1) | ik zag een |
|
Namelijk daarna, als het uiterste oordeel was gehouden; waarvan in het einde van Openb. 20 is gesproken.
|
|
2) | nieuwen hemel |
|
Dat is, een vernieuwden hemel en aarde, gelijk breder is aangetekend 2 Petr. 3:10. Sommige uitleggers verstaan dit ook van de nieuwe gestalte der Kerk van Christus in deze wereld, na de bekering der Joden, waarvan in Openb. 20 breder is gesproken. Doch dit gevoelen is daar weerlegd, en dat hier van de triomferende Kerk van Jezus Christus in den hemel wordt gesproken en van haar stand naar het uiterste oordeel, zal uit de gehele verklaring genoeg blijken, inzonderheid uit Openb. 21:4,22 en volgende, die op den stand der Kerk van Christus in deze wereld niet kunnen toegepast worden; gelijk ook meest al de rechtzinnige uitleggers het zo verklaren.
|
|
3) | voorbijgegaan, |
|
Namelijk ten opzichte van hun tegenwoordigen stand, en voor zoveel zij den mensen dient, die hier een natuurlijk leven leiden, en ten opzichte van de ijdelheid, die zij om de zonde der mensen is onderworpen. Zie Rom. 8:19, enz.
|
|
4) | de zee was niet |
|
Enigen menen hieruit, dat de zee door het vuur zal verteerd en uitgedroogd worden; zodat daarvan geen gebruik meer zal zijn. Maar dat de hemel en de aarde, vernieuwd en verheerlijkt zijnde, een algemene woonplaats der heilige engelen en zalige mensen altijd zal blijven, gelijk ook nu de engelen soms op de aarde verschijnen, hoewel de hemel hun eigen woonplaats is; doch dit gevoelen is onzeker.
|
|
5) | het nieuwe Jeruzalem, |
|
Hoewel de gemeente van Christus in het algemeen ook soms aldus genoemd wordt, gelijk te zien is Gal. 4:26; Hebr. 12:22, omdat Jeruzalem daarvan een figuur en voorbeeld was, zo wordt hier nochtans de triomferende Kerk van Christus, en de plaats harer woning zo genaamd, omdat dan in haar zal volmaakt worden, hetgeen in deze wereld aan haar was begonnen. Zie Ps. 132:14.
|
|
6) | nederdalende |
|
Niet dat de woonplaats der zalige gelovigen hiernamaals buiten den hemel zal zijn, want het tegendeel wordt betuigd Joh. 14:2,3; Filipp. 3:20; 1 Thess. 4:17. Maar dit wordt gezegd ten opzichte van het voorbeeld, of van het gezicht dat Johannes daarvan heeft gezien, en ten opzichte van de kracht, waardoor dit alles is teweeggebracht. Zie Hebr. 11:10, en Openb. 3:12.
|
|
7) | toebereid als |
|
Namelijk gelijk in Openb. 19:7 gezegd is, dat zij als een bruid zich toebereidde, namelijk tegen Christus' komst; zo wordt hier gezegd, dat zij reeds toebereid was, dat is, ten volle versierd en verheerlijkt, om met Christus haar bruidegom eeuwig verenigd te blijven. Zie Ef. 5:27.
|
|
8) | de tabernakel Gods |
|
Dat is, de woning Gods; namelijk niet alleen met Zijn genade en Geest, gelijk hier op aarde in Zijn gemeente ook geschiedt, Joh. 14:23; 2 Cor. 6:16; maar ook met Zijn volkomene heerlijkheid en vreugde, als Hij zal zijn alles in allen, 1 Cor. 15:28; een figuurlijke wijze van spreken, genomen uit het voorbeeld van den tabernakel in het Oude Testament. Zie Lev. 26:11.
|
|
9) | hun God zijn. |
|
Namelijk die hen van alle kwaad zal vrij maken en met alle goed, naar ziel en lichaam, zal doen overvloeien. Zie 1 Cor. 2:9, en 1 Cor. 13:12, en 1 Cor. 15:43; 2 Cor. 3:18; Filipp. 3:21.
|
|
10) | alle tranen van |
|
Zie Jes. 25:8, en hiervoor Openb. 7:17.
|
|
11) | de dood zal |
|
Namelijk onder degenen die in dit hemels Jeruzalem wonen. Anderszins blijft de dood altijd in den poel des vuurs, waarin hij hiervoor Openb. 20:14 geworpen is.
