1) | onderwijzing |
|
Zie Ps. 32:1.
|
|
2) | Ethan |
|
Zie van dezen persoon 1 Kon. 4:31, en 1 Kron. 2:6. Hij heeft geleefd ten tijde van Salomo en daarna, als het koninkrijk onder zijn zoon Rehabeam is gescheurd en Sisak, de koning van Egypte, de vaste steden in Juda, ook Jeruzalem, innam en den tempel beroofde, 1 Kon. 14:25, en 2 Kron. 12:2. Van welke ellende het schijnt dat de profeet in dezen psalm klaagt. Sommigen nemen het als een profetie van ellenden, die naderhand gevolgd zijn.
|
|
3) | uwe waarheid |
|
Hier spreekt de psalmist tot God.
|
|
|
|
4) | van geslacht |
|
Hebr. op geslacht en geslacht.
|
|
|
|
5) | Want ik heb |
|
Dat is, ik houd dit voor zeker, dat de genade en goedertierenheid des Heeren in eeuwigheid bestaan zal als een sterk gebouw, dat een onbewegelijk fondament heeft.
|
|
6) | in de hemelen |
|
Deze woorden zien op de onbewegelijke vastigheid der hemelen en de onveranderlijke geregeldheid der hemelse lichamen, in aanmerking van welke God wil dat wij de vastigheden zijner beloften en de onveranderlijkheid zijner trouw zullen afnemen en ontwijfelijk geloven. Zie onder Ps. 89:37,38, en Ps. 119:89.
|
|
7) | heb een verbond |
|
Hier wordt God zelf sprekende ingevoerd.
|
|
8) | met mijnen |
|
Te weten, met David, gelijk straks volgt.
|
|
|
|
9) | uw zaad |
|
Te weten, Christus en de gelovigen.
|
|
10) | uwen troon |
|
Te weten, het koninkrijk van Christus. Zie Luk. 1:32,33,69.
|
|
|
|
11) | Dies loven |
|
Dit zijn nu wederom de woorden van den profeet en van het volk Gods, zeggende: daarom loven U de hemelen; te weten omdat Gij zo getrouwelijk vasthoudt hetgeen Gij beloofd hebt, en daarom houden wij U machtig genoeg om de belofte, die Gij uwen knecht David gedaan hebt, uit te voeren.
|
|
12) | hemelen |
|
Dat is, de hemelse creaturen, de engelen en de heilige zielen der gestorven kinderen Gods; Luk. 2:13,14; Filipp. 3:20; Openb. 7:9,10,11,12.
|
|
13) | ook is uwe |
|
Hij wil zeggen, den gelovigen is bekend dat Gij zowel den wil als de macht hebt uwe beloften te voilbrengen, dies zij uwe getrouwheid in hunne vergaderingen prijzen.
|
|
|
|
14) | der heiligen. |
|
Versta hierbij, geloofd, geprezen, verkondigd, of iets dergelijks.
|
|
15) | in den hemel |
|
Anders: in de hoge wolken.
|
|
16) | onder de |
|
Dat is, onder de machtige heren en vorsten dezer wereld, of onder de engelen, die God met bijzondere sterkte en mogendheid begaafd heeft. Zie boven Ps. 78:25, en onder Ps. 103:20. Deze manier van spreken staat ook in Ps. 29:1.
|
|
17) | in den raad |
|
Anders, in de verborgenheid der heiligen. Versta, de kerk of vergadering, in welke de verborgenheden van het koninkrijk Gods worden geopenbaard. Zie Matth. 13:11; Rom. 16:25; 1 Cor. 4:1; Ef. 3:4. Of ook, de heilige engelen; gelijk volgt.
|
|
18) | die rondom |
|
Hebr. rondommigheden; en versta hier de heilige engelen, die rondom Hem staan, als Hij in het gericht zit. Zie 1 Kon. 22:19.
|
|
19) | o HEERE! |
|
Hebr. Jah. Zie de aantekening bij Ps. 68:5.
|
|
20) | uwe getrouwheid |
|
Hij wil zeggen: Heere, Gij zijt niet alleen almachtig, maar ook getrouw en waarachtig.
|
|
|
|
21) | de opgeblazenheid |
|
Of, hovaardigheid; dat is, over de opzwelling der zee; wanneer zij hare baren als uit hovaardigheid verheft; hetwelk alzo verklaard wordt met de naastvolgende woorden. Zie Job 26:12, en Job 38:11.
