1) | is uw Liefste |
|
Dit zijn de woorden der dochteren van Jeruzalem, waarvan gesproken is Hoogl. 5:16.
|
|
2) | het aangezicht |
|
Te weten, van u tot anderen, of tot een andere plaats.
|
|
3) | opdat wij Hem |
|
Of, en wij zullen Hem met u zoeken. De dochteren van Jeruzalem, hebbende gehoord hoe de Bruid haren Bruidegom geprezen had, zijn daardoor bewogen geworden om ernstiglijk tot tweemaal toe naar Hem te vragen [alzo haar groten ijver uitdrukkende], en zij beloven dat zij Hem met haar willen zoeken, opdat zij zijne genade en zegeningen mede mochten deelachtig worden. Dusdanig is de kracht der predikatie van het heilige Evangelie in de harten der uitverkorenen. Zie Hand. 2:37, Hand. 4:4, en Hand. 11:20,21.
|
|
4) | Mijn Liefste |
|
De Bruid, die eerst haren Bruidegom gezocht maar niet gevonden had, weet nu waar Hij is, en zij onderwijst anderen daarvan; zodat wij hier zien vervuld hetgeen Christus belooft, Matth. 7:7: Zoekt en gij zult vinden. Zie Deut. 4:29.
|
|
5) | in Zijn hof, |
|
De hof van Christus is zijne gemeente, gelijk boven Hoogl. 4:16, en Hoogl. 5:1. Daar is Hij te zoeken en te vinden.
|
|
6) | de specerijbedden, |
|
Het schijnt dat hiermede te kennen gegeven worden de hopen, of gezelschappen der gelovigen, in wier harten, als in een goede aarde, het goede zoetriekende zaad van het goddelijke Woord gezaaid wordt; Matth. 13:8,23. Dit is des Bruidegoms lusthof, waar Hij met zijn genade en geest altijd omtrent is, en Hij schept zijn vermaak in de goede werken der gelovigen, gelijk iemand doet in lieflijke kruidbedden met allerlei kostelijke specerijen en bloemen bezet en bezaaid.
|
|
7) | om te weiden |
|
Dat is om gemeenschap met zijne uitverkorenen te hebben, etende en genietende zijn aangename vrucht. Zie boven Hoogl. 4:16; alzook om de zijnen te weiden, te voeden en deelachtig te maken de gaven van den Heiligen Geest.
|
|
8) | in de hoven, |
|
Dat is, in de particuliere kerken en verzamelingen der gelovigen; gelijk Hoogl. 5:1.
|
|
9) | om de lelien |
|
Dat is, om tot zicht te vergaderen zijn uitverkoren volk, hetwelk vergeleken wordt bij de leliën onder de doornen; Hoogl. 2:2.
|
|
10) | Ik ben mijns Liefsten, |
|
De Bruid verheugt zich hier vanwege de liefde en den vrede, tussen haren Bruidegom en haar vernieuwd, onaangezien haar vorige zwakheden en wederwaardigheden. Deze zelfde woorden spreekt de Bruid ook van haren Bruidegom, boven Hoogl. 2:16, en onder Hoogl. 7:10; doch een weinig in een anderen zin.
|
|
11) | Die onder de lelien |
|
Dat is, niet alleen op een gezonde weide, maar ook op een overvloedige lustige weide, tot verkwikking en tot eeuwigen troost zijner schapen.
|
|
12) | Gij zijt schoon, |
|
De Bruidegom, zijne Bruid gevonden hebbende, roemt haar vanwege de menigvuldige gaven, waarmede zij versierd is. Zie boven, Hoogl. 4:1.
