1) | u op, |
|
Of, sta op; uit de duisternis en ellende, in welke gij dus lang gelegen hebt; vergelijk Jes. 52:2. De Heere spreekt hier Jeruzalem of Zion, dat is zijne gemeente aan, gelijk te zien is onder Jes. 60:14.
|
|
2) | word verlicht, |
|
Te weten met volkomener kennis en wetenschap dan gij tot nog toe gehad hebt; gelijk de klaarheid van den dag verlicht of vermeerderd wordt als de zon opgaat.
|
|
3) | uw Licht komt, |
|
Te weten Christus Jezus, die het licht der wereld is, hetwelk de harten der uitverkorenen verlicht met ware kennis Gods. Zie Luk. 2:32; Joh. 1:9 en Joh. 8:12; en Ef. 5:14; of, de tijd uwer verlossing is gekomen.
|
|
4) | de heerlijkheid |
|
Vergelijk hiermede Openb. 21:11.
|
|
5) | gaat over u op. |
|
Te weten gelijk een klaarschijnende zon, die haar licht wijd en breed uitspreidt.
|
|
6) | de duisternis zal |
|
Dat is, onwetendheid, of onverstand. Vergelijk Ef. 4:18, en Ef. 5:11; Openb. 16:10. De mensen zijn vol blindheid en onwetendheid, en kennen hunnen God en Heiland niet, tot de Heere hen verlicht.
|
|
7) | de aarde bedekken, |
|
Te weten alle inwoners der aarde, en die volken, of al die natiën, die in de duisternis hunner onwetendheid blijven steken, verwerpende de genade der predikatie van het heilig Evangelie.
|
|
8) | donkerheid |
|
Dat is, onwetendheid, of onverstand. Vergelijk Ef. 4:18, en Ef. 5:11; Openb. 16:10. De mensen zijn vol blindheid en onwetendheid, en kennen hunnen God en Heiland niet, tot de Heere hen verlicht.
|
|
9) | de volken; |
|
Te weten alle inwoners der aarde, en die volken, of al die natiën, die in de duisternis hunner onwetendheid blijven steken, verwerpende de genade der predikatie van het heilig Evangelie.
|
|
10) | de HEERE |
|
Dat is, de kennis van den Heere Jezus Christus.
|
|
11) | opgaan, |
|
Als een zon. Zie Ps. 84:12.
|
|
12) | over u |
|
Of, op u verschijnen.
|
|
13) | tot uw licht gaan, |
|
Of, in, of bij uw licht. De zin is: De heidenen zullen ook verlicht worden met de ware kennis Gods, door de predikatie van het heilig Evangelie, hetwelk onder u zal gepredikt worden. Vergelijk Openb. 21:24. Zie ook Jes. 49:6.
|
|
14) | die u is |
|
Hebreeuws, van uwen opgang.
|
|
15) | Hef uw ogen |
|
Dit spreekt de profeet, als zich verwonderende over het groot getal der mensen, die uit alle kanten der wereld tot Christus zouden komen; Jes. 49:18,22,23.
|
|
16) | die allen |
|
Te weten heidenen en koningen.
|
|
17) | tot u; |
|
Of, uwenthalve.
|
|
18) | uw zonen |
|
Dat is, de gelovigen onder de heidenen, die tot de kerk Gods behoren.
|
|
19) | gevoedsterd |
|
Of, opgevoed, of opgetogen worden; gelijk Jes. 49:22; zie Num. 11:12.
|
|
20) | zien en |
|
Te weten met verwondering.
|
|
21) | samenvloeien, |
|
Dat is, met menigten samenlopen, uit verwondering; anders: uitbreken; te weten als een stroom, of als het licht, of als de zon; anders: schijnen, lichten, verlicht worden. Zie de aantekening Ps. 34:6.