|
|
12) | moeite zal meer |
|
Of arbeid.
|
|
13) | de eerste dingen |
|
Namelijk van kruis en lijden der gelovigen, en van alle andere ellendigheden en moeiten van het tegenwoordige leven.
|
|
14) | geschied. |
|
Of, geweest, gedaan; dat is, alles volbracht, wat voorzegd was door de profeten in het Oude, en door de apostelen in het Nieuwe Testament. Zie Openb. 16:17.
|
|
15) | Ik ben de Alfa |
|
Zie hiervoor Openb. 1:8.
|
|
16) | Ik zal den dorstige |
|
Deze plaats heeft Johannes genomen uit de woorden van Christus in Zijn Evangelie Joh. 7:37; zie aldaar.
|
|
17) | voor niet. |
|
Dat is uit genade, zonder enige hunner verdiensten; Ef. 2:8.
|
|
18) | alles beerven; |
|
Dat is, de volheid van alle geestelijke en eeuwige goederen, naar ziel en lichaam. Zie Rom. 8:17,29; 1 Joh. 3:2.
|
|
19) | den vreesachtigen, |
|
Deze worden hier gesteld tegen degenen waarvan in Openb. 21:7 is gezegd, dat zij overwinnen, namelijk kloekmoedig en standvastig alle zwarigheden, die hun om de belijdenis van het Evangelie overkomen; zie Rom. 8:37. Deze vreesachtigen dan zijn die in den tijd der vervolging en verdrukking uit vrees afwijken; Matth. 13:21.
|
|
20) | tovenaars, |
|
Of venijngevers.
|
|
21) | de tweede dood. |
|
Zie Openb. 20:14.
|
|
22) | een van de zeven |
|
Namelijk die Johannes hiervoor Openb. 17:3 in de woestijn had gevoerd, en het oordeel der grote hoer had getoond; welke hem nu de bruid van Christus en het hemelse Jeruzalem toont, als een einde van alle gezichten.
|
|
23) | ik zal u tonen |
|
Dat is, de verheerlijkte gemeente van Christus met haar woonplaats. Zie hiervoor Openb. 19:7, waaruit blijkt, dat in dit gezicht niet alleen de heerlijkheid der plaats wordt getoond, waar de uitverkorenen altijd met Christus zich zullen verblijden; maar ook vooral de heerlijkheid der gemeente van Christus zelf, met hare eigenschappen, gelijk zij hiernamaals in den hemel zal zijn.
|
|
24) | in den geest |
|
Dat is, in een vertrekking van zinnen, of in een gezicht. Zie Openb. 1:10.
|
|
25) | hogen berg, |
|
Namelijk om vandaar dit hemelse Jeruzalem met al zijn gelegenheid te beter te kunnen zien; gelijk van het opperste van den berg Sion de stad Jeruzalem, die een voorbeeld hiervan was, allergeschiktst kon gezien worden; Ps. 24:3, en Jes. 2:2, enz.
|
|
26) | nederdalende uit |
|
Zie hiervoor de aantekeningen op Openb. 21:2.
|
|
27) | En zij had de |
|
Namelijk die haar overscheen en verheerlijkt, gelijk God zelf wordt gezegd een ontoegankelijk licht te bezitten; 1 Tim. 6:16.
|
|
28) | licht was den |
|
Of glans.
|
|
29) | had een groten |
|
Hierdoor wordt de onverwinnelijke vastigheid en zekerheid van de verheerlijkte gemeente Gods in den hemel betekend, die door Zijn almachtigheid als een vaste muur rondom deze is en altijd zal blijven. Zie Zach. 2:5; Matth. 16:18.
|
|
30) | twaalf poorten, |
|
Namelijk aan elke zijde drie poorten, gelijk in het volgende wordt verklaard. Waardoor te kennen gegeven wordt, dat alle gelovigen uit alle gewesten der wereld tot deze stad toegang zullen hebben; gelijk Christus ook spreekt Matth. 8:11.
|
|
31) | twaalf engelen, |
|
Namelijk tot trouwe wachters, dat in deze stad niet zou uit- of ingaan, dan hetgeen rein was, en daar behoorde; gelijk hierna verklaard wordt in Openb. 21:27, en gelijk van den ingang van het paradijs ook verhaald wordt; Gen. 3:24.
