1) | het eerste jaar van Darius, |
|
Zie boven Dan. 6:1.
|
|
2) | Ahasveros, |
|
Verscheidene koningen der Perzen hebben dezen naam gehad.
|
|
3) | uit het zaad der Meden, |
|
Dat is uit het geslacht, uit de natie der Meden. Dit wordt hier bijgevoegd tot onderscheiding van Darius, den koning in Perzië, in wiens tweede jaar de tempel is volbouwd geworden; Ezra 4:24.
|
|
4) | die koning |
|
Of, in hetwelk, te weten jaar, hij koning geworden was.
|
|
5) | gemaakt was |
|
Zie boven Dan. 6:1.
|
|
6) | merkte ik, Daniël, |
|
Of, verstond ik Daniël, uit, enz.
|
|
7) | in de boeken, |
|
Te weten in de schriften van den profeet Jeremia. Ofschoon Daniël zulk een wijs en voortreffelijk profeet was, zo heeft hij evenwel niet nagelaten de heilige Schrift te lezen, gelijk de geestdrijvers en verachters van Gods Woord dat nalaten.
|
|
8) | tot den profeet Jeremia geschied was, |
|
Zie Jer. 25:11,12, en Jer. 27:7, en Jer. 29:10.
|
|
9) | in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, |
|
Dat is, dat wanneer de verwoesting van Jeruzalem een einde zou nemen, zeventig jaar was.
|
|
10) | deed belijdenis, |
|
Te weten van mijn eigen zonden en van de zonden van mijn volk, onder Dan. 9:20.
|
|
11) | Och Heere! |
|
Vergelijk dit gebed met het gebed van Nehemia, Neh. 1:5, en Neh. 9:32.
|
|
12) | verschrikkelijke God, |
|
Te weten den goddelozen.
|
|
13) | Hem liefhebben |
|
Verandering van persoon voor, die U liefhebben en uwe geboden houden.
|
|
14) | Wij hebben gezondigd, |
|
Zie meer dergelijke belijdenissen, Ps. 106:6.
|
|
15) | gerebelleerd, |
|
Van trap tot trap opklimmende, en niet rustende totdat wij tot de hoogste trap der zonden gekomen waren.
|
|
16) | rechten. |
|
Versta hier, en elders meer, door rechten of oordelen, die wetten waarmede een ieder gegeven wordt wat hem toekomt, en het gelijke van het ongelijke onderscheiden wordt.
|
|
17) | niet gehoord naar Uw dienstknechten, |
|
Dat is, niet gehoorzaamd.
|
|
18) | des lands. |
|
Te weten van het Joodse land.
|
|
19) | Bij U, o Heere! |
|
Dat is, aan uwe zijde, U komt de lof der gerechtigheid toe. Of, uwe is, enz.
|
|
20) | gerechtigheid, |
|
Zie Deut. 6:25.
|
|
21) | maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, |
|
Met deze woorden bekent de profeet, dat de oordelen Gods over zijn volk rechtvaardig zijn. Vergelijk Jer. 7:19.
|
|
22) | omdat wij tegen U gezondigd hebben. |
|
Of, die wij tegen U gezondigd hebben.
|
|
23) | den Heere, onzen God, |
|
Dat is, aan des Heeren barmhartigheid en genadige vergeving alleen, hangt ten enenmale al onze behoudenis; want bij ons is niets dan oorzaak van verderving te vinden.
|
|
24) | de barmhartigheden en vergevingen, |
|
Hij gebruikt deze woorden in het veelvoudig getal, om te betekenen de menigvuldige genaden des Heeren in het vergeven der veelvuldige zonden.
|
|
25) | door de hand van Zijn knechten, de profeten. |
|
Dat is, door den dienst zijner dienstknechten.
|
|
26) | heeft Uw wet overtreden, |
|
Hebreeuws, hebben overtreden, ziende op den zin.
|
|
27) | uitgestort die vloek, |
|
Of, gedropen.
|
|
28) | die geschreven is in de wet van Mozes, |
|
Zie Lev. 26:14, enz.; Deut. 27:15, enz., en Deut. 28:15, enz., en Deut. 29:20, en Deut. 30:17, enz., en Deut. 31:17,18, en Deut. 32:19, enz.; Klaagl. 2:17.
