1) | voor Mij, |
|
Dit zijn de woorden des Heeren.
|
|
2) | gij eilanden! |
|
Dat is, gij inwoners der eilanden, dat is, die ver af, aan gene zijde der zee woont. Zie Gen. 10:5, en Ps. 72:10. Zwijgt en hoort met aandacht wat Ik, de Heere, u zeggen zal. Met welke woorden God de Heere alle afgodendienaars als voor het recht daagt, om hen te overtuigen van hunne dwaasheid, dat zij hulp zoeken bij de afgoden.
|
|
3) | laat de volken |
|
De zin is: Laat hen hun best doen dat zij zich voor mij verweren, zij zullen eindelijk bevinden dat zij tegen mij niets vermogen.
|
|
4) | van den opgang |
|
Versta, den opgang der zon, namelijk, uit Ur der Chaldeën land. Zie Gen. 11:31, en Gen. 12:1; Joz. 24:2.
|
|
5) | dien rechtvaardige |
|
Te weten Abraham, die door het geloof is gerechtvaardigd geworden, en wiens gerechtigheid van Mozes geroemd wordt. Zie Gen. 15:6, en Gen. 18:19, en Gen. 22:16. Hebreeuws, die gerechtigheid verwekt. Zie van zulke manieren van spreken Job 35:13.
|
|
6) | verwekt? |
|
Dat is, vermaand en verwekt daartoe, dat hij naar een ander land trekken zou.
|
|
7) | zijn voet? |
|
Dat is, dat hij hem op den voet zou volgen en dienen.
|
|
8) | de heidenen |
|
Dat is, wie gaf hem de overwinning over de heidenen, die Sodom en Gomorra geplunderd hadden? Zie Gen. 14:14.
|
|
9) | gemaakt, |
|
Dat is, gaf hem overwinning, te weten over de vier koningen, van wie gesproken wordt Gen. 14.
|
|
10) | heeft hen zijn zwaard |
|
Dat is, maakte dat zij voor zijn zwaard zo lichtelijk waren door te houwen alsof zij stof waren geweest. Anders: en heeft hunne; te weten dier koningen, zwaarden gemaakt als stof, en hunne bogen als stoppelen die van den wind [voortgedreven worden].
|
|
|
|
11) | niet gegaan had? |
|
Anders: nooit gekomen was. Sommigen duiden Jes. 41:3 en het voorgaande op Cyrus, als een voorbeeld van Christus, sommigen op Christus alleen.
|
|
12) | roepende |
|
Of, [wie] roept, enz., dat is, wie maakt dat de mensen, het ene geslacht voor, het andere na, elkander volgen, en dat alzo de wereld nimmermeer zonder bewoners is?
|
|
13) | van den beginne? |
|
Hebreeuws, van het hoofd af; te weten van den beginne der wereld.
|
|
14) | met den Laatste |
|
Anders: en bij de laatste, Ik ben dezelfde. Jes. 41:4 mag ook aldus vertaald worden: Wie heeft gewrocht en gemaakt, [en] roept de eeuwen, die van den beginne geweest zijn? Ik de Heere, die de eerste ben; en die na dezen zijn zullen. Ik dezelfde.
|
|
15) | De eilanden |
|
De zin is: De inwoners der eilanden, ziende en bevindende de macht, die God ten allen tijde heeft betoond tot beschutting zijner kerk, zijn verschrikt en verbaasd geworden, en hebben wel enigermate zich aangesteld alsof zij zich den waren God wilden onderwerpen; maar inplaats van zich oprecht te schikken om alleen te dienen den waren God, zijn zij ijdel geworden in hunne gedachten, nog evenwel afgoden makende en gevende de eer van den waren God hunnen afgoden.
|
|
16) | de einden |
|
Dat is, degenen, die aan de uiterste einden der wereld woonden.
|
|
17) | De een hielp |
|
Te weten in het bevorderen der afgoderij. Hebreeuws, de man hielp zijnen metgezel.
|
|
18) | metgezel: |
|
Hebreeuws, broeder.
|
|
19) | Wees sterk! |
|
Alsof zij zeiden: Heb goeden moed, val er aan, laat ons elkander lustig bijstaan, te weten in het maken, oprichten en vereren der afgoden.
|
|
20) | versterkte |
|
Dat is, gaf moed, vermanende tot voltrekking van het werk.
|
|
21) | den goudsmid; |
|
Hebreeuws eigenlijk, den smelter.