|
|
22) | zal vervaard |
|
Niet als iets kwaads vrezende, maar van verwondering over zulk een onverwachte zaak, te weten als gij zien zult welk een grote menigte van verscheidene volken en natiën tot den Heere Christus komen. Zie Jer. 33:9; Hos. 3:4. Zie ook Hand. 2:7.
|
|
23) | verwijd |
|
Te weten zijnde vol vreugde en blijdschap.
|
|
24) | de menigte |
|
Dat is, de menigte dergenen, die aan de zee wonen. Anders: de rijkdom der zee. Men kan het Hebreeuwse woord hier in beide betekenissen nemen.
|
|
25) | tot u gekeerd |
|
Of, tegen u, of te uwaarts veranderd worden, alzo namelijk dat degenen, die uwe vijanden waren, uwe vrienden zullen worden.
|
|
26) | het heir |
|
Of, de rijkdom der volken; zie Openb. 21:26.
|
|
27) | tot u komen. |
|
Te weten om vriendschap met u te maken, uwe religie aannemende.
|
|
28) | u bedekken, |
|
Dat is, uw land. In dit en enige der naastvolgende verzen wordt met verbloemde woorden voorzegd dat alle natiën zich zullen begeven onder de gehoorzaamheid van het heilig Evangelie.
|
|
29) | de snelle kemelen |
|
Zie Jer. 2:23.
|
|
30) | van Midian |
|
Dat is, uit het land der Midianieten, alwaar grote menigten van kemels en dromedarissen waren. Zie 1 Kron. 5:21; zie ook Richt. 6:3,5.
|
|
31) | Hefa; |
|
Hefa was de zoon van Midian, Gen. 25:4, zijne nakomelingen woonden onder de Midianieten, behoudende nochtans de naam van hunnen voorvader Hefa.
|
|
32) | zij allen |
|
Dat is, een grote menigte derzelven, gelijk Matth. 3:5.
|
|
33) | uit Scheba |
|
Dat is, uit het land der Schabeën, nakomelingen van Scheba, den zoon van Raema, den zoon van Chus, den zoon van Cham; Gen. 10:6,7.
|
|
34) | zullen komen; |
|
Te weten tot de gemeenschap der kerk. Dit wordt ook van hunne koningen gezegd; Ps. 72:10.
|
|
35) | goud |
|
Dat is zij zullen hunne rijkdommen gebruiken tot den godsdienst, tot onderhouding der kerk en leraars, alsook der arme ledematen der gemeente.
|
|
36) | den overvloedigen |
|
Dat is, de weldaden Gods, die lof en prijs waardig zijn.
|
|
37) | boodschappen. |
|
Dat is, prediken, als een blijde boodschap verkondigen.
|
|
38) | Kedar |
|
Dat is, der Kedarenen. Van deze volken, zie de aantekening Ps. 120:5; zij waren Ismaëlieten in Arabië, nakomelingen van Abraham uit Ketura. Zie Jes. 21:13,17; Jer. 49:28,29,32.
|
|
39) | Nebajoth |
|
Dat is, der Nebathieten, in het steenachtige Arabië; zij waren nakomelingen van Nebajoth, den zoon van Ismaël, Gen. 25:13. Hier wordt geprofeteerd dat Abrahams zaad naar het vlees ook zijne kinderen naar het geloof worden en God dienen zouden met den geestelijken godsdienst van het Nieuwe Testament. Vergelijk Mal. 1:11.
|
|
40) | met welgevallen |
|
Of, met gunst, met geneigden wil; alzo dat mij hun godsdienst aangenaam is.
|
|
41) | komen op Mijn altaar, |
|
Dat is, geofferd worden. De zin is: dat die natiën zichzelven vrijwilliglijk op het altaar van Christus zouden overgeven tot een levende, heilige en Gode welbehagende offerande, gelijk de apostel spreekt Rom. 12:1.
|
|
42) | het huis |
|
Of, mijn heerlijk huis, dat is mijne kerk, of gemeente der gelovigen, gebouwd van levende stenen, 1 Petr. 2:5.