|
|
29) | bevestigd, |
|
Hebreeuws, verwekt, of doen opstaan.
|
|
30) | die ons richtten, |
|
Dat is, die ons regeerden.
|
|
31) | een groot kwaad, |
|
Te weten het kwaad der straf, dat is, een groot ongeluk, hetwelk in de Klaagliederen van Jeremia in het brede verhaald wordt. Zie aldaar Klaagl. 1:12, en Klaag. 2:13, enz.
|
|
32) | in de wet van Mozes geschreven is, |
|
Zie boven Dan. 9:11.
|
|
33) | op Uw waarheid. |
|
Dat is, op de zekerheid uwer dreigementen.
|
|
34) | Daarom heeft de HEERE |
|
Of, daarom is de HEERE wakker geweest met dit kwaad. De zin is: Hij heeft doen blijken dat Hij niet sliep en zijne dreigementen niet vergeten had. Terwijl de zondaren in hunne zonden gerust slapen, zo waakt de Heere al vast over hunne straf. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen waken, maar ook vervroegen, verwakkeren, verhaasten, gelijk Jer. 1:12. Zie de aantekening aldaar.
|
|
35) | het kwade gewaakt, |
|
Zie Dan. 9:13.
|
|
36) | Gij die Uw volk |
|
Tot dien einde heeft God de kinderen Israëls verlost uit Egypteland, om hun daardoor van zijnentwege te verzekeren, dat Hij hun God wilde zijn en blijven; zie Lev. 22:33; Ps. 81:11; Jes. 63:16. Daarom is het geen wonder dat de gelovigen zo menigmaal Gode deze zijne weldaad voorhouden, zo om hun geloof te sterken als om den Heere te bewegen aan zijn oude barmhartigheid te gedenken. Zie Exod. 32:11; Neh. 1:10, en Neh. 9:10; Ps. 77:8.
|
|
|
|
37) | hebt U een Naam gemaakt, |
|
De zin is: Gij hebt ons verlost en beschermd om uws naams wil, om uwe macht bekend te maken; Ps. 106:8. Wend derhalve uw toornig gemoed van ons, opdat uwe eer niet gekwetst worde. Zie Exod. 32:12; Ps. 115:1.
|
|
38) | wij hebben gezondigd, |
|
Dit moet men zo niet verstaan, alsof God onze gebeden verhoorde en ons weldeed omdat wij gezondigd hebben en goddeloos geweest zijn, want daarom is God op ons vertoornd en daarom straft Hij ons; maar alsdan verhoort Hij onze gebeden, als wij onze zonden belijden en onze onwaardigheid bekennen. Vergelijk Ps. 25:11, en Ps. 106:4,5,6.
|
|
39) | naar al uw gerechtigheden, |
|
De zin is: Heere, dat Gij uwe dreigementen hebt waar gemaakt, ons verlatende en onzen vijanden sterkte tegen ons gevende, enz., dat is alles geschied naar uwe gerechtigheid, want wij hebben het met onze zonden duizendmaal over verdiend; maar, Heere, vergeet ook dat deel uwer gerechtigheid niet, waardoor Gij allen boetvaardigen houdt hetgeen Gij hun uit genade beloofd hebt. Gelijk God maar één is, alzo is er ook maar ééne gerechtigheid of rechtvaardigheid in God, maar er zijn velerlei betoningen derzelve, en onder anderen betoont Hij dezelve, wanneer Hij den boetvaardigen houdt hetgeen Hij hun uit genade beloofd heeft. Vergelijk Neh. 1:8,9, en Neh. 9:8; Ps. 51:16.
|
|
40) | laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid |
|
Dat is, laat toch ophouden die zware straffen, die Gij rechtvaardiglijk over Jeruzalem en het ganse Joodse volk hebt uitgestort om hunne zonden te straffen. Zie Micha 7:9; Openb. 15:7. Anders: uw toorn en uwe grimmigheid wende zich af van, enz.
