1) | den kinderen, |
|
Versta, de boze en onstendige burgers binnen Jeruzalem.
|
|
2) | om een raadslag |
|
Om een verbond op te richten met den koning van Egypte [gelijk Jes. 30:2], tegen den koning van Babel, nadat deze koning hen onder zijne heerschappij gebracht had.
|
|
3) | maar niet |
|
Mij geen raad gevraagd hebbende, maar hun eigen gedachte of goeddunken volgende.
|
|
4) | een bedekking |
|
Aldus noemt hij de beschutting van den koning van Egypte.
|
|
5) | niet uit Mijn Geest, |
|
Dat is, niet door ingeven mijns Geestes.
|
|
6) | om zonde tot zonde |
|
Namelijk de zonde van vertrouwen op menselijke hulp, tot de zonde der meinedigheid in het afwijken van den koning te Babel. Zie Ezech. 17:13,14,15; of de zonde van God te verlaten en op mensen te betrouwen; vergelijk Jer. 2:13.
|
|
7) | Die gaan, |
|
Hoe de koningen van Juda hunne gezanten naar Egypte gezonden hebben om een verbond met den koning aldaar te maken, zie Jer. 2:18, en Jer. 37:7; Ezech. 17:15.
|
|
8) | vragen |
|
Te weten, noch door de profeten, noch door den hogepriester.
|
|
9) | onder de schaduw |
|
Dat is, onder de bescherming. In plaats van deze manier van spreken, staat er Ruth 2:12, onder de vleugelen.
|
|
10) | zijn vorsten |
|
Te weten, van den koning van Juda; zie Ezech. 17:15; anders: hunne vorsten, te weten van het Joodse volk.
|
|
11) | Zoan, |
|
Dit zijn de steden in Egypte gelegen. Zie de aantekening Num. 13:22; Ps. 78:12. Chanes is Dafne; zie Jer. 2:16, en Jer. 43:7.
|
|
12) | gezanten |
|
Of, boden.
|
|
13) | Chanes; |
|
Dit zijn de steden in Egypte gelegen. Zie de aantekening Num. 13:22; Ps. 78:12. Chanes is Dafne; zie Jer. 2:16, en Jer. 43:7.
|
|
14) | Hij zal hen |
|
Te weten God, of de koning van Egypte.
|
|
15) | allen |
|
Te weten allen die van Jeruzalem, zo de gezanten als de onderzaten.
|
|
16) | beschaamd |
|
Dat is, verachtzaam. Anders: Hij zal hen allen stinkende maken; te weten de Egyptenaars; zie Jer. 37:7.
|
|
17) | last der beesten, |
|
Dat is, de profetie tegen de Joden, aangaande de kemelen of andere lastdragende beesten, welke zij naar Egypte zonden, met geschenken beladen om van den koning in Egypte hulp te verzoeken tegen de Chaldeën.
|
|
18) | van het zuiden, |
|
Dat is, naar Egypte; aldus genoemd omdat het zuidelijk van het Joodse land ligt.
|
|
19) | naar het land |
|
Aldus wordt Egypte genoemd of beschreven, omdat den Joden eertijds aldaar veel angst en benauwdheid was overkomen en nog overkomen zou dengenen, die daar hulp en troost verzochten.
|
|
20) | leeuw en de |
|
Zulke schadelijke, vergiftige, verscheurende dieren worden er in Egypte veel gevonden. Enigen verstaan bij deze dieren de krijgslieden uit Egypte, van wie de Joden niets dan schade en verderf te verwachten hadden.
|
|
21) | de basilisk |
|
Zulke schadelijke, vergiftige, verscheurende dieren worden er in Egypte veel gevonden. Enigen verstaan bij deze dieren de krijgslieden uit Egypte, van wie de Joden niets dan schade en verderf te verwachten hadden.
|
|
22) | de vurige |
|
Zulke schadelijke, vergiftige, verscheurende dieren worden er in Egypte veel gevonden. Enigen verstaan bij deze dieren de krijgslieden uit Egypte, van wie de Joden niets dan schade en verderf te verwachten hadden.
|
|
23) | zij hunne goederen |
|
Te weten de afgezanten der Joden, die den koning in Egypte grote geschenken brachten.
|
|
|
|
24) | tot het volk, |
|
Dat is, tot de Egyptenaars, gelijk Jes. 30:5.
|
|
25) | Egypte |
|
Dat is, de hulp der Egyptenaars zal ijdel en tevergeefs zijn.