|
|
13) | Thirza, |
|
Dit was ene stad in het land Kanaän, niet wijd van Samaria gelegen, in welke hof gehouden heeft een van de koningen, die Jozua heeft overwonnen; Joz. 12:24. Naderhand hebben de koningen van Israël er hof gehouden, totdat Samaria gebouwd was door Omri. Zie 1 Kon. 14:17, en 1 Kon. 15:21,33, en 1 Kon. 16:6,8,23. De Griekse overzetters vertalen het woord Tihrtsa, en stellen in den tekst, goed vermaak, of gunstige aanneming. Waaruit af te nemen is dat het een schone aangename stad geweest is, in hoedanige plaatsen de koningen en prinsen plachten te wonen. Dusdanige fraaiheid of schoonheid wordt hier de Bruid toegeschreven, zijnde schoon en aangenaam gemaakt door Christus haren Bruidegom; Ef. 1:6, en Ef. 5:27.
|
|
14) | Jeruzalem, |
|
De stad Jeruzalem is vermaard vanwege hare schoonheid en heerlijkheid. Zij is eertijds de vermaardste stad geweest van geheel het Oosten, Plin. lib. 5 cap. 14. Zij was de stoel van den zuiveren godsdienst en de woonplaats der koningen van Juda; Ps. 122. Zij wordt genoemd de vreugde der ganse aarde; Ps. 48:3.
|
|
15) | schrikkelijk |
|
Dat is, vol van majesteit en moed, vreeslijk in de ogen harer vijanden, gelijk onder Hoogl. 6:10.
|
|
16) | als slagorden |
|
Hebreeuws, als gebanierden; te weten, legers, of slagorden; dat is als legers, staande onder hunne banieren, of vaandels in slagorde, vaardig om slag te leveren. Daarom is de kerk van Christus schrikkelijk voor de ogen harer vijanden, omdat zij omlegerd is met vele krachtige engelen, 2 Kon. 6:17, en 2 Kon. 19:35; idem omdat zij gewapend is met geestelijke wapenen, zie Hand. 5:11; Ef. 6:13; 2 Cor. 10:4. Zie ook onder, Hoogl. 6:10.
|
|
17) | Wend uw ogen |
|
Manier van spreken, uitdrukkende de grootheid der liefde van Christus. Anders: Wend uw ogen naar mij toe. Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zich tot iemand wenden, gelijk 1 Kron. 12:23, somtijds zich van iemand afwenden, gelijk Ezech. 7:22.
|
|
18) | van Mij af, |
|
Of, tegenover mij, gelijk Num. 2:2.
|
|
19) | zij doen Mij |
|
Anders: Zij hebben mij opgelicht, of verheven.
|
|
20) | uw haar is |
|
Zie de aantekening Hoogl. 4:1.
|
|
21) | van Gilead |
|
Hier staat alleen Gilead, maar Hoogl. 4:1 staat, de berg Gilead. Zo op de ene als op de andere plaats wordt de gehele landstreek van Gilead verstaan.
|
|
22) | Uw tanden |
|
Zie de aantekening boven Hoogl. 4:2.
|
|
23) | Uw wangen |
|
Zie boven, Hoogl. 4:3.
|
|
24) | Daar zijn |
|
Deze woorden mag men ook nemen als onder voorwaarde gesproken zijnde, aldus: Laat daar zestig koninginnen zijn; dat is, al waren er zestig koninginnen, enz., nochtans is ééne mijne duif, enz.
|
|
|
|
25) | zestig koninginnen |
|
Dit spreekt de Bruidegom Christus onder den naam van Salomo, die zijn voorbeeld geweest is. Enigen besluiten hieruit dat Salomo dit lied gedicht heeft in de eerste jaren van zijn koninkrijk, toen hij nog zovele vrouwen en bijwijven gehad heeft; 1 Kon. 11:3. Doch enigen menen dat hier een zeker getal voor een onzeker gesteld is; Job 5:19; Micha 5:4, en elders meer. De geestelijke zin is dat de ware kerk alleen de kerk van Christus te achten is, gelijk hier Hoogl. 6:9 breder gezegd wordt.
|
|
26) | tachtig |
|
Dit spreekt de Bruidegom Christus onder den naam van Salomo, die zijn voorbeeld geweest is. Enigen besluiten hieruit dat Salomo dit lied gedicht heeft in de eerste jaren van zijn koninkrijk, toen hij nog zovele vrouwen en bijwijven gehad heeft; 1 Kon. 11:3. Doch enigen menen dat hier een zeker getal voor een onzeker gesteld is; Job 5:19; Micha 5:4, en elders meer. De geestelijke zin is dat de ware kerk alleen de kerk van Christus te achten is, gelijk hier Hoogl. 6:9 breder gezegd wordt.