|
|
22) | zo stilt |
|
Of, zo bedwingt Gij ze.
|
|
23) | Rahab |
|
Anders, Egypte, of den Egyptenaar. Zie de aantekening bij Ps. 87:4. Het schijnt dat de psalmist hier ziet op den ondergang der Egyptenaars in de Rode zee; Exod. 14: Exod. 15:
|
|
24) | een verslagene; |
|
Te weten, die in den slag verwond wordt en omkomt.
|
|
25) | hare volheid |
|
Dat is, al hetgeen waar zij mede vervuld en rijkelijk voorzien is. Zie Ps. 24:1, en Ps. 50:12.
|
|
|
|
26) | het zuiden |
|
Hebr. de rechter [hand, of zijde].
|
|
27) | Thabor |
|
Een berg in Gallilea; Joz. 19:22; Richt. 4:6,12.
|
|
28) | Hermon |
|
Een berg, anders Syrion genoemd; Ps. 29:6. Onder den naam van deze twee bergen begrijpt de psalmist het westen en het oosten, en alzo het gehele land van Kanaän.
|
|
29) | juichen in |
|
Dat is, het is door uw zegen, dat zij vruchtbaar en lustig zijn, en den mensen gelijk als toelachen, en zich verheugen in de goedheid van God.
|
|
30) | is hoog. |
|
Alzo dat alles hun moet onderworpen zijn.
|
|
31) | in uwen naam |
|
Of, uws naams halve; dat is, omdat zij U kennen en weten dat Gij zo genadig en goedertieren zijt.
|
|
|
|
32) | Gij zijt |
|
Dat is, Gij alleen zijt het, door wien uw volk versterkt wordt en in wien het zich beroemt.
|
|
33) | hoorn |
|
Het woord hoorn wordt verscheidenlijk genomen. Zie Deut. 33:17.
|
|
34) | ons schild |
|
Dat is, onze beschutting en bescherming, zie Ps. 47:10.
|
|
35) | is van den HEERE, |
|
Of, is des Heeren.
|
|
36) | in een gezicht |
|
Dit verstaan sommigen van de openbaring, die God Samuël deed als Hij David tot een koning wilde gezalfd hebben, 1 Sam. 16:1; maar anderen verstaan het vasn hetgeen God NAthan heeft geopenbaard, 2 Sam. 7:4,13, enz., welk verstand het beste schijnt te wezen, aangezien de woorden, die God tot Nathan sprak, uitdrukkelijk verhaald worden, Ps. 89:21.
|
|
37) | van uwen |
|
Of, tot.
|
|
|
|
38) | Ik heb hulp |
|
Dat is, ik heb een held verordend en met kloekheid begaafd, om te zijn een helper en voorvechter van mijn volk tegen hunne vijanden; en versta hier David, gelijk blijkt uit Ps. 89:21, die ook Gods volk hielp en verloste, kloekelijk voor hetzelve vechtende, 1 Sam. 18:13,14, enz. David hierin zijnde een voorbeeld onzes Heeren Christus.
|
|
39) | een verkorene |
|
Te weten, David, dien Ik uit al de zonen van Isaï, ja uit gans Israël verkoren heb.
|
|
40) | met mijn |
|
Hebr. met de olie mijner heiligheid; dat is, Ik heb hem uitwendig tot koning gezalfd door de hand van Samuël, ten overstaan van de oudsten in Israël, 1 Sam. 16:13, en 2 Sam. 5:3. Inwendig door mededeling der gaven van den Heilige Geest.
|
|
41) | hand |
|
Dat is, hulp, bijstand.
|
|
42) | dringen, en |
|
Te weten, gelijk een schuldheer dien dringt, en met dagelijks manen perst dien, die hem schuldig is. Dit woord gebruikt de psalmist ook Ps. 55:16.
|
|
43) | zoon der |
|
Dat is, de booswicht, die ten enenmale der ongerechtigheid overgegeven is; alzo staat er Ps. 79:11: de zoon des doods; en 2 Thess. 2:3: de zoon des verderfs.
|
|
44) | zijn hoorn |
|
Zie de aantekening bij Deut. 33:17.
|
|
45) | in mijnen naam |
|
Dat is, door mijn kracht en bijstand.
|
|
|
|
46) | in de zee |
|
49) in de rivieren.