|
|
43) | Wie zijn deze, |
|
De kerk verwondert zich over haar snellen aanwas. Zie Jes. 49:21.
|
|
44) | daar komen |
|
Dat is, die daar met hopen aankomen en zich uit de heidenen tot de Christelijke gemeente begeven?
|
|
45) | gevlogen |
|
De profeet gebruikt het woord vliegen, om aan te wijzen dat degenen, die zich tot den Heere Christus bekeren zouden, zozeer gewillig en begerig zouden zijn om tot Hem te komen, dat zij meer zouden schijnen snellijk te vliegen dan tot Hem te gaan.
|
|
46) | als een wolk, |
|
Dat is, openlijk en snellijk en ook in grote menigte. Alzo staat er Hebr. 12:1. Een wolk der getuigenissen; dat is een groot getal van getuigenissen.
|
|
47) | tot haar vensters? |
|
Of, tot hare gaten, of holen, waar zij in wonen en hare nesten hebben.
|
|
48) | Want |
|
Of, voorwaar.
|
|
49) | de eilanden |
|
Dat is, de inwoners der eilanden; dat is, die in verre landen wonen. Zie boven Jes. 42:4, en Jes. 51:5.
|
|
50) | de schepen |
|
Dat is, die in de schepen van Tharsis varen. Zie van Tharsis de aantekening 1 Kon. 10:22. Zie ook Ps. 48:8.
|
|
51) | uw kinderen |
|
Dat is, degenen die van u, als van ééne moeder, zullen geboren worden door het zaad van het goddelijke Woord, gelijk boven Jes. 60:4.
|
|
52) | tot den Naam des HEEREN |
|
Of, vanwege den naam des Heeren, en vanwege den Heilige Israëls. De naam des heren betekent hier den Heere zelf. Zie 2 Sam. 7:13, vergeleken met 1 Kron. 17:12; zie ook Hand. 9:15.
|
|
53) | tot den Heilige |
|
Of, vanwege den naam des Heeren, en vanwege den Heilige Israëls. De naam des heren betekent hier den Heere zelf. Zie 2 Sam. 7:13, vergeleken met 1 Kron. 17:12; zie ook Hand. 9:15.
|
|
54) | heerlijk gemaakt heeft. |
|
Of, zal heerlijk gemaakt hebben, of, dewijl Hij u versierd heeft, of versieren zal; te weten door de predikatie van het heilig Evangelie, die in u zal gehoord worden, in en door welke de rechte hemelse wijsheid wordt voorgedragen, u strekkende tot een heerlijk sieraad.
|
|
55) | de vreemden |
|
Dit is ten dele vervuld geworden als Cyrus en Darius den Joden hulp gedaan hebben tot wederopbouwing van de stad Jeruzalem en des tempels, maar inzonderheid is het in het Nieuwe Testament vervuld geworden, want velen onder de heidenen, tot Christus bekeerd zijnde, hebben mede de hand geboden tot opbouwing van het geestelijke Jeruzalem.
|
|
56) | in Mijn welbehagen |
|
Of, in mijne goedertierenheid, dat men kan verstaan van den tijd des welbehagens. Zie Ps. 69:14.
|
|
57) | En uw poorten |
|
Dit is te verstaan van de gelegenheid der kerk in deze wereld, betekenende dat de ingang in de Christelijke kerk voor de godzaligen zou openstaan; Jes. 26:2. De apostel Johannes past dit op het hemelse Jeruzalem, of de triomferende kerk; Openb. 21:25.
|
|
58) | welke u |
|
Dat is, welke zich aan het rijk van Christus niet willen onderwerpen.
|
|
59) | die zullen vergaan; |
|
Want buiten de kerk Gods is er gene zaligheid. Die behouden worden, die worden gezegd de kerk toegedaan te worden; Hand. 2:47; Openb. 21:24.
|
|
60) | zullen gans |
|
Of, zullen gans en al vergaan. Hebreeuws, verwoestende verwoest worden, of met verwoesting verwoest worden; te weten die u niet willen dienen. Vergelijk Ps. 37:22.
