijn regering wilde zegenen. Vergelijk Gen. 47:31, en zie Gen. 24:26.
|
|
63) | Geloofd zij de HEERE, |
|
Of, gezegend. Zie Gen. 14:20.
|
|
64) | gezien hebben! |
|
Of, zien.
|
|
65) | vatte de hoornen |
|
Dit is een oud gebruik geweest, waardoor degenen, die in enige misdaad schuldig zijnde en vrezende met ter haast verdrukt te worden, hun toevlucht tot heilige plaatsen genomen hebben, om genade te bekomen en de straf des doods te ontgaan. Hetwelk somtijds gelukt is, gelijk hier in Adonia; somtijds mislukt, gelijk in Joab, onder, 1 Kon. 2:28, omdat tegen zekere zonden een wet daartegen was, Exod. 21:14.
|
|
66) | des altaars. |
|
Die te Gibeon was, waar toen de tent der samenkomst was. Zie 2 Kron. 1:3,5.
|
|
67) | dat hij |
|
Hebreeuws, zo hij zijn knecht met het zwaard doden zal!
|
|
68) | zijn knecht |
|
Alzo noemt Adonia zichzelven, om te verklaren dat hij nu zijn broeder voor zijn heer erkende en bereid was hem te dienen en te gehoorzamen. Vergelijk onder, 1 Kon. 18:12,13, en 1 Kon. 20:32, en 2 Kon. 5:15,17.
|
|
69) | vroom man zal zijn, |
|
Hebreeuws, tot een zoon der vromigheid, of deugdzaamheid. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen sterkte en vromigheid des lichaams, maar ook deugd en vromigheid des geestes, gelijk 1 Kon. 1:52, en Ruth 3:11; Spreuk. 31:10.
|
|
70) | daar zal niet van zijn haar |
|
Dat is, hem zal het minste leed niet geschieden. Zie deze spreekwoordelijke manier van spreken 1 Sam. 14:45, en 2 Sam. 14:11.
|
|
71) | Ga heen naar uw huis. |
|
Dat is, leid een privaat leven, houd u bezig met uw eigen dingen, wees daarin stil, zonder in de regering enige moeite te maken.
|
|