|
|
32) | geslachten der |
|
Of stammen; namelijk van het ware Israël Gods, uit alle geslachten der aarde uitverkoren, en bijeengebracht. Zie Rom. 11:26, en hiervoor, Openb. 7:4.
|
|
33) | Van het oosten |
|
Dit ziet niet op het uiterlijke Jeruzalem, dat op de ene zijde geen poorten had, daar die op een steilte lag; maar òf op het Jeruzalem van het Nieuwe Testament, dat Ezechiël ook zo heeft gezien, doch in mindere grootte, Ezech. 48:31; òf ook op het leger der Israëlieten in de woestijn, hetwelk vierkantig lag, en voor elken stam een poort had. Zie Num. 2:2, enz.
|
|
34) | twaalf fondamenten, |
|
Namelijk van kostelijke stenen op of nevens elkander bekwamelijk gevoegd, gelijk Openb. 21:19,20 wordt verklaard. Waardoor te kennen gegeven wordt de leer der twaalf apostelen, welker uiterste hoeksteen is Christus Jezus, waarop deze gemeente van Christus hier is gebouwd en in der eeuwigheid gebouwd zal blijven; gelijk Paulus getuigt Ef. 2:20.
|
|
35) | de namen der twaalf |
|
Een gelijkenis, zo het schijnt, genomen van het doen der werkmeesters aan grote gebouwen, die tot een zekere gedachtenis hun namen op de fundamentstenen plegen te graveren of te houwen. Zo wordt hier ook van de twaalf apostelen gesproken, omdat zij allen aan deze stad hebben gebouwd, en geen ander fundament hebben gelegd dan Jezus Christus; doch in verscheidene mate en luister, gelijk deze kostelijke stenen van verscheiden luister zijn, en gelijk Paulus ook van zichzelf en anderen spreekt; 1 Cor. 3:10,11.
|
|
36) | een gouden rietstok, |
|
Dit ziet op Ezech. 40:3, waar dergelijke afmeting van het nieuwe Jeruzalem en den tempel geschiedt, om te tonen dat hier alles naar Gods ordinantie en schikking zal toegaan.
|
|
37) | lag vierkant, en |
|
Grieks ligt vierhoekig. Dit wordt zo gezegd, omdat deze figuur de allervaste en onbewegelijkste is.
|
|
38) | twaalf duizend stadien; |
|
Daar acht stadiën een Italiaanse mijl maken, en drie Italiaanse mijlen een uur gaans, zo beloopt de grootte van deze muur in het rond vijfhonderd van onze mijlen of uren gaans. Waardoor te kennen gegeven wordt, dat de gemeente van Christus in den hemel zeer groot zal zijn; en nochtans zo dat hare eigen woonplaats, als een hemels paradijs, van andere plaatsen zal afgezonderd zijn en blijven.
|
|
39) | haar muur op |
|
Dat is, de hoogte van den muur.
|
|
40) | ellen, |
|
Grieks cubiten; elken cubitus genomen voor anderhalven vierkanten voet, makende tezamen twee honderd en zestien vierkante voeten; een grote hoogte, rijzende uit twaalf maal twaalf met elkander vermenigvuldigd, een vierkant getal, naar het getal der twaalf apostelen, en der twaalf geslachten Israëls hier genoemd. Waardoor niet alleen de vruchtbaarheid of vermenigvuldiging der leden van Christus door de apostolische leer, maar ook de onbewegelijke vastigheid en zekerheid dezer gemeente in den hemel wordt te kennen gegeven.
|
|
41) | naar de maat |
|
Dat is, die de mens gewoon is te gebruiken, in wiens gedaante hier de engel Johannes is verschenen.
|
|
42) | zuiver glas gelijk. |
|
Het aardse goud is in zichzelf niet doorzichtig, maar alleen blinkende en zuiver, maar dit goud heeft bovendien de eigenschap van zuiver glas, en wordt gevoegd bij den Jaspis en andere kostelijke stenen, die de een na den ander hier worden genoemd, om daardoor te kennen te geven, dat al de delen van het hemelse Jeruzalem, van binnen en van buiten, en al haar inwoners elk het zuiverst, heerlijkst, heiligst en aangenaamst zullen zijn, voor God en onder elkander, naar de mate der gaven van Christus.