|
|
41) | Uw stad Jeruzalem, |
|
Alsof hij zeide: Dit is uwe stad, die Gij u verkoren hebt uit al de steden van den gansen aardbodem, wend derhalve uw toorn van haar af.
|
|
42) | Uw heiligen berg; |
|
Hebreeuws, den berg uwe heiligheid. Zie Ps. 2:6.
|
|
43) | bij allen, |
|
Hebreeuws, bij al onze rondommigheden; dat is, bij allen die rondom ons gelegen zijn. Vergelijk Klaagl. 1:8, enz., en Klaagl. 2:15,16, en Klaagl. 3:14, en Ps. 44:14,15,16,17, en Ps. 79:4, en Ps. 89:42,51.
|
|
44) | het gebed Uws knechts, |
|
Dat is, naar mijn gebed, die uw knecht ben.
|
|
45) | lichten |
|
Dat is, aanschouw uw heiligdom met een vriendelijk en gunstig gelaat. Van deze manier van spreken, zie Num. 6:25.
|
|
46) | over Uw heiligdom, |
|
Dat is, over uwen tempel, of veel meer, over de binnenste plaats des tempels, waar God op de ark of cherubim zat.
|
|
47) | om des HEEREN wil. |
|
Dat is, doe het niet om onze waardigheid, maar om des Heeren Christus' wil. Alzo staat er Jes. 10:27: Het juk zal afgescheurd worden om des Gezalfden, of om des Messias' wil. En Ps. 80:16: Om des Zoons wil; en ook Ps. 84:10.
|
|
48) | Neig Uw oor, mijn God! |
|
Vergelijk de woorden, die de koning Hizkia gebruikt, Jes. 37:17.
|
|
49) | onze verwoestingen, |
|
Dat is, hoe jammerlijk wij verwoest zijn.
|
|
50) | die naar Uw Naam genoemd is; |
|
Dat is, die de stad des Heeren genoemd wordt; zie Deut. 28:10; Amos 9:12; 1 Kon. 14:21. Hebreeuws, over welke uw naam is [of wordt] aangeroepen, of uitgeroepen.
|
|
51) | wij werpen onze smekingen |
|
Zie van deze manier van spreken Jer. 36:7; Ps. 141:2.
|
|
52) | op onze gerechtigheden, |
|
Dat is, steunende op onze rechtvaardige daden, of werken, of vanwege.
|
|
53) | Uw stad, en Uw volk |
|
Zie boven Dan. 9:18.
|
|
54) | nederwierp |
|
Gelijk boven Dan. 9:18.
|
|
55) | om den wil van de heiligen bergs mijns Gods; |
|
Hebreeuws, over, of voor den berg der heiligheid van mijnen God; dat is, opdat Gods kerk in haar vorigen stand moge hersteld worden.
|
|
|
|
56) | de man |
|
Zie boven Dan. 8:15.
|
|
57) | Gabriel, |
|
Zie van den naam en persoon van dezen engel, boven Dan. 8:16.
|
|
58) | in het begin in een gezicht gezien had, |
|
Of, tevoren, of in het eerste, te weten in het gezicht van den ram met twee horens en van den bok, Dan. 8.
|
|
59) | snellijk gevlogen, |
|
Hebreeuws, met vermoeidheid; niet dat de engelen kunnen vermoeid of moede worden, maar het wordt zo gezegd om uit te drukken zulk ene snelheid als, naar ons begrip, vermoeidheid moet veroorzaken. Anders: in de vlucht.
|
|
60) | mij aanrakende, |
|
Bij dit aanraken, of aanroeren des engels heeft God den profeet gesterkt. Zie onder Dan. 10:19.
|
|
61) | des avondoffers. |
|
Dat is, in het laatste vierendeel van den dag, ter welker uur het avondoffer placht geofferd te worden; toen de tempel en Joodse godsdienst nog in wezen waren; zie Exod. 28:39,41; Num. 28:4. Te dezer tijd bad ook Elia, 1 Kon. 18:36, enz., zie ook Hand. 3:1. Hieruit nemen sommigen af dat Daniël hier geopenbaard is in welken tijd van den dag Christus zichzelven voor onze zonden zou opofferen.