|
|
22) | die op het aambeeld |
|
Dat is, die op het goud slaat, hetwelk op het aanbeeld ligt om tot een plaats geslagen te worden. Anders: met het slaan op het aanbeeld.
|
|
23) | hij het vast |
|
Te weten het beeld.
|
|
24) | gij, Israël, |
|
Dat is, gij mij volk Israël.
|
|
25) | gij Jakob, |
|
Dat is, gij nakomelingen van Jakob.
|
|
26) | het zaad van Abraham, |
|
Dat is, gij kinderen van Abraham.
|
|
27) | Mijn liefhebber! |
|
Dat is, die mij liefgehad heeft; 2 Kron. 20:7. Of, van mijn vriend; dat is, dien Ik liefgehad heb; zie Jak. 2:23.
|
|
28) | welken Ik |
|
Dat is, welken Ik gegrepen en uitgeleid heb.
|
|
29) | van de einden |
|
Dat is, uit wijdgelegen landen, te weten uit Chaldea, toen gijlieden, die nu leeft, in de lenden van Abraham waart.
|
|
30) | hare |
|
Te weten der aarde.
|
|
|
|
31) | bijzonderste |
|
Of, uitgelezenen; dat is van de aanzienlijkste, rijkste, voornaamste lieden. Zie Exod. 24:11. Anders: voor hunne bijzondersten, alsof Hij zeide: Ik heb u verkoren voor de voortreffelijksten en allergrootsten van het aardrijk.
|
|
32) | wees niet verbaasd, |
|
Of, ontzet u niet, wees niet bedwelmd en bezwijk niet en verschrik niet, en versmelt niet, te weten als was; en vrees niet. Alle deze, en nog meer verscheidene uitleggingen worden over dit woord bijgebracht.
|
|
|
|
33) | met de rechterhand |
|
Of, met mijne gerechtige rechterhand; dat is, door mijn goddelijke kracht, die gerechtigheid oefent, straffende de goddelozen en beschermende de vromen.
|
|
34) | zijn; |
|
Of, ontbranden; te weten met toorn.
|
|
35) | en die lieden, |
|
Hebreeuws, de mannen van uwen twist; dat is, die met u twisten; alzo Jes. 41:12 de mannen uws gekijfs; dat is, die met u kijven.
|
|
36) | gij wormpje Jakobs, |
|
Dat is, gij volk, dat afkomstig is van Jakob, maar nu zo verachtzaam zijt in de ogen uwer vijanden, als een wormken. Zie Ps. 22:7.
|
|
37) | gij volkje Israëls! |
|
Of, gij mensen Israëls.
|
|
38) | Ik heb u |
|
Dat is, Ik heb u zulke macht en vermogen gegeven, dat gij zult vertreden en vermorzelen al degenen, die zich tegen u verheffen. Zie 2 Cor. 10:4,5.
|
|
39) | scherpe nieuwe dorsslede |
|
Of, snedige; dat is, die bekwaam is om scherp te snijden.
|
|
40) | die scherpe pinnen |
|
Hebreeuws, die een heer of bezitter der monden is; dat is, die als met monden, dat is scherpe pinnen, wel voorzien is, om te bijten, te kwetsen en te beschadigen.
|
|
41) | gij zult bergen |
|
Dat is, de hogen, groten, verhevenen en aanzienlijken in het land zult gij vernielen, die u bevechten zullen; of, ik zal het in uwen naam en om uwentwil doen. Vergelijk Openb. 17:14, en Openb. 19:18, en Openb. 20:8,9.
|
|
42) | in den HEERE; |
|
Dat is, vanwege den Heere, te weten omdat Hij u zo goedertieren voor de zijnen kent en aanneemt.
|
|
43) | in den Heilige Israëls |
|
Dat is, in dien, welken de Israëlieten voor hun heiligen God kennen, eren en vrezen.
|
|
44) | De ellendigen |
|
Te weten die arm van geest zijn, en die honger en dorst hebben naar de gerechtigheid, dat is, die hun geestelijke armoede gevoelende en bekennende, daarbij weten dat er gene gerechtigheid bij hen is, en daarom hongeren en dorsten naar de gerechtigheid Gods. Dezen belooft de Heere dat Hij hen zal verkwikken en verzadigen.
|
|
45) | water, |
|
Dat is, hulp, troost, verkwikking in hun nood en benauwdheden.
|
|
46) | daar is geen, |
|
Noch bij henzelven, noch bij andere mensen, zij zijn dan schriftgeleerden of farizeën, of hoe zij heten mogen.
|
|
|
|
47) | rivieren |
|
Versta hier door de rivieren, fonteinen, enz. een zeer groten overvloed van geestelijke zegeningen; zie de aantekening Job 20:17. De zin is: Ik zal hen verkwikken door de predikatie van het heilig Evangelie en de kracht des Heiligen Geestes, hen troostende tegen het aanklagen hunner eigen conscientie. Zie Jes. 35:7, en Jes. 44:3; Joh. 4:10, en Joh. 7:37.
|
|
48) | tot een waterpoel |
|
Zie de aantekening Ps. 107:35.
|
|
49) | Ik zal in de woestijn |
|
De zin is: Ik zal mijne kerk, die tevoren als ene woestijn was, vervullen en versieren met vele gelovige en godzalige personen, die in dezelve zullen zijn als schone, sierlijke en vruchtbare bomen.
|
|
50) | den sittimboom, |
|
Dit is een soort van cederboom, in deze onze landen onbekend. Zie de aantekening Exod. 25:5; van dit hout was gemaakt de ark des verbonds en de heilige tafel; Exod. 25:10,23.
|
|
51) | den beuk, |
|
Of, hartsboom.
|
|
52) | den busboom |
|
Anders, witte populierboom. Enigen menen dat hierdoor te verstaan zijn alle bomen, die grote schaduw geven. Het Hebreeuwse woord, dat hier in den tekst staat, wordt alleen hier gevonden en Jes. 60:13.
|
|
53) | overleggen, |
|
Of, ter harte nemen.
|
|
54) | zulks gedaan, |
|
Te weten, dat Hij zijne kerk wonderbaar heeft bewaard en versierd.
|
|
55) | zulks geschapen |
|
Te weten, dat Hij zijne kerk wonderbaar heeft bewaard en versierd.
|
|
56) | Brengt ulieder |
|
Hier spreekt wederom de Heere de afgodendienaars aan, gelijk Jes. 41:1, en Hij beroept hen voor zijn gericht [zie onder Jes. 45:20, en Jes. 48:14], te weten om hen aan te wijzen de ijdelheid hunner bijgelovigheden, en om alzo de godzaligen een afkeer te doen hebben van al zulke gruwelen.
|
|
57) | bewijsredenen |
|
Hebreeuws, sterkten, vastigheden; dat is, bewijsstukken, documenten, te weten om te bewijzen en te doen blijken dat uwe afgoden ware goden zijn, en dat gijlieden recht en wèl doet dat gij hen eert en aanbidt.
|
|
58) | Jakob. |
|
Dat is, van het volk, dat uit Jakob afkomstig is.
|
|
59) | Laat hen |
|
Te weten uw valse goden en die hen aanhangen, hervoortreden en bewijzen dat zij goden zijn, hetwelk geschieden zal indien zij doen blijken dat zij toekomende en gepasseerde dingen weten.
|
|
60) | ons verkondigen |
|
Te weten mij den Heere en den gelovigen, die mij aanhangen.
|
|
61) | verkondigt |
|
Hier wendt de Heere zijne rede tot de valse goden, gelijk ook Jes. 41:23,24.
|
|
62) | de vorige dingen, |
|
Dat is, welke zich tevoren hebben toegedragen. Anders: de eerste dingen, welke die zullen zijn; te weten in het toekomende.
|
|
63) | het ter harte |
|
Hebreeuws, ons hart te leggen, of te stellen; te weten daarop; dat is, dat wij met ons hart terdege daarop letten.
|
|
64) | het einde |
|
Dat is, opdat wij weten wat daarop volgen zal.
|
|
65) | doet ons |
|
Dat is, vertelt ons de toekomende dingen.
|
|
66) | doet goed, |
|
De zin is: Laat uwe macht blijken, doet goed dengenen die u eren, of doet kwaad dengenen die u verachten. Aldus spot Hij met de afgoden, die leven noch macht hebben, en derhalve niemand goed of kwaad doen kunnen.
|
|
67) | toezien. |
|
Of, daarop letten.
|
|
68) | dan een adder; |
|
Of, dan [het werk] ener adder, of van een basilisk. Of aldus: Ulieder werk is uit een adder; dat is uit den duivel. Anders: minder dan een nietig ding.
|
|
69) | verkiest. |
|
Te weten om ulieder als goden te eren en te aanbidden. Anders: Dat men u uitkiezen zal, is een gruwel.
|
|
70) | Ik verwek |
|
Te weten Ik de Vader, verwek enen, te weten mijnen Zoon Jezus Christus, die van het noorden, enz.; dat is, wiens gebied strekken zal van het ene einde der wereld tot het andere. Vergelijk dit met Matth. 8:11. Onder deze twee gewesten moet men hier alle gewesten verstaan. Anderen: Ik verwek een [volk], te weten dat volk, mijne kerk, die uit alle hoeken der wereld zal verzameld worden, ten tijde der komst van den Messias, door welken het rijk van den Satan en der zonde ten enenmale zal teniet gedaan worden. Sommigen duiden het op Cyrus als een voorbeeld van onzen Heere Christus.
|
|
71) | hij zal komen |
|
Te weten, om hen te beschamen. Zie 2 Cor. 10:4,5,6.
|
|
72) | overheden |
|
Of, regenten, zo kerkelijk als politieke, te weten tegen al degenen, die zich zullen stellen tegen Jezus Christus.
|
|
73) | slijk |
|
Dat is klei.
|
|
74) | treedt. |
|
Versta hierbij: Zal Hij hen vertreden en te schande maken.
|
|
75) | Wie heeft wat |
|
Te weten onder al de afgoden.
|
|
76) | van den beginne aan, |
|
Hebreeuws, van het hoofd; dat is, van zulks als er in den beginne der wereld geschied is.
|
|
77) | van te voren, |
|
Hebreeuws, van de aangezichten; dat is, van tevoren, of van den beginne.
|
|
78) | Hij is |
|
Of, [Gij zijt] rechtvaardig; dat is, Gij hebt u met recht voor een god uitgegeven.
|
|
79) | rechtvaardig; |
|
Of, [waarachtig] omdat de gerechtigheid de waarheid vereist. Anderen vertalen de eerste woorden van Jes. 41:26 aldus: Wie zal de vorige dingen verkongigen? Wij zullen het vernemen, en hetgeen voor dezen geweest is? Wij zullen zeggen: hij is waarachtig.
|
|
80) | daar is niemand, |
|
Te weten onder de vals goden of onder de mensen.
|
|
|
|
81) | niemand, |
|
Te weten on de afgoden.
|
|
82) | die ulieder |
|
Want de afgoden hebben oren, maar horen niet. Zie Ps. 135:16.
|
|
83) | Ik, |
|
Dat is, Ik, die God ben, kan tot Zion zeggen, te weten Ik de Heere, maar de afgoden niet.
|
|
84) | zie ze daar! |
|
Te weten die dingen, die Ik tevoren gezegd heb. Anderen aldus: Ik de eerste zal Zion en Jeruzalem een blijde-boodschapper geven, ziet, ziet ze daar. De ware God heeft straks tevoren al de afgoden der heidenen getrotseerd dat zij toekomende dingen zouden voorzeggen, zich verheffende dat niemand van hen allen zulks kon doen; maar Ik, [zegt nu God] Ik zal de eerste zijn, die Zion en Jeruzalem enen geven zal, die, een blijde boodschap brengende, zeggen zal: Ziet, ziet ze daar, die dingen, die God voorzegd heeft, zijn nu tegenwoordig daar en geschieden voor onze ogen.
|
|
85) | boodschapper |
|
Of, een evangelist, een verkondiger van het heilige Evangelie, sprekende van de genade en barmhartigheid Gods over de boetvaardige zondaars; en versta dit voornamelijk van Christus, en wijders uit het voorgaande, dat deze belofte zo zekerlijk zal voorgesteld en volbracht worden, alsof het alreeds voor ogen ware. Vergelijk onder Jes. 42:9.
|
|
86) | geven. |
|
Versta hierbij, uit het naastvoorgaande lid: En ziet hij is daar.
|
|
87) | Ik zag toe, |
|
Te weten naar een man, die mijn volk zou kunnen helpen of zaligmaken.
|
|
88) | zelfs onder dezen, |
|
Of, ook geen van dezen; te weten die tot mijn volk behoren.
|
|
89) | daar was geen raadgever, |
|
Te weten, die de verslagen conscientiën enigen goeden raad zou kunnen geven; de raadgever, die zulk terecht zou doen, was Christus. Zie Jes. 9:5.
|
|
|
|
90) | zij zijn altemaal |
|
Te weten die afgoden.
|
|
91) | gegoten beelden |
|
Versta onder deze ook beelden van hout en van steen. Anders: hunne besprengingen zijn wind, enz.
|
|