|
|
47) | Hij zal mij |
|
Of, hij zal mij [alzo] aanroepen.
|
|
48) | ten eerstgeborenen |
|
Dat is, tot een hoofd van mijn volk en mijner kerk, hetwelk niet dan ten dele plaatsgehad hebbende in den persoon Davids, volkomen volbracht is in Jezus Christus. Zie Col. 1:15; Hebr. 1:6, en Hebr. 2:10.
|
|
49) | hoogste |
|
Dit past alleen op Christus, den Koning aller koningen, gelijk hetgeen Ps. 89:30 staat. Zie Col. 1:18.
|
|
50) | mijn verbond |
|
Dat is, hetgeen Ik hem beloofd heb.
|
|
51) | Ik zal zijn |
|
Zie 2 Sam. 22:51, en Ps. 22:30,31.
|
|
52) | als de dagen |
|
Dat is, zijn rijk zal gedurig en vast zijn, gelijk de hemel zelf is. Zie Ps. 72:5, en 2 Sam. 7:13; Dan. 2:44, en Dan. 7:14; Hebr. 1:8. Deze profetie is in Salomo niet vervuld, want hij en zijn rijk hebben een einde genomen; Jer. 22:30; Ezech. 21:25,26,27. Zo is dan deze belofte te duiden op Christus, den zoon Davids naar het vlees.
|
|
53) | zijne kinderen |
|
Dit kan op, Christus niet gepast worden, maar het is te verstaan van andere zonen of nakomelingen van David.
|
|
|
|
54) | met de roede |
|
Te weten, met eens mensen roede, 2 Sam. 7:14. Dat is, met matige kastijding, tot hun best, opdat zij zijner heiligheid zouden deelachtig worden; Hebr. 12:6,10. Zie Job 9:34.
|
|
55) | bezoeken |
|
Zie de aantekening bij Gen. 21:1.
|
|
56) | van hem |
|
Hebr. breken van met hem; dat is, alzo niet, dat zij zou ophouden van met of bij hem te zijn.
|
|
57) | en in mijne |
|
Hebr. en zal niet liegen in, of tegen mijne getrouwheid; dat is, van mijne getrouwheid aan, of tegen hem te bewijzen.
|
|
|
|
58) | hetgeen uit |
|
Dat is, hetgeen Ik mijnen knecht David, of iemand van mijne kinderen beloofd. Hebr. den uitgang mijner lippen.
|
|
59) | bij mijne |
|
Dat is, bij mijzelven, die de heilige God ben; Gen. 22:16; Jes. 5:16.
|
|
|
|
60) | zo Ik aan |
|
Deze manier van eedzweren, zie Gen. 14:23, en Gen. 26:29; 1 Sam. 14:44, en 1 Kon. 20:10; Ps. 95:11; Mark. 8:12 staat: Indien dit geslacht een teken zal gegeven worden: maar Matth. 16:4 staat: hun zal geen teken gegeven worden.
|
|
61) | Zijn zaad |
|
Zie boven Ps. 89:30.
|
|
62) | troon zal |
|
Dat is, koninkrijk. Davids rijk is een eeuwig rijk ten aanzien van Christus, die uit het zaad van David naar het vlees geboren is en dien de Heere den stoel van zijn vader David gegeven heeft, die een eeuwig Koning is; Luk. 1:32.
|
|
63) | in den hemel |
|
Te weten, voor zoveel als de hemelse lichamen te verstaan geven de vastheid en onveranderlijkheid die in God is, zie boven Ps. 89:3, en onder Ps. 97:6. Of, die [te weten, maan] een getrouwe getuige in den hemel is. Of, en [hiervan] is een getrouwe getuigenis in den hemel; dat is, Ik, die in den hemel woon, geef hier een getrouwe getuigenis van.
|
|
64) | hem |
|
Te weten, uwen koning en uw volk. Ethan klaagt hier over de ellende der kerk, die zodanig was dat het scheen dat al de vorige beloften van gene waarde waren.
|
|
65) | uwen gezalfde. |
|
Te weten, den koning; sommigen verstaan Zedekia, 2 Kon. 25:1, enz.
|
|
|
|
66) | verbond |
|
Te weten, het verbond, hetwelk Gij met uwen knecht, den koning, gemaakt hebt.