|
|
26) | hun sterkte zijn. |
|
Te weten der Joden; vergelijk onder Jes. 30:15. Hebreeuws, Rahabhemschabet, welke woorden anderen aldus vertalen: Rahab is ophouding, of Rahab zal ophouden; dat is, Egypte zal stilzitten of ophouden, dat is, het zal geen hulp meer bewijzen. Zie Jer. 37:7. Egypte wordt meermalen van de profeten Rahab genoemd, gelijk Jes. 51:9, en Ps. 87:4; zie de aantekening aldaar.
|
|
27) | Nu dan, |
|
Dit zijn de woorden des Heeren tot den profeet.
|
|
28) | schrijf |
|
Te weten tot een getuigenis tegen hen; vergelijk dit met Deut. 31:19 en Jes. 8:1.
|
|
29) | voor hen |
|
Of, bij hen, te weten de burgers van Jeruzalem.
|
|
30) | blijve |
|
Hebreeuws, zij. Zie Ps. 37:18.
|
|
31) | tot den laatsten dag, |
|
Of, tot den toekomenden dag.
|
|
32) | een wederspannig volk; |
|
Dat is, een volk, dat elke reis van den Heere afvalt en tegen Hem opstaat.
|
|
33) | wet |
|
Of, leer.
|
|
34) | tot de zieners: |
|
Dat is, tot de profeten. Zie 1 Sam. 9:9.
|
|
35) | Ziet niet; |
|
Dat is, profeteert niet, alsof zij zeiden: Ofschoon u God iets openbaart, zo verkondigt het niet, maar verzwijgt het, alsof gij het niet gezien noch gehoord hadt.
|
|
36) | de schouwers: |
|
Of, bezichtigers, dat is profeten.
|
|
37) | spreekt |
|
Alsof zij zeiden: Maar predikt ons wat lieflijk en aangenaam is.
|
|
38) | bedriegerijen. |
|
Of, bespottingen.
|
|
39) | van den weg, |
|
Dat is, van uw ambt en beroeping.
|
|
40) | laat den Heilige |
|
Dat is, spreekt ons niet meer van het woord en de bedreigingen des Heeren.
|
|
41) | dit woord |
|
Dat is, deze profetie, hetgeen Ik ulieden door mijnen profeet laat verkondigen, belangende de hulp der Egyptenaars, die hij u afraadt.
|
|
42) | op onderdrukking |
|
Dat is, op uwe kwade werken, strekkende tot onderdrukking der armen en onnozelen. Anders: op onderdrukking; te weten der profeten, die u ten beste raden; zie Jer. 20:2, en Jer. 26:11, en Jer. 37:15,16.
|
|
43) | daarop: |
|
Te weten, op de onderdrukkingen.
|
|
44) | gelijk |
|
De zin is: Uwe zonden zullen oorzaak zijn van uw schielijken ondergang, gelijk een muur, die vol spleten en reten is, en die uitgebroken is, lichtelijk instort en nedervalt. Vergelijk Ps. 62:4, en de aantekening aldaar.
|
|
45) | Hij |
|
Te weten de Heere, of de vijand.
|
|
46) | zal ze verbreken, |
|
Te weten Jeruzalem en de andere steden van Juda, ja ook de gehele natie der Joden, den geestelijken en den wereldlijken stand.
|
|
47) | gelijk |
|
Hebreeuws, naar de verbreking der fles eens pottenbakkers.
|
|
48) | in het brijzelen |
|
Dat is, men zal hen geheel verbrijzelen, dat er niets geheels aan blijven zal. Vergelijk Jer. 19:11.
|
|
49) | van haar verbrijzeling |
|
Dat is, uit haar gebroken stukken.
|
|
50) | gracht. |
|
Of, greb, put, poel.
|
|
51) | Door wederkering |
|
Dat is, indien gijlieden wederkeert, of afstand deedt, te weten van uw goddeloos leven en voornemen van hulp te gaan zoeken in Egypte, in geduldigheid uwe zielen bezittende en op God hopende. Zie boven Jer. 30:7.
|
|
52) | behouden worden, |
|
Of, verlost worden.
|
|
53) | vertrouwen |
|
Te weten op God.
|
|
54) | gij hebt |
|
Dat is, gij hebt dezen raad niet willen gehoorzamen.
