1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Maak u op,1) word verlicht,2) want uw Licht komt,3) en de heerlijkheid4) des HEEREN gaat over u op.5)
2Want zie, de duisternis zal6) de aarde bedekken,7) en donkerheid8) de volken;9) doch over u12) zal de HEERE10) opgaan,11) en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
3En de heidenen zullen tot uw licht gaan,13) en koningen tot den glans, die u is14) opgegaan.
4Hef uw ogen15) rondom op, en zie, die allen16) zijn vergaderd, zij komen tot u;17) uw zonen18) zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd19) worden.
5Dan zult gij het zien en20) samenvloeien,21) en uw hart zal vervaard22) zijn en verwijd23) worden; want de menigte24) de zee zal tot u gekeerd25) worden, het heir26) der heidenen zal tot u komen.27)
6Een hoop kemelen zal u bedekken,28) de snelle kemelen29) van Midian30) en Hefa;31) zij allen32) uit Scheba33) zullen komen;34) goud35) en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen den overvloedigen36) lof des HEEREN boodschappen.37)
7Al de schapen van Kedar38) zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth39) zullen u dienen; zij zullen met welgevallen40) komen op Mijn altaar,41) en Ik zal het huis42) Mijner heerlijkheid heerlijk maken.
8Wie zijn deze,43) die daar komen44) gevlogen45) als een wolk,46) en als duiven tot haar vensters?47)
9Want48) de eilanden49) zullen Mij verwachten, en de schepen50) van Tarsis vooreerst, om uw kinderen51) van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN52) uws Gods, en tot den Heilige53) Israëls, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.54)
10En de vreemden55) zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen56) heb Ik Mij over u ontfermd.
11En uw poorten57) zullen steeds openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden.
12Want het volk en het koninkrijk, welke u58) niet zullen dienen, die zullen vergaan;59) en die volken zullen gans60) verwoest worden.
13De heerlijkheid61) van Libanon zal tot u komen, de denneboom, de beukeb62)oom en de busboom te gelijk, om te versieren de plaats Mijns63) heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner64) voeten heerlijk maken.
14Ook zullen, zich buigende,65) tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u gelasterd66) hebben zullen zich nederbuigen67) aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN,68) het Sion69) van den Heilige Israëls.
15In plaats dat gij verlaten70) en gehaat zijt geweest, zodat niemand71) door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid,72) tot73) een vreugde van geslacht tot geslacht.
16En gij zult de melk74) der heidenen zuigen, en gij zult de borsten75) der koningen zuigen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.76)
17Voor koper77) zal Ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor stenen ijzer; en zal uw opzieners78) vreedzaam maken,79) en uw drijvers80) rechtvaardigen.81)
18Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw muren83) zult gij Heil heten, en uw poorten84) Lof.
19De zon85) zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE86) zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God87) tot uw Sierlijkheid.
20Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.
21En uw volk88) zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn,89) zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten;90) zij zullen zijn een spruit91) Mijner plantingen, een werk92) Mijner handen, opdat Ik93) verheerlijkt worde.
22De kleinste94) zal tot duizend95) worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner tijd96) snellijk97) doen komen.