|
|
67) | Gij hebt |
|
Dat is, Gij hebt zijn kroon op de aarde nedergeworpen en vertreden als een ongeacht ding. Hij spreekt ven de kroon van het koninkrijk Juda, welke David eertijds gehad en gedragen heeft. Zie de aantekening bij Exod. 29:6.
|
|
68) | zijne muren |
|
Te weten, des konings; versta de muren van de stad Jeruzalem. Zie 2 Kon. 25:10,13; Ps. 80:13.
|
|
|
|
69) | nedergeworpen. |
|
Of, vermorzeld. Hebr. tot vermorzeling gesteld.
|
|
70) | Gij hebt de |
|
Te weten, hun gevende de macht en den moed, om uw volk den krijg aan te doen, ja om het te overwinnen; gelijk Job 40:9.
|
|
71) | omgekeerd, |
|
Dat is, doen omliggen; dat is, Gij hebt hem in den oorlog gene overwinning gegeven, gelijk Gij weleer gedaan hebt.
|
|
72) | en hebt hem |
|
Dat is, Gij hebt hem gene kracht gegeven om den strijd te vernieuwen en zijnen vijanden het hoofd te bieden; maar Gij hebt hem voor zijne vijanden laten vallen en vlieden.
|
|
73) | Gij hebt |
|
Hebr. Gij hebt doen ophouden van zijne reinigheid.
|
|
74) | zijne schoonheid |
|
Te weten, des konings; en versta hier door de schoonheid de heerlijkheid en glorie des koninkrijks, welke de vijanden van Gods kerk hadden te schande gemaakt.
|
|
|
|
75) | zijnen troon |
|
Dat is, zijn koninkrijk.
|
|
|
|
76) | zijner jeugd |
|
Dat is, zijne kracht en sterkte. Dit verstaan sommigen van het bloeiende koninkrijk van David en Salomo, anderen van Jojachin, die achttien jaar oud zijnde, begon te regeren en regeerde maar drie maanden; 2 Kon. 24:8,10.
|
|
77) | Hoelang, o |
|
Te weten, zult Gij ons verlaten. Zie dergelijke klachten Ps. 13:2, en Ps. 79:5.
|
|
|
|
78) | steeds |
|
Zie Ps. 13:2.
|
|
79) | verbergen; |
|
Dat is, uwe gunst ons onttrekken.
|
|
80) | van hoedanige |
|
Dat is, hoe kort mijn leven is.
|
|
81) | eeuw ik |
|
Zie Ps. 39:6.
|
|
82) | tevergeefs |
|
Te weten, hen uit deze wereld halende zo haast als zij daarin gekomen zijn, zonder dat zij den tijd en het middel hebben om U te kennen en te loven.
|
|
83) | den dood |
|
Dat is, die niet zal sterven. Zie dergelijke wijze van spreken Luk. 2:26; Joh. 8:51.
|
|
84) | die zijne |
|
De zin is: Wat is het van node dat Gij uwe macht tewerk stelt om ons te vernielen, aangezien wij toch in generlei wijze den dood kunnen ontgaan.
|
|
|
|
85) | van het geweld |
|
Hebr. van de hand des grafs, of der hel. Hebr. scheol.
|
|
86) | aan den smaad |
|
Versta dit van het smaden en spotten der vijanden, die het volk Gods in hunne ellende en bedroefden staat bespotten, belachenden hun godsdienst en hun vertrouwen op hun God.
|
|
|
|
87) | alle grote |
|
Dat is, allerlei. Anders: van al de menigte der volken, te weten, die mij bespotten en onteren.
|
|
88) | de voetstappen |
|
Dat is, de daden en regering van uw koning. Hetwelk in zulker voege verstaan moet worden van de koningen van Juda, dat het bijzonderlijk is te duiden op Jezus Christus, den eeuwigen Koning der kerk, van welken voorzegd is Gen. 3:15, dat hem de slang de verzenen zou vermorzelen. Sommigen duiden dit smaden van de voetstappen des gezalfden op het bespotten van de trage toekomst van den Messias.
|
|
89) | Geloofd zij |
|
De psalmist besluit de zware klacht, met een vertrouwen van verlossing uit dit zware kruis, zich verblijdende in het midden zijner ellenden. Zie Rom. 7:24,25, en 2 Cor. 1:3,4.
|
|
90) | Amen, ja Amen. |
|
Zie Ps. 41:14.
|
|
|
|