|
|
55) | zullen wij vlieden; |
|
Te weten, als de Babyloniërs ons te sterk vallen. Anders: vlieden; dat is hier en daar omlopen, zolang totdat wij hulp vinden.
|
|
56) | daarom zult gij vlieden! |
|
Te weten omdat gij dus wederspannig zijt en aldus spreekt. Zie de vervulling 2 Kon. 25:4; Jer. 39:4, en Jer. 52:7.
|
|
57) | Op snelle paarden |
|
Of, op lichte, raslopende [paarden].
|
|
58) | uw vervolgers |
|
Te weten de Babyloniërs.
|
|
59) | Een duizend |
|
Vergelijk dit met Lev. 26:8,36; Deut. 28:25, en Deut. 32:30.
|
|
60) | een mast |
|
Of, mastboom, hoge paal, gedenkteken, hoog verheven gedenkteken, een opgericht hout of hoge boom zonder takken of bladen. De profeet wil hiermede te verstaan geven dat degenen, die overblijven zouden, wel dun gezaaid zouden zijn, en zo lichtelijk te omzien en tellen, als een mastboom, of hoge paal, op een berg.
|
|
61) | daarom zal |
|
Dit is een vertroosting voor degenen, die de Heere zou laten overblijven.
|
|
62) | wachten, |
|
Te weten op uwe boete en beterschap.
|
|
63) | opdat Hij u |
|
U verlossende uit uwe gevangenschap.
|
|
64) | daarom zal Hij |
|
Te weten door zijne oordelen, door welke gij zult gebracht worden tot boete en beterschap.
|
|
65) | een God |
|
Dat is, die geen ding lichtvaardiglijk doet, maar alles met reden, die de straffen weet te matigen; gelijk Jer. 10:24, waar aldus staat: Kastijd mij, Heere, maar met mate, of oordeel gericht. God de Heere straft hetgeen straffenswaardig is, en bewijst genade dengenen, die zich bekeren.
|
|
66) | het volk |
|
Te weten het Joodse volk, nadat het uit de Babylonische gevangenschap zal verlost zijn; hetwelk een voorbeeld geweest is der geestelijke verlossing van het volk Gods door Christus.
|
|
67) | gij zult |
|
Of, gij zult niet meer zozeer, of zoveel wenen. Hebreeuws, gij zult met wenen niet wenen; te weten niet zoveel of zozeer als gij tevoren hebt gedaan, toen gij in de Babylonische gevangenschap zijt gevoerd geworden. Zie Ps. 137.
|
|
68) | gewisselijk |
|
Hebreeuws, Hij zal met genadig zijn genadig zijn. [Hij], te weten de Heere.
|
|
69) | op de stem |
|
Dat is, als gij Hem in uwe gevangenschap om verlossing zult aanroepen.
|
|
70) | antwoorden. |
|
Dat is, verhoren.
|
|
71) | Heere |
|
Dat is, de Heere zal ulieden wel wederom in kruis en tegenspoed laten vervallen, maar uwe zielen zal Hij met de spijs zijns Woords en met den drank der predikatie verkwikken en versterken, u zullen geen leraars ontbreken; Hij zal maken dat gij altijd enigen bij u hebben zult; te weten nadat Christus in de wereld zal gekomen zijn, die zelf bij ulieden zal prediken, alsook zijne apostelen en discipelen, die Hij daarna zenden zal in de ganse wereld om het Evangelie allen volken te prediken, Matth. 28:19. Anders: de Heere zal u [in] droefenis brood en in verdrukking water geven, enz. Dit is vervuld ten tijde der Macchabeën.
|
|
72) | als met vleugelen |
|
Of, gevleugeld zijn; dat is, zo haastelijk alsof zij vleugels hadden. Gelijk geschied is in verscheidene voorgaande tijden, en inzonderheid van den tijd van den profeet Maleachi tot op Johannes den Doper, zie Ps. 74:9; Mal. 4:4,5.
|
|
73) | zullen |
|
Anders: [geduriglijk] zien; dat is, steeds bij u hebben, met lust en vreugde dezelve aanschouwende, en met ijver hunne predikatiën aanhorende.
|
|
74) | desgenen, die |
|
Dat is, God zal u als nagaan, u voeren en leiden met zijn Woord en Geest, gelijk een poedagoog of leermeester zijne discipelen voor zich gaan laat, om te beter op hen te passen.
|
|
|
|
75) | de weg, |
|
Te weten de weg, die ten hemel leidt.
