|
---|
1 | Aleph. Hoe heeft de Heere1) de dochter Sions2) in Zijn toorn3) bewolkt?4) Hij heeft de heerlijkheid van Israël van den hemel op de aarde nedergeworpen;6) en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten7) niet gedacht in den dag Zijns toorns.8)
|
2 | Beth. De Heere heeft al de woningen Jakobs9) verslonden,10) en heeft ze niet verschoond; Hij heeft de vastigheden11) der dochter van Juda12) afgebroken in Zijn verbolgenheid,13) Hij heeft gemaakt, dat zij de aarde raken; Hij heeft het koninkrijk14) en deszelfs vorsten ontheiligd.
|
3 | Gimel. Hij heeft, in ontsteking des toorns,15) den gehelen hoorn16) Israëls afgehouwen; Hij heeft Zijn rechterhand17) achterwaarts getrokken, toen de vijand kwam,18) en Hij is tegen Jakob ontstoken19) als een vlammend vuur, dat rondom verteert.
|
4 | Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen20) als een vijand;21) Hij heeft zich met Zijn rechterhand gesteld22) als een tegenpartijder, dat Hij doodde al de begeerlijke dingen der ogen;23) Hij heeft Zijn grimmigheid in de tent der dochter Sions24) uitgestort als een vuur.25)
|
5 | He. De Heere is geworden als een vijand;26) Hij heeft Israël verslonden,27) Hij heeft al haar paleizen28) verslonden.29) Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven;30) en Hij heeft bij de dochter van Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd.31)
|
6 | Vau. En Hij heeft Zijn hut32) met geweld afgerukt,33) als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats34) verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat,35) en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester36) smadelijk verworpen.
|
7 | Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom37) te niet gedaan,38) Hij heeft de muren harer paleizen39) in des vijands hand overgegeven;40) zij hebben in het huis des HEEREN41) een stem verheven42) als op den dag eens gezetten hoogtijds.
|
8 | Cheth. De HEERE heeft gedacht43) te verderven den muur der dochter Sions;44) Hij heeft het richtsnoer45) daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend,46) dat Hij ze niet verslonde;47) en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen48) treurig gemaakt,49) zij zijn verzwakt.50)
|
9 | Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE.
|
10 | Jod. De oudsten51) der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil,52) zij werpen stof op hun hoofd,53) zij hebben zakken aangegord;54) de jonge dochters van Jeruzalem55) laten haar hoofd ter aarde hangen.
|
11 | Caph. Mijn ogen56) zijn verteerd door tranen, mijn ingewand wordt beroerd;57) mijn lever58) is ter aarde uitgeschud, vanwege de breuk der dochter mijns volks;59) omdat het kind en de zuigeling op de straten der stad in onmacht zinken;60)
|
12 | Lamed. Als zij tot hun moeders zeggen:61) Waar is koren62) en wijn,63) als zij op de straten der stad in onmacht zinken, als de verslagenen; als zich hun ziel uitschudt64) in den schoot hunner moeders.
|
13 | Mem. Wat getuigen65) zal ik u brengen, wat zal ik bij u vergelijken,66) gij dochter Jeruzalems?67) Wat zal ik bij u vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Sions, want uw breuk68) is zo groot als de zee, wie kan u helen?69)
|
14 | Nun. Uw profeten70) hebben u ijdelheid71) en ongerijmdheid72) gezien,73) en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard,74) om uw gevangenis75) af te wenden, maar zij hebben voor u gezien76) ijdele lasten77) en uitstotingen.78)
|
15 | Samech. Allen,79) die over weg gaan, klappen met de handen80) over u, zij fluiten81) en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide, dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde?83)
|
16 | Pe. Al uw vijanden sperren84) hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden,85) zij zeggen: Wij hebben haar verslonden;86) dit is immers de dag,87) dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.88)
|
17 | Ain. De HEERE heeft gedaan,89) wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld,90) dat Hij bevolen had91) van oude dagen;92) Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand93) over u verblijd, Hij heeft den hoorn94) uwer tegenpartijders verhoogd.
|
18 | Tsade. Hun hart schreeuwde tot den Heere:95) O gij muur der dochter Sions,96) laat dag en nacht tranen afvlieten97) als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel98) houde niet op!99)
|
19 | Koph. Maak u op,100) maak geschrei des nachts101) in het begin der nachtwaken,102) stort103) uw hart uit104) voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op105) voor de ziel uwer kinderkens,106) die in onmacht gevallen zijn van honger,107) vooraan op alle straten.108)
|
20 | Resch. Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt;109) zullen dan de vrouwen haar vrucht eten,110) de kinderkens, die men op de handen draagt?111) Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden?112)
|
21 | Schin. De jongen en de ouden liggen op de aarde op de straten; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen113) zijn door het zwaard gevallen;114) Gij hebt ze in den dag Uws toorns gedood, 115)Gij hebt ze geslacht en niet verschoond.
|
22 | Thau. Gij hebt mijn verschrikkingen116) van rondom geroepen, als tot een dag117) eens gezetten hoogtijds; en er is niemand aan den dag des toorns des HEEREN ontkomen of overgebleven; die ik op de handen gedragen en opgetogen heb, die heeft mijn vijand omgebracht.
|
|
---|