|
|
61) | De heerlijkheid |
|
Dat is, de heerlijke hoge bomen, de schoonste, die op den berg Libanon wassen; Ps. 29:5. Gelijk deze zijn gebruikt tot den bouw van den tempel te Jeruzalem; 1 Kon. 5:6,9,14, alzo zullen voortreffelijke mannen, die met zonderlinge gaven van den Heiligen Geest begaafd zijn, gebruikt worden tot opbouwing der gemeente van Jezus Christus; ja ook koningen, vorsten en groten dezer wereld, Jes. 61:3, worden de godzaligen genaamd bomen.
|
|
62) | de beuke- |
|
Of, pijnappelboom.
|
|
63) | de plaats mijns |
|
Dat is, het heiligdom. Want aldaar zat de Heere op de ark des verbonds. Doch hier wordt gesproken van de Christelijke kerk, in welke God woont door zijnen Geest; 2 Cor. 6:16.
|
|
64) | de plaats Mijner |
|
Aldus wordt de kerk Gods elders genoemd. Zie Ezech. 43:7.
|
|
65) | zich buigende, |
|
Dat is, met grote deemoedigheid. Zie Openb. 3:9; zie ook Ps. 22:28,30; Jes. 45:15, en Jes. 49:23.
|
|
66) | gelasterd |
|
Of, versmaad hebben.
|
|
67) | zullen zich nederbuigen |
|
Dat is, zij zullen u eren, vanwege en in den naam van uw Hoofd Jezus Christus.
|
|
68) | de stad des HEEREN, |
|
Van den Heere gebouwd en bewoond; Ps. 147:2,12; Ezech. 48:35.
|
|
69) | het Sion |
|
Aldus wordt de kerk Gods onder het Evangelie genoemd; Hebr. 12:22; Openb. 14:1. Van den berg Zion, die een afbeelding der kerk van Christus geweest is, zie Ps. 2:6.
|
|
70) | verlaten |
|
Te weten van God als van uw echten man. Versta hier, zoveel het uiterlijke belangt; want God haat en verlaat de gemeente der uitverkorenen nimmermeer.
|
|
71) | zodat niemand |
|
Hij vergelijkt het volk Gods bij ene stad, liggende woest en onbewoond.
|
|
72) | heerlijkheid, |
|
Of, hoogheid, voortreffelijkheid.
|
|
73) | tot |
|
Dat is, Ik zal u zodanig maken, dat alle heiligen zich over u steeds zullen verheugen. Zie de aantekening Ps. 12:8.
|
|
74) | gij zult de melk |
|
Dat is, de heidenen en de koningen, die zich tot Christus zullen bekeren, zullen u onderhouden en bevorderlijk zijn. Zie Jes. 49:23.
|
|
75) | de borsten |
|
Openb. 21:24 staat, de heerlijkheid en eer der koningen.
|
|
76) | de Machtige Jakobs. |
|
Jakob is de eerste, die aan God dezen titel gegeven heeft; Gen. 49:24. Zie Ps. 132:2,5.
|
|
77) | koper |
|
Ene profetie van de gelukkige verwisseling van den stand der kerk, door Christus vernieuwd zijnde, dat zij inplaats van vleselijke ceremoniën en een wereldlijk heiligdom, geestelijke en hemelse ordinantiën zullen genieten. Zie Hebr. 9:1,9,10,11,12,23, enz., en Hebr. 12:18,22,28.
|
|
78) | uw opzieners |
|
Of, voorstanders. Hebreeuws, opzicht.
|
|
79) | vreedzaam maken, |
|
Hebreeuws, vrede; dat is, mannen van den vrede, voorstanders van den vrede, die den vrede prediken of verkondigen; Rom. 10:15. Of, die tot vrede geneigd zijn. Zie Ps. 109:4, en Ps. 120:7. Zie ook Job 35:13.
