1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Beginnen wij onszelven wederom1) u aan te2) prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van3) voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u?
2Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen;
3Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst4) bereid, die geschreven is niet met inkt,5) maar door den Geest des levenden Gods,6) niet in stenen tafelen,7) maar in vlezen tafelen des harten.
4En zodanig een vertrouwen9) hebben wij door Christus bij God.
5Niet dat wij van onszelven bekwaam10) zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;
6Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet12) der letter, maar13) des Geestes; want de14) letter doodt, maar de Geest15) maakt levend.16)
7En indien de bediening des doods in letteren bestaande, en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns17) aangezichts, die te niet gedaan zou worden,
8Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in19) heerlijkheid zijn?
9Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid20) overvloedig in heerlijkheid.
10Want ook het verheerlijkte is21) zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, ten aanzien van deze22) uitnemende heerlijkheid.
11Want indien hetgeen te niet gedaan wordt, in heerlijkheid was, veel meer is hetgeen blijft23), in heerlijkheid.
12Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij vele vrijmoedigheid in het spreken;24)
13En doen niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israëls25) niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen26) te niet gedaan wordt.
14Maar hun zinnen zijn verhard geworden;27) want tot op den dag van heden blijft hetzelfde deksel28) in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus29) te niet gedaan wordt.
15Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart.
16Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.
17De Heere nu is30) de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid.31)
18En wij allen,32) met ongedekten aangezichte33) de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.34)