|
|
27) | bijwijven, |
|
Van het woord bijwijven zie Gen. 22:24. Het schijnt dat door deze koninginnen en bijwijven verstaan worden die kerken, die zich voor ware kerken uitgeven, maar geen inwendige geestelijke gemeenschap met den Bruidegom Christus hebben, hoewel zij door Gods genade daartoe kunnen gebracht worden.
|
|
28) | maagden |
|
Versta hier dienstmaagden of staatjonkvrouwen der koninginnen, gelijk Esth. 2:9; Ps. 45:15; en bij deze dienstmaagden wordt verstaan het volk, dat van de groten afhangt en zich van dezelven laat leiden, hetwelk verre de grootste hoop in de wereld is.
|
|
29) | Een enige |
|
Of, [maar] zij alleen is mijn duif. Dit wordt gesteld tegen het groot getal der koninginnen, enz., Hoogl. 6:8. En hier wordt de Bruid van Christus, die maar één is, [gelijk er maar één lichaam, één Geest, ééne hoop, één Heere, één geloof is; Ef. 4:4,5] gesteld en meer geacht dan het groot getal van anderen, die in hun eigen en anderer mensen mening koninginnen en prinsessen zijn. Zie wat God tot Israël spreekt Exod. 19:5; 2 Sam. 7:23.
|
|
30) | de enige harer |
|
Al de particuliere kerken op aarde, die rechtzinnig zijn, maken tezamen niet meer dan één lichaam; Ef. 4:16. De enige kerk zijnde als de enige en wettelijke dochter van het hemelse Jeruzalem, hetwelk is de algemene kerk, welke is onzer aller moeder; Gal. 4:26.
|
|
31) | de zuivere |
|
Of, gezuiverde of uitgelezene, of de klare, en alzo onder Hoogl. 6:10, en 1 Kron. 7:40. Daar zijn wel vele bastaardkerken, maar daar is niet meer dan één zuivere, wettelijke uitverkoren kerk. Van welke zie 1 Petr. 1:2.
|
|
32) | dergenen, |
|
Hebreeuws, van hare baarster.
|
|
33) | de dochters |
|
Te weten, de dochters of maagden van wie Hoogl. 6:8 gesproken is.
|
|
34) | haar zien, |
|
Dat is, haar staat en gelegenheid terdege kennen.
|
|
35) | zullen haar |
|
Of, zullen haar; te weten deze Bruid. Zie Deut. 4:6, en Deut. 26:19; Hand. 5:13.
|
|
36) | prijzen. |
|
Dat is, zij zullen haar gelukzalig achten. De zin is, ofschoon de kerken, die in deze wereld zo van anderen als van zichzelven zo groot geacht worden, schijnen de ware kerk te zijn, nochtans zullen zij eindelijk overtuigd worden, immers [tenzij dat zij zich bekeren] ten jongsten dage, als zij de schapen zullen zien staan aan de rechterhand van den oppersten rechter, dat er maar één ware kerk is en dat die welzalig zijn, die tot dezelve behoren; Mal. 3:18.
|
|
37) | Wie is zij, |
|
Dat is, wat voor een is dit? Dit wordt gevraagd door degenen, die in het einde van Hoogl. 6:9 vermeld zijn. Zij verwonderen zich over de schoonheid en heerlijkheid der kerk Gods, alsof zij zeiden: Is dat die kerk, die wij versmaad hebben? Zie hoe heerlijk is zij nu!
|
|
38) | uitziet |
|
Of, uitkijkt, verschijnt.
|
|
39) | als de dageraad, |
|
Gelijk de klare morgenstond na den duisteren nacht, alzo staat de Bruid op en komt voort, na de duisternis van het kruis, onwetenschap en dwaling; te weten als de morgenster van de kennis van Christus in haar hart opgaat. Zie Jes. 60:2; 2 Petr. 1:19.
