1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Hallelujah! Prijst den1) Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN!
2Gij, die staat2) in het huis3) des HEEREN, in de voorhoven4) van het huis onzes Gods!
3Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want Hij is liefelijk.5)
4Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren,6) Israël tot7) Zijn eigendom.
5Want ik weet, dat de HEERE groot is, en dat onze Heere boven alle8) goden is.9)
6Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen, en op de aarde, in de zeeen en alle afgronden.
7Hij doet dampen opklimmen van het einde10) der aarde; Hij maakt de11) bliksemen met den regen;12) Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren13) voort.
8Die de eerstgeborenen van Egypte14) sloeg, van den mens15) af tot het vee toe.
9Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten.
10Die veel volken16) sloeg, en machtige koningen doodde;
11Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den17) koning van Basan, en al de koninkrijken18) van Kanaan,
12En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israël.
13O HEERE! Uw Naam is in eeuwigheid;19) HEERE! Uw gedachtenis20) is van geslacht tot geslacht.
14Want de HEERE21) zal Zijn volk richten, en22) het zal Hem23) berouwen over Zijn knechten.
15De afgoden der24) heidenen zijn zilver25) en goud, een werk van mensenhanden.
16Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;
17Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er26) geen adem in hun mond.
18Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.
19Gij huis Israëls!27) looft den HEERE; gij huis Aarons!28) looft den HEERE.
20Gij huis van Levi! looft den HEERE; gij die den HEERE vreest! looft den HEERE.
21Geloofd zij de HEERE uit Sion, Die te Jeruzalem woont. Hallelujah!