1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Maar hoor nu Mijn knecht Jakob,1) en Israël,2) dien Ik verkoren heb!
2Zo zegt de HEERE, uw Maker,3) en uw Formeerder4) van den buik af,5) Die u helpt:6) Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun,7) dien Ik uitverkoren heb!
3Want Ik zal water gieten8) op de dorstigen,9) en stromen10) op het droge;11) Ik zal Mijn Geest op uw zaad12) gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.13)
4En zij zullen uitspruiten tussen14) in het gras, als de wilgen aan de waterbeken.
5Deze zal zeggen:15) Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen16) met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israël.17)
6Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, en zijn Verlosser,18) de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste,19) en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.
7En24) wie zal,20) gelijk als Ik, roepen21) en het verkondigen, en het ordentelijk22) voor Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk23) gesteld heb? en laat ze de toekomstige25) dingen, en die komen zullen, hun verkondigen.26)
8Verschrikt niet, en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er ook een God behalve Mij? Immers, er is geen andere rotssteen: Ik ken er geen?
9De formeerders van gesneden beelden27) zijn al te zamen ijdelheid, en hun30) gewenste dingen28) doen geen nut; ja, zij zelven zijn29) hun getuigen;31) zij zien niet, en zij weten niet, daarom zullen32) zij beschaamd worden.33)
10Wie formeert34) een god,35) en giet een beeld,36) dat geen nut doet?37)
11Ziet, al hun medegenoten38) zullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen;39) dat zij zich altemaal40) vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken,41) zij zullen te zamen beschaamd worden.
12De ijzersmid maakt een bijl,42) en werkt in den gloed,43) en formeert het met hamers, en werkt het44) met zijn sterken arm; ook lijdt hij honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt.46)
13De timmerman47) trekt het richtsnoer48) uit, hij tekent het af49) met den draad,50) hij maakt het51) effen met de schaven, en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis52) blijve.
14Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt53) zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom,54) en de regen maakt dien groot.
15Dan is het55) voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god56) van, en buigt zich57) daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder.
16Zijn helft58) brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan eet hij vlees;59) hij braadt een gebraad, en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven, en hij zegt: Hei!60) ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien!61)
17Het overige nu daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld; hij knielt er voor neder, en buigt zich, en bidt het aan, en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god!
18Zij weten niet,62) en verstaan niet, want het heeft63) hun ogen64) bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij niet verstaan.
19En niemand65) van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan66) heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen67) daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden, en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken,68) zou ik nederknielen voor hetgeen69) van een boom gekomen is?
20Hij70) voedt zich71) met as, het bedrogen hart heeft hem ter zijde72) afgeleid; zodat hij zijn ziel niet redden kan,73) noch zeggen: Is er niet een leugen74) in mijn rechterhand?75)
21Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israël! Want gij zijt Mijn knecht,76) Ik heb u geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israël, gij zult van Mij77) niet vergeten worden.
22Ik delg78) uw overtredingen uit als een nevel,79) en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost.
23Zingt met vreugde, gij hemelen!80) want de HEERE81) heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde! gij bergen! maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen, en alle geboomte daarin! Want de HEERE heeft Jakob verlost, en Zich heerlijk gemaakt in Israël.
24Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en die u geformeerd heeft van den buik af:82) Ik ben de HEERE, Die alles doet,83) Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven;
25Die de tekenen der leugendichters84) vernietigt, en de waarzeggers85) dol maakt; Die de wijzen86) achterwaarts87) doet keren, en Die hun wetenschap88) verdwaast;
26Die het woord89) Zijns knechts bevestigt, en den raad90) Zijner boden91) volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt:92) Gij zult bewoond93) worden; en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten.
27Die tot de diepte95) zegt: Verdroog, en uw rivieren zal Ik verdrogen.
28Die van Cores96) zegt: Hij is Mijn herder,97) en hij zal al Mijn welgevallen98) volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond.