1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Ziet, de HEERE maakt het land1) ledig,2) en Hij maakt het woest; en Hij keert deszelfs gestaltenis om, en Hij verstrooit zijn inwoners.
2En gelijk het volk,4) alzo zal de priester5) wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd, alzo haar vrouw; gelijk de koper, alzo de verkoper; gelijk de lener, alzo de ontlener; gelijk de woekeraar, alzo die, van welken hij woeker ontvangt.
3Dat land6) zal ganselijk7) ledig gemaakt worden, en het zal ganselijk beroofd8) worden; want de HEERE heeft dit woord gesproken.
4Het land treurt, het verwelkt;11) het aardrijk9) kweelt,10) het verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwelen.12)
5Want het land is bevlekt vanwege13) zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen de inzettingen,14) zij vernietigen het eeuwig verbond.15)
6Daarom verteert de vloek16) het land, en die daarin wonen, zullen verwoest worden; daarom zullen de inwoners des lands verbrand worden,17) en er zullen weinig18) mensen overblijven.
7De most treurt,19) de wijnstok kweelt,20) allen die blijhartig waren, zuchten.21)
8De vreugde25)22) der trommelen rust;23) het geluid24) der vrolijk huppelenden houdt op, de vreugde der harp rust.26)
9Zij zullen geen wijn drinken met gezang;27) de sterke drank zal bitter zijn dengenen, die hem drinken.
10De woeste stad28) is verbroken, al de huizen staan gesloten, dat er niemand29) inkomen kan.
11Er is een klagelijk geroep op de straten, om des wijns wil;30) alle blijdschap is verduisterd,31) de vreugde des lands is heengevaren.
12Verwoesting is in de stad overgebleven, en met gekraak wordt de poort in stukken verbroken.
13Want in het binnenste van het land, in het midden dezer volken,32) zal het alzo wezen,33) gelijk de afschudding34) des olijfbooms, gelijk de nalezingen, wanneer de wijnoogst geeindigd is.
14Die zullen35) hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege de heerlijkheid36) des HEEREN zullen zij juichen van de zee af.37)
15Daarom eert den HEERE in de valleien,38) in de eilanden der zee den Naam des HEEREN, des Gods van Israël.
16Van het uiterste39) einde der aarde horen wij psalmen, tot verheerlijking des Rechtvaardigen.40) Doch41) nu zeg ik: Ik word mager,42) ik word mager, wee mij! de trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk.
17De vrees,43) en de kuil, en de strik44) over u, o inwoners des lands!
18En het zal geschieden, zo wie45) voor de stem46) der vreze vlieden zal, die zal in den kuil vallen; en die uit den kuil opklimt,47) die zal in den strik gevangen worden; want de sluizen48) in de hoogte zijn opengedaan, en de fondamenten der aarde zullen beven.
19De aarde zal ganselijk verbroken worden,49) de aarde zal ganselijk vaneen gescheurd worden, de aarde zal ganselijk bewogen worden.
20De aarde zal ganselijk waggelen,50) gelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden, gelijk een nachthut;51) en haar overtreding52) zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen, en niet weder opstaan.53)
21En het zal geschieden te dien dage,54) dat de HEERE bezoeking doen zal55) over de heirscharen des hogen56) in de hoogte, en over de koningen des aardbodems op den aardbodem.
22En zij zullen samenvergaderd worden,57) gelijk de gevangenen in een put, en zij zullen besloten worden in een gevangenis, maar na vele dagen58) weder bezocht worden.59)
23En de maan60) zal schaamrood worden, en de zon zal beschaamd worden, als de HEERE der heirscharen regeren zal op den berg Sion61) en te Jeruzalem, en voor zijn oudsten62) zal heerlijkheid zijn.63)