|
|
76) | als gij zoudt |
|
Alsof hij zeide: Zo haast als gij van den rechten weg zoudt aftreden, zo zal u de Heere met den straf zijns Woord wederom op den rechten weg brengen; zie Ps. 23.
|
|
77) | voor onrein |
|
Of, als iets onreins verachten en van u weren. De zin is, gij zult de afgoderij ten enenmale verlaten, als strijdende met den zuiveren godsdienst.
|
|
78) | het deksel |
|
Dat is, uw gesneden beelden, die met zilver of goud overdekt zijn. Hebreeuws, de gesneden beelden uws zilvers; dat is, die van uw zilver gemaakt zijn. Alzo straks, van uw goud.
|
|
79) | het overtreksel |
|
Dat is, uw gegoten beelden, met goud overdekt of bekleed of versierd. Het Hebreeuwse woord ziet op den sierlijken efod des hogepriesters, van welken te lezen is Exod. 28:6, enz.
|
|
80) | Henen uit! |
|
Of, pakt u weg. Hebreeuws, gaat uit.
|
|
81) | Hij |
|
Te weten de Heere.
|
|
82) | uw zaad, |
|
Hebreeuws, Hij zal den regen uws zaads geven; te wten dien regen, dien uw zaad van doen heeft, zou het wel en vruchtbaar opwassen.
|
|
83) | waarmede gij |
|
Of, als gij het land bezaaid hebt.
|
|
84) | brood |
|
Anders: brood des lands voortkomt; dat is koren, dat uit het land voortkomt.
|
|
85) | smoutig zijn; |
|
Of, olieachtig.
|
|
86) | daar zullen |
|
Dat is, God zal met zijn overgrote genade en zegen alles zo overvloedig overstelpen, dat ook die mensen zich zullen bekeren en vruchten dragen, die van nature hard, dor en onvruchtbaar waren, gelijk de hoge bergen en heuvels.
|
|
|
|
87) | beekjes |
|
Of, waterspruitingen; te weten om de hoge bergen en heuvels te bevochtigen en vruchtbaar te maken.
|
|
88) | in den dag |
|
Te weten nadat de Babyloniërs door de Perzen en Meden zullen omgebracht zijn.
|
|
89) | de torens |
|
Te weten de torens der stad Babel, of de geweldige vorsten en tirannen, die daarin zijn.
|
|
90) | het licht der maan |
|
Dat is, uwe vreugde zal zeer groot zijn, vooreerst als gij wederom in uw vaderland zult wederkeren, maar inzonderheid als Christus verschijnen zal; alsdan zal het licht zijner kennis en de heerlijkheid, welke God zijne kerk geven zal, zeer voortreffelijk zijn. Zie Jes. 24:23, en de Schriftuurplaatsen aldaar aangetekend.
|
|
91) | zevenvoudig |
|
Of, zevenmaal groter.
|
|
92) | het licht van zeven dagen; |
|
Of, schijn, of schijnsel. De zin is: De glans der zon zal zo groot zijn alsof er zeven zonnen tegelijk schenen en alsof het licht van zeven klare dagen ineengesmolten of samen verenigd was; versta dit alles van het overgrote geestelijke licht der kennis in geestelijke zaken.
|
|
93) | als de HEERE |
|
Dat is, als de Heere zijn volk uit Babel verlossen en weder in het Joodse land brengen zal; maar inzonderheid als Hij hun Christus, den waren medicijnmeester der ziel, zenden zal, die hun de zonden vergeven en hen door den Heiligen Geest wederbaren zal.
|
|
94) | de wonde, |
|
Hebreeuws, de wonde zijner slaging, of plaag.
|
|
95) | waarmede |
|
Of, die hem geslagen is.
|
|
96) | de Naam des HEEREN |
|
Dat is, God zelf, of zijne macht en heerlijkheid.
|
|
97) | van verre, |
|
Te weten van den hemel, vanwaar God zijnen engel gezonden heeft om de Assyriërs in het leger van Sanherib te verslaan.
|
|
98) | Zijn toorn |
|
Te weten tegen de vijanden zijner kerk en bij name tegen de Assyriërs.
|
|
99) | de last |
|
Of, verheffing; te weten van den toorn Gods. Het Hebreeuwse woord wordt voor verheffing gebruikt; Richt. 20:40; Jer. 6:1, en elders.
|
|
100) | adem |
|
Of, geblaas.