|
|
43) | de fondamenten |
|
Namelijk waarop de muur gefundeerd was; waarvan zie hiervoor Openb. 21:14.
|
|
44) | de twaalf poorten |
|
Deze poorten worden naar het getal der twaalf geslachten van Israël twaalf gesteld, gelijk Openb. 21:12 aangewezen is. En daardoor kunnen verstaan worden de menigte van alle getrouwe leraars en andere voorstanders der gemeente, die als paarlen het gewone goud te boven gaan, en door wie als werktuigen Gods, naar het voorbeeld der twaalf apostelen, de ware Israëlieten zo van het Oude als van het Nieuwe Testament, in de gemeenschap der Kerk van Christus altijd zijn gekomen; zie 1 Cor. 3:8.
|
|
45) | de straat der |
|
Of de markt, het plein; waardoor gewoonlijk verstaan wordt, de plaats der stad, waar de bijeenkomsten der burgers, en ook het gericht gehouden wordt, welke hier ook van zuiver goud en doorzichtig als glas wordt gezegd, omdat alles vreedzaam, oprecht en zonder geschil onder de leden dezer gemeente zal toegaan.
|
|
46) | geen tempel in |
|
Namelijk geen uiterlijken tempel, of tempelgewaad, gelijk het uiterlijke Jeruzalem gehad had, ook met goud en kostelijke stenen versierd; want zulks diende tot een figuur der toekomende goederen; of diende ook om de prediking van Gods Woord, de sacramenten en anderen uiterlijken godsdienst te plegen, hetwelk dan alles zal ophouden, als zij allen van God alleen zullen geleerd zijn, Jer. 31:34, en Hijzelf alles in alles zal zijn; 1 Cor. 13:10, en 1 Cor. 15:28.
|
|
47) | het Lam. |
|
Dat is, Christus zelf, die als waarachtig God met den Vader en Heiligen Geest der gemeente zal verheerlijken en alles in allen zijn.
|
|
48) | behoeft de zon |
|
Namelijk om daardoor het onderscheid van dagen af te meten, omdat daar geen nacht zal zijn, maar een eeuwigdurend licht, gelijk Openb. 21:24 verklaart; noch ook om ons uitwendig te verlichten dewijl Gods heerlijkheid en Zijn ontoegankelijk licht, dat Hij bewoont, alle andere lichten zal verduisteren; zie deze plaats Jes. 60:19, waar dergelijke wordt geprofeteerd, niet alleen van de tijden van het Nieuwe Testament, vergeleken met de tijden van het Oude Testament, maar inzonderheid van de vervulling die hiernamaals zal geschieden.
|
|
49) | in haar licht |
|
Dat is, der heerlijkheid van de gehele gemeente ook deelachtig zijn, gelijk Christus zegt Matth. 8:11, dat zij met Abraham, Izaäk en Jakob zullen aanzitten in het koninkrijk Gods.
|
|
50) | de koningen |
|
Namelijk die gelovig zijn geworden. En deze woorden zijn ook genomen uit Jes. 60:3.
|
|
51) | brengen hun |
|
Niet dat deze koninklijke macht daar nog zal duren, want het tegendeel betuigt Paulus 1 Cor. 15:24; maar dat zelfs de koningen, die hier in grote heerlijkheid zijn geweest, hun deel ook zullen hebben in de heerlijkheid dezer gemeente, in zulk een mate als God hun zal gelieven mede te delen.
|
|
52) | En haar poorten |
|
Deze wijze van spreken is ook genomen uit Jes. 60:11, en geeft te kennen, dat alle uitverkorenen daar altijd toegang zullen hebben, en dat zij in zulk een vrede en gerustheid zullen zijn, dat zij geen vijanden meer hebben te vrezen, noch iets dat hen of het hunne kan beschadigen.
|
|
53) | eer der volken |
|
Zie hiervoor Openb. 21:24.
|
|
54) | ontreinigt, en |
|
Of onreinheid bedrijft, gelijk Paulus ook verklaart, 1 Cor. 6:9.
|
|
55) | het boek des |
|
Dat is, die van eeuwigheid uit genade daartoe zijn verkoren, en in den tijd daartoe krachtig zijn geroepen en gebracht. Zie Rom. 8:29,30, en Openb. 13:8.
|
|