|
|
40) | de maan, |
|
De maan heeft in het Hebreeuws haren naam van wittigheid en van haar helder schijnsel. Hier betekent het schoon schijnen der maan den heerlijken staat der kerk Gods. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 30:26, en Jes. 60:20; Ezech. 16:14, en Ezech. 32:7,8; Joël. 3:15.
|
|
41) | zuiver |
|
Zuiver, of klaar, of rein.
|
|
42) | als de zon, |
|
Christus is de zon der gerechtigheid, Mal. 4:2. De vrouw, te weten zijne Bruid, is met de zon bekleed, Openb. 12:1. Want zij heeft Christus aangedaan door het geloof, Gal. 3:27; door wiens gerechtigheid zij gezuiverd is van hare zonden, en alzo is zij heerlijk en schoon schijnende.
|
|
43) | schrikkelijk |
|
Te weten harer vijanden, met wie zij te vechten heeft onder de banier van haren Bruidegom, aanhebbende niet vleselijke wapens, maar machtig door God om de sterkten neder te werpen; 2 Cor. 10:4. Zie ook Exod. 15:14,15,16; Deut. 2:25, en Deut. 33:29; Ps. 48:5,6. Zie ook boven de aantekening Hoogl. 6:4.
|
|
44) | Ik ben |
|
Dit zijn de woorden van den Bruidegom, aanwijzende hoe Hij den hof, zijne kerk bezoekt.
|
|
45) | notenhof |
|
Het Hebreeuwse woord Egoz wordt alleen hier gevonden. De meeste vertalers nemen het voor noten, en menen dat men hier moet verstaan, niet slechte noten, maar notenmuskaten, hoedanige lieflijke vruchten veel in den hof van den Bruidegom wassen. Zie boven Hoogl. 4:12,13,14. Anders: gezuiverden of besnoeiden hof.
|
|
46) | groene vruchten |
|
Anders: nieuwe of eerste vruchten; te weten die in het voorjaar rijp worden. De zin is, dat na den winter des tegenspoeds, de lieflijke lente der genade in den hof der ker verschijnt.
|
|
47) | der vallei |
|
Of, in de laagte, waar de kerk van Christus bewaterd en bevochtigd wordt met Gods Woord en Geest, om overvloedige vruchten te dragen.
|
|
48) | wijnstok |
|
Versta hier door den wijnstok en de granaatbomen het volk van God geroepen en in den hof der kerk geplant, hetwelk bottende en bloeiende in ware en oprechte kennis en wetenschap, daarna vruchten voortbrengt der goede werken ter ere Gods en stichting des naasten. Zie boven Hoogl. 2:13,14.
|
|
49) | de granaatbomen |
|
Versta hier door den wijnstok en de granaatbomen het volk van God geroepen en in den hof der kerk geplant, hetwelk bottende en bloeiende in ware en oprechte kennis en wetenschap, daarna vruchten voortbrengt der goede werken ter ere Gods en stichting des naasten. Zie boven Hoogl. 2:13,14.
|
|
50) | uitbotten. |
|
Of, bloesemden of knopten.
|
|
51) | Eer ik het wist, |
|
Dit schijnen nog de woorden des Bruidegoms te zijn. Als Hij zegt: Eer Ik het wist; dat is te zeggen in der haast, onvermoed, onvoorziens, vanwege mijn groot verlangen naar den hof. Alwaar Ik, ziende en bevindende zo schone vruchten, heb Ik mijn volk als met wagens voortgeholpen, het ook beschermende tegen hunne vijanden. Dit kan men ook door het woord wagens verstaan, overmits men eertijds wagens in den krijg gebruikte. Zie Joz. 11:4, en 1 Sam. 13:5, en elders meer. Sommigen verstaan hier de heilige engelen.
|
|
52) | zette |
|
Dat is: Ik zet mijzelven. Deze manier van spreken is zeer algemeen in de Heilige Schrift; zie daarvan voorbeelden Ps. 6:4; Pred. 7:28; Hoogl. 1:7; Jes. 1:14, en Jes. 61:10 en elders meer. De zin is: Ik werd bewogen door mijn vurige barmhartigheid en niet door uwe verdiensten. Anders: mijne ziel; dat is mijne begeerte. Zie Ps. 27:12.