|
|
62) | uitgegaan, |
|
Te weten uit den hemel, van God gezonden zijnde.
|
|
63) | den zin te doen verstaan. |
|
Hebreeuws, het verstand; namelijk om u te onderrichten van de wederopbouwing der stad Jeruzalem en de herstelling van den staat van het Joodse volk.
|
|
64) | In het begin uwer smekingen |
|
Dat is, van dien tijd af, dat gij hebt begonnen te bidden voor de verlossing van Israël, heb ik bevel ontvangen van u te antwoorden.
|
|
65) | het woord uitgegaan, |
|
Dat is, het bevel.
|
|
66) | een zeer gewenst man; |
|
Hebreeuws, begeerten; dat is, een man der begeerten; zie onder Dan. 10:11; dat is, een man dien men zeer begeert, een man Gode en den mensen aangenaam; alzo staat er Dan. 10:3: brood der begeerten, en vaten der begeerten, 2 Kron. 20:25, en klederen der begeerten, Gen. 27:15. Sommigen menen dat Daniël genoemd wordt een man der begeerten, omdat hij meer dan ooit enig man begeerd en gewenst heeft de verlossign van zijn volk, wederopbouwing van den tempel en den godsdienst, gelijk zulks af te nemen is uit zijn gebed en zijn vasten, Dan. 10.
|
|
67) | dit woord, |
|
Of, deze zaak.
|
|
68) | merk op dit gezicht. |
|
Of, leer dit gezicht, dat is, deze profetie, die ik u zal te kennen geven, wel terdege verstaan.
|
|
69) | Zeventig |
|
Daniël had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer, want Hij openbaart hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen de Joden, maar ook zijn ganse volk uit de macht des duivels en der eeuwige verdoemenis door den Messias zou verlost worden.
|
|
70) | weken |
|
Versta hier jaarweken, gelijk Lev. 25:8; elke week van zeven jaren, tezamen makende vier honderd en negentig jaren; waar nu deze vier honderd en negentig jaren beginnen en waar zij eindigen, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen beginnen ze van het eerste jaar der monarchie van Cyrus, en eindigen ze in den dood van Christus; hetwelk wel de eenvoudigste mening schijnt te zijn, uit Jes. 44:28, en Jes. 45:13; 2 Kron. 36:22,23; Ezra 1:1, enz.; doch anderen beginnen ze van het zevende jaar van Artaxerxes Longimanus, en eindigen ze ook in den dood van Christus. Anderen beginnen ze van het tweede jaar van Darius Nothus, en eindigen ze in de verstoring van Jeruzalem door Titus. Van welk alles de verstandige lezer zal mogen oordelen.
|
|
71) | zijn bestemd |
|
Te weten van God. Hebreeuws, zijn afgehouwen, of afgesneden; dat is bescheiden, besloten.
|
|
72) | over uw volk, |
|
Gedurende welke uw volk en uw heilige stad zal overkomen hetgeen ik u straks zal openbaren.
|
|
73) | om de overtreding te sluiten, |
|
Of, om op te sluiten, of om te bedwingen de overtreding. Anders: dat Hij, te weten Christus] de overtreding besluit; dat is, dat hij voor de zonden des volks genoeg doe, opdat dezelve als in een kerker besloten worden, dat zij niet meer voor Gods aangezicht komen.
|
|
74) | om de zonden te verzegelen, |
|
Dat is, om te bedekken de zonden der uitverkorenen, dat zij voor het aangezicht van God niet komen. Dit heeft Christus door zijnen dood teweeg gebracht. Anders: om de zonden te verdelgen.
|
|
75) | om de ongerechtigheid te verzoenen, |
|
Te weten door de offerande van Christus aan het kruis.
|
|
76) | om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, |
|
Hebreeuws, ene gerechtigheid der eeuwigheden, door welke alleen zij, die ooit gerechtvaardigd zijn en rechtvaardig zullen worden, moeten gerechtvaardigd worden voor God, Hebr. 9:12. Deze gerechtigheid is gelegen in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van Jezus Christus.