|
|
80) | uw drijvers |
|
Dit is hetzelfde woord, dat Exod. 3:7 gebruikt wordt, en het betekent hier zowel de zielzorgers als de Christelijke overheden, die het volk ter gerechtigheid drijven en houden.
|
|
81) | rechtvaardigen. |
|
Hebreeuws, rechtvaardigheid.
|
|
82) | Daar zal geen |
|
Dit alles, en het voorgaande zal volkomenlijk in het eeuwige leven volbracht worden. Vergelijk Ezech. 45:8.
|
|
|
|
83) | uw muren |
|
Dat is, uwe muren, [die groot en hoog zullen zijn, in wier fondament de namen van de twaalf apostelen van het Lam zijn; Openb. 21:12,14], zullen uwe inwoners zo wel beschermen, alsof zij in een sterke welbemuurde stad woonden.
|
|
84) | en uw poorten |
|
Welke twaalf zullen wezen elk van bijzondere paarlen; Openb. 21:21. De zin is: Gij zult steeds oorzaak en aanleiding hebben den Heere in uwe poorten te loven. Zie Ps. 9:15.
|
|
85) | De zon |
|
Die stad heeft niet van node dat de zon of maan daarin schijnen, want God zal daarin alles in allen zijn; 1 Cor. 15:28; Openb. 21:23, en Openb. 22:5. Enigen verstaan hier door de zon en maan al de wereldse heerlijkheid en glorie, het koninkrijk, het heiligdom, ceremoniën, enz.
|
|
86) | de HEERE |
|
Voor de Heere, staat Openb. 21:23: de heerlijkheid Gods.
|
|
87) | uw God |
|
Dat is, het Lam, Jezus Christus, die het licht of de kaars dier stad is; Openb. 21:23.
|
|
88) | uw volk |
|
Te weten alle oprechte ledematen der Christelijke kerk.
|
|
89) | rechtvaardigen zijn, |
|
Te weten door het geloof aan Christus Jezus, die hun zijne gerechtigheid schenkt en zijn Heiligen Geest mededeelt, opdat zij zich hunner gerechtigheid en heiligheid benaarstigen; Rom. 1:17, en Rom. 5:19.
|
|
90) | erfelijk bezitten; |
|
Of, als ene erve bezitten. De zin is: In dit leven zullen zij in mijne kerk blijven, en hiernamaals zullen zij het eeuwig koninkrijk der hemelen beërven, van welke beide het land Kanaän een voorbeeld geweest is; zie dergelijke beloftenissen Ps. 37:29; Jes. 57:13; Openb. 21:7.
|
|
91) | spruit |
|
Dat is, uw volk zal zijn ene plant of spruit van God, als den akkerman, geplant in Christus den waren wijnstok; Joh. 15:1,2.
|
|
92) | een werk |
|
Geschapen in Christus Jezus tot goede werken; Ef. 2:10. Zie Jes. 29:23.
|
|
93) | opdat Ik |
|
Of, om mijzelven te verheerlijken. Sommigen, opdat ik Hem verheerlijke.
|
|
94) | De kleinste |
|
Te weten hoop.
|
|
95) | zal tot duizend |
|
Dat is, zal grotelijks wassen; gelijk Gen. 24:60. De zin is: De kerk van Christus zal in het Nieuwe Testament tot verwonderens toe zeer voortreffelijk opwassen en vermeerderen. Anderen verstaan deze woorden aldus: Zelfs degenen, die kleine gaven hebben, zullen er door hunne onderwijzing vele anderen tot de kerk of gemeente aanleiden.
|
|
96) | te zijner tijd |
|
Namelijk ter bekwamer en bestemder tijd, dien Ik in mijnen raad besloten heb, dien het ons niet betaamt te weten. Zie Hand. 1:6,7. Doch anderen menen dat dit te verstaan is van den tijd van het Nieuwe Testament.
|
|
97) | snellijk |
|
Hebreeuws, doen haasten.
|
|