|
|
53) | van mijn vrijwillig |
|
Of, van mijn edel, of prinselijk volk. Het Hebreeuwse woord nadib, hetwelk hier gebruikt wordt, is te zeggen vrijwillig, of goedwillig, of vrij, of edel, of prinselijk. Enigen hebben hier: op de wagens van Amminadib, makende van twee woorden een; oook vindt men nergens in de Heilige Schrift wie deze Amminadib zou wezen. Daarom is het beter dat men hier stelle: mijn vrijwillig volk; te weten, de Christengelovigen, die gezegd worden vrijwillig te zijn ten dage der macht, of des heirs; Ps. 110:3. Het gepredikte Woord met alle genegenheid ontvangende, Hand. 2:41, en Hand. 17:11.
|
|
54) | Keer weder, |
|
Dit betekent den ernstigen wens van de bekering der verdwaalden, en het wordt daarom viermaal herhaald, omdat wij van nature traag van hart en van oren zijn, Luk. 24:25; Hebr. 5:11. Enigen duiden dit op het wederroepen en wederkeren der Joden tot Christus. Zie Rom. 11:25. Anderen menen dat dit de woorden zijn van de speelgenoten der Bruid.
|
|
55) | o Sulammith! |
|
Salomo heeft zijnen naam van vrede, 1 Kron. 22:9. Jeruzalem wordt ook Salem genoemd, Ps. 76:3, dat is, vrede, Hebr. 7:2. Alzo wordt de kerk, of het volk, hetwelk geroepen wordt om weder te keren, Sulammith genoemd, hetwelk zoveel te zeggen is, als vreedzame, of vredige, of in vrede levende, ten aanzien van den vrede, dien zij heeft met God door Jezus Christus; Rom. 5:1. Het is dan zoveel alsof de Bruidegom hier zeide: Kom herwaarts, mijn lieve Bruid, die naar mijnen naam Salomo, Vredevorst, of vreedzaam genoemd wordt Sulammith; dat is, vreedzame, keer weder, kom tot mij, Ik zal u tot genade aannemen, al hebt gij mij vertoornd.
|
|
56) | wij u mogen |
|
Deze woorden schijnen gesproken te zijn door de vrienden van Sulammith, wensende te mogen zien dat de vorige gaven en genade wederom op of in haar mochten gezien en bespeurd worden, want de engelen zelf wensen te mogen zien die dingen, die de kerk door het Evangelie zijn medegedeeld; 1 Petr. 1:12. Zie ook Ps. 27:4; Jes. 52:8.
|
|
57) | aanzien. |
|
Of, aanschouwen; te weten met vreugde en blijdschap.
|
|
58) | Wat ziet gijlieden |
|
Enigen menen dat dit de woorden der Bruid zijn. Anderen nemen ze voor de woorden van den Bruidegom. Anders: wat ziet gijlieden [toch] aan Sulammith? of aan de Sulammietische.
|
|
59) | een rei |
|
Of, als een gezelschap; dat is een hoop dergenen, die een rei maken, die tezamen vrolijk zijn. De Israëlieten, zelfs ook de godzaligen, plachten met reien zich te verblijden en God te danken voor verworven overwinningen, of om andere oorzaken; Exod. 15:20; Jer. 31:4,13; Luk. 15:25. In deze plaats wordt door de rei te kennen gegeven de blijdschap der gelovigen, als zij tot Christus komen zullen.
|
|
60) | van twee heiren. |
|
Door deze twee heiren wordt te kennen gegeven de menigte dergenen, die zich tot Christus bekeren zouden. Doch anderen verstaan door de twee legers de kerk van Christus, bestaande uit Joden en heidenen. Anderen houden hier in den tekst het Hebreeuwse woord Machanaïm, dat twee heiren, of twee leger betekent. Zie Gen. 32:1,2.
|
|