|
|
77) | den profeet te verzegelen, |
|
Dat is, de profetie, te weten de profetieën der profeten van Christus' lijden en de heerlijkheid daarop volgende, 1 Petr. 1:11, welke God den profeten door gezichten heeft geopenbaard.
|
|
78) | de heiligheid der heiligheden |
|
Dat is, den Heere Christus, die daar is het waarachtige heilige der heiligen, omdat in Hem al de schatten van heiligheid, rechtvaardigheid, en ook van wijsheid en kennis van God verborgen zijn, ons ten goede; en dat Hij is de ware ark des verbonds, door welken God de woorden des levens tot de wereld spreekt; de rechte genadestoel, door welken wij de verzoening hebben, enz.
|
|
79) | te zalven. |
|
Te weten met den Heiligen Geest; dat is als in te wijden en te bereiden tot zijn zaligmakend ambt.
|
|
80) | Weet dan, en versta: |
|
Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning, aangaande deze profetie; Matth. 24:15.
|
|
81) | van den uitgang des woords, |
|
Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de Babylonische gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders: om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering.
|
|
82) | Messias |
|
Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42, en Joh. 4:25.
|
|
83) | den Vorst, |
|
Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5.
|
|
84) | de straten, |
|
Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit van de stadsgrachten.
|
|
85) | in benauwdheid der tijden. |
|
Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig dagen.
|
|
86) | na die twee en zestig weken |
|
Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven voorgenoemde weken moeten bij deze twee en zestig weken gevoegd worden.
|
|
87) | uitgeroeid worden, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger om het leven brengen. Zie Lev. 17:4.
|
|
88) | maar het zal niet voor Hem zelven zijn; |
|
Dat is, niet tot zijn voordeel, maar tot voordeel van zijne uitverkorenen; of niet om zijner zonden wil. Anders, doch Hij zal gene [schuld] hebben, of maar zonder zijne [misdaad]. Of, zonder enige [schuld]. Anders, en zal geen [helper] hebben. Zie Dan. 11:44. Anders, en niet meer zijn; te weten onder de mensen, opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vergelijk Gen. 5:24.
|
|
89) | een volk des vorsten, |
|
Dat is, het heirleger der Romeinen.
|
|
90) | zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, |
|
Te weten het einde, hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk zal aanbrengen. Of, het laatste dat hij het Joodse volk zal aandoen.
|
|
91) | vastelijk besloten verwoestingen. |
|
De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies bestemd, wanneer zij komen en wanneer zij ophouden zullen. Sommigen verstaan dit aldus: Totdat Gods oorlog tegen zijn volk een einde hebbe, zijn de verwoestingen precies bestemd.
|
|
92) | velen het verbond versterken |
|
Of, voortreffelijken; te weten de uitverkorenen en gelovigen.
|
|
93) | een week; |
|
Dat is, zeven jaren, in het midden van welke de Heere Christus is gedood, en in den overigen tijd hebben de apostelen de Joden met het Evangelie van Christus bediend.
|
|
94) | in de helft der week |
|
Te weten in het midden van die zeventigste week.
|
|
95) | doen ophouden, |
|
Te weten door zijnen dood, die een offerande en slachtoffer is, waardoor alle heiligen in der eeuwigheid geheiligd worden, voor welken al de Levietische offeranden verdwenen zijn, gelijk de schaduw voor de zon. Want hoewel zij nog een weinig tijds na de hemelvaart van Christus geduurd hebben, zo heeft nochtans met den dood van Christus straks al hare wettelijkheid en nuttigheid opgehouden.
|
|
96) | over den gruwelijken |
|
Hebreeuws, over den vleugel der verfoeiselen, of verfoeiingen. Versta, het verfoeilijke heidense Romeinse krijgsvolk, [Matth. 24:15], over hetwelk een krijgsoverste zal zijn, die deze verwoesting zal aanrichten naar Gods rechtvaardig oordeel.
|
|
97) | vleugel |
|
Of, benden. Zie Ezech. 12:14.
|
|
98) | tot de voleinding toe, |
|
Zie de aantekening Jer. 4:27.
|
|
99) | die vastelijk besloten zijnde, |
|
Zie Jes. 28:22.
|
|