1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Alzo zegt de HEERE tot1) Zijn gezalfde,2) tot Cores,3) wiens rechterhand Ik vat, om de volken4) voor zijn aangezicht8) neder te werpen; en Ik zal de lendenen5) der koningen6) ontbinden,7) om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden:
2Ik zal voor uw aangezicht9) gaan, en Ik zal de kromme wegen10) recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan.11)
3En Ik zal u geven de schatten,12) die in de duisternissen zijn, en de verborgene13) rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u14) bij uw naam roept, de God van Israël;
4Om Jakobs,15) Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe,16) hoewel gij Mij17) niet kendet.
5Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden,18) hoewel gij Mij niet kent.
6Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij19) niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer.
7Ik formeer20) het licht, en schep de duisternis;21) Ik maak den vrede22) en schep het kwaad,23) Ik, de HEERE, doe al deze dingen.
8Drupt, gij hemelen!24) van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid;25) en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse,26) en gerechtigheid te zamen27) uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen.28)
9Wee dien,29) die met zijn Formeerder30) twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen?31)
10Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw:32) Wat baart gij?
11Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls, en deszelfs Formeerder: Zij33) hebben Mij34) van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen,35) zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven?
12Ik heb de aarde gemaakt,36) en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir37) bevel gegeven.
13Ik heb hem38) verwekt39) in gerechtigheid, en al zijn wegen40) zal Ik recht maken; hij zal41) Mijn stad bouwen,42) en hij zal Mijn gevangenen43) loslaten,44) niet voor prijs,45) noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen.
14Alzo zegt de HEERE: De arbeid46) der Egyptenaren en de koophandel47) der Moren en der Sabeers, der mannen48) van grote lengte, zullen tot u overkomen,49) en zij zullen de uwe zijn,50) zij zullen u navolgen, in boeien51) zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk,52) God is in u, en er is anders geen God meer.
15Voorwaar,53) Gij zijt een God, Die Zich verborgen54) houdt, de God Israëls, de Heiland.
16Zij zullen beschaamd55) en ook tot schande worden, zij allen; te zamen zullen zij met schande heengaan, die de afgoden maken.56)
17Maar Israël wordt verlost58) door den HEERE, met59) een eeuwige verlossing; gijlieden60) zult niet beschaamd noch tot schande worden, tot in alle eeuwigheden.61)
18Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig62) zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men63) daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer.
19Ik heb niet64) in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij te vergeefs;65) Ik ben de HEERE, Die gerechtigheid66) spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt.
20Verzamelt u, en komt, treedt hier toe samen,67) gijlieden,68) die van de heidenen ontkomen zijt! Zij weten niets, die hun houten69) gesneden beelden dragen, en een god aanbidden, die niet verlossen kan.
21Verkondigt70) en treedt71) hier toe, ja, beraadslaagt72) samen: wie heeft dat laten horen van ouds her?73) Wie heeft dat van toen af74) verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? en er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik.
22Wendt U75) naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden76) der aarde! want Ik ben God, en niemand meer.
23Ik heb gezworen bij Mij79)zelven, er is een woord der gerechtigheid77) uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren:78) dat Mij alle knie80) zal gebogen worden, alle tong81) Mij zal zweren.
24Men zal82) van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE83) zijn gerechtigheden84) en sterkte;85) tot Hem zal men komen;86) maar zij zullen beschaamd worden87) allen, die tegen Hem ontstoken zijn.
25Maar in den HEERE88) zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad89) van Israël.