|
|
101) | raakt; |
|
Hebreeuws, deelt, te weten in twee delen, alzo dat het bovenste, te weten het hoofd, uitsteekt en het onderste onder het water is.
|
|
102) | te schudden |
|
Of, te wannen, te verstrooien, ziften.
|
|
103) | met een |
|
Dat is, totdat zij teniet komen, of die zij tenietmaken zal.
|
|
104) | schudding |
|
Of, zift, wanning.
|
|
105) | misleidende |
|
Hebreeuws, doende dwalen; dat is, zich verstrooiende, dat zij niet weten waarin, of waaruit; het is ene gelijkenis, genomen van de beesten, die men met den toom leidt waar men wil.
|
|
106) | Daar zal |
|
Te weten als de Assyriërs door den engel des Heeren zullen verslagen zijn. Zie Ps. 42:9.
|
|
|
|
107) | het feest |
|
Het schijnt dat de profeet ziet op het feest der ongezuurde broden, hetwelk de Joden hielden des nachts als zij het paaslam aten, waarbij zij een lofzang zongen; Exod. 12:8. Zie Ps. 42:5; Matth. 26:30.
|
|
108) | tot den berg |
|
Dat is, tot den tempel, in welken de Heere zijne woning heeft.
|
|
109) | tot den Rotssteen |
|
Dat is, tot den Heere Christus, op wien zich het volk van Israël had te verlaten.
|
|
110) | Zijn heerlijke |
|
Hebreeuws, de heerlijkheid zijner stem; dat is, den donder en andere uitwendige tekenen zijns toorns tegen de vijanden zijner kerk. Zie Ps. 29:3.
|
|
111) | de nederlating |
|
Te weten, als Hij zijn krachtigen arm zal nederlaten om de Assyriërs te slaan, namelijk in de belegering der stad Libna, of zijn optocht naar Jeruzalem. Zie 2 Kon. 19:8,35.
|
|
112) | een vloed, |
|
Gelijk Jes. 4:6.
|
|
113) | door de stem |
|
Gelijk Jes. 30:30.
|
|
114) | alwaar |
|
Te weten in het Joodse land. Hebreeuws, alle doorgang van den gegrondvesten staf.
|
|
115) | gegrondveste |
|
Te weten van God; dat is die door Gods ordinantie gesteld is.
|
|
116) | staf |
|
Dat is, vijandelijke inval der Assyriërs.
|
|
117) | zal hebben doen rusten, |
|
Of, geleid zal hebben.
|
|
118) | daar |
|
De zin is: Nadat de engel de Assyriërs zal verslagen hebben, zal men overal in het land van Juda den Heere met lofzangen prijzen; men zal overal vrolijk zijn vanwege deze victorie. Zie dergelijk voorbeeld Exod. 15:20, en 1 Sam. 18:6. Anders: op welken de Heere dien zal geleid hebben met trommelen en met harpen, of zal met trommelen en met harpen zijn.
|
|
119) | tegen hen |
|
Te weten tegen het krijgsvolk der Assyriërs. Anders: tegen dien; te weten staf; in het Hebreeuws is zo het een als het ander.
|
|
120) | vertaling vs. 32 |
|
# Isa 30.32
|
|
|
|
121) | |
|
met trommelen en met harpen, dat [land] zal Hij bestrijden met strijden der schudden. De zin is: Indien enig land dien staf, dien men wel met droefenis en leedwezen mocht ontvangen, met trommelen en harpen, dat is met blijdschap ontvangt, dat zal de Heere bestrijden met bestrijdingen der beweging; dat is dat het alles zal schudden en beven met een grote beweging.
|
|
|
|
122) | Tofeth |
|
Hebreeuws, Tofthe, dat is, Tofeth, gelijk Jer. 7:31, en Jer. 19:6; zie de aantekening 2 Kon. 23:10. Versta hier door Tofeth niet alleen het graf, maar ook het helse vuur, dat allen vijanden Gods en vervolgers zijner kerk bereid is.
|
|
123) | den koning |
|
Versta hier, Sanherib, den koning van Assyrië.
|
|
124) | Hij heeft |
|
Te weten de Heere.
|
|
125) | zijn brandstapel |
|
Te weten van Tofeth.
|
|
126) | hem aansteken |
|
Of, dien; te weten den brandstapel, of, die zal, te weten roede, of dien, te weten staf, waarvan gesproken is Jes. 30:31; of versta dit van Tofeth.
|
|