1) | de kinderen Ammons |
|
Vergelijk Ezech. 21:28, en Ezech. 25:2; Amos 1:13; Zef. 2:8,9.
|
|
2) | kinderen? |
|
Dat Ammon dus zijn land bezit, alsof hij erfgenaam daarvan ware? wil de Heere zeggen.
|
|
3) | Malcham erfgenaam |
|
Of, hunlieder Melech, versta, der Ammonieten afgod, anders genoemd Milcom en Molech, Lev. 18:21, en 1 Kon. 11:5,7. Zie aldaar, en vergelijk boven Jer. 48:7, en onder Jer. 49:3, en Richt. 11:24. Sommigen zetten het over: hun koning, te weten der Ammonieten, dat men ook van den afgod kan verstaan, want zij noemden hunne afgoden hunne koningen. Vergelijk Ezech. 43:7; Amos 5:26, met de aantekening.
|
|
4) | Gad, |
|
Dat is, het land, dat den stam van Gad van God door Mozes was toebedeeld en ingegeven. Zie Num. 32:33,34; Deut. 3:12,16. Vergelijk de manier van spreken met Richt. 11:23,24, en hier in Jer. 49:2.
|
|
5) | zijn volk |
|
Van den afgod Malcom. Vergelijk boven Jer. 48:46.
|
|
6) | deszelfs steden? |
|
Namelijk Gads steden, gelijk als de Moabieten de rest hadden ingenomen. Zie boven Jer. 48:21.
|
|
7) | Rabba der kinderen Ammons |
|
De hoofdstad der Ammonieten. Zie 2 Sam. 11:1, en 2 Sam. 12:29,30,31; idem Amos 1:14.
|
|
8) | krijgsgeschrei zal doen horen, |
|
Versta, een veldgeschrei van krijgslieden, of een trompetten- of bazuinengeklank.
|
|
9) | woesten hoop worden, |
|
Hebreeuws, hoop der verwoesting; dat is, Rabba zal overhoop liggen als een steenhoop; vergelijk Deut. 13:16.
|
|
10) | onderhorige plaatsen |
|
Hebreeuws, dochters; dat is, de kleine steden en dorpen, die onder haar behoren of sorteren. Zie 2 Kon. 19:21.
|
|
11) | erven degenen, |
|
Zie op Jer. 49:1. Maar dewijl men nergens leest dat de tien weggevoerde stammen weder in hun tijdelijk bezit gebracht zijn [hoewel enige burgers van de stammen met Juda zijn wedergekeerd] moet dit geestelijk verstaan worden alzo, dat God wel vooreerst het recht der erfenis, dat Hij zijn volk gegeven had, tegen de Ammonieten, als onrechtvaardige bezitters, heeft uitgevoerd, dezen uit zijn volks land verdrijvende, en Israël daardoor voor den rechten erfgenaam van dien verklarende; maar daarna zijn rechte Israël tot hun volkomen bezit gebracht, in hun hoofd, den Messias, wiens koninkrijk Hij alle volken heeft onderworpen, en zijne gelovigen hem tot broeders en medeërfgenamen gegeven. Zie Ps. 2:8; Rom. 8:17, enz., en Openb. 11:15, en vergelijk Jes. 11:14; Ezech. 25:14, met de aantekening.
|
|
12) | Hesbon! |
|
Als een naburige stad, die Gad ook toebehoorde; Joz. 21:39.
|
|
13) | Ai is verstoord; |
|
Een ander Ai, gelijk Joz. 7.
|
|
14) | dochteren van Rabba, |
|
Daardoor kan men hier verstaan de vrouwen en jonge dochters te Rabba wonende. Vergelijk Luk. 23:28.
|
|
15) | zakken aan, |
|
Zie Gen. 37:34.
|
|
16) | tuinen; |
|
Of, heiningmuren; gelijk verbaasde en benauwde mensen, niet wetende waar gij schuilen of heen vluchten zult.
|
|
17) | Malcham zal wandelen in gevangenis, |
|
Zie gelijke manier van spreken van Kamos, den afgod der Moabieten, boven Jer. 48:7, en Amos 1:15.
|
|
18) | dalen? |
|
Of, diepten, diepe plaatsen, waarin gij meent besloten en verzekerd te zijn.
|
|
19) | dal is weggevloten, |
|
Dat is, uwe laagten, valleien en diepten strekken u niet voor valleien, dat gij u daarin zoudt kunnen bergen; of al het gewas der dalen is zo licht als water vervloten; of de inwoners der valleien zijn als water verlopen. Dal noch berg kan u helpen, wil God zeggen.
|
|
20) | afkerige dochter! |
|
Zie Amos 1:13, en Zef. 2:8. Zij waren wel van Lots afkomst, [daarom had hen God ook eertijds verschoond], maar daarna zijn ze zeer bittere vijanden van Gods volk geworden, en als zodanigen scherp gestraft.
|
|
21) | schatten vertrouwt, |
|
Anders: verborgen, verholen plaatsen.
|
|
22) | Wie zou tegen mij komen? |
|
Dat is, wie zou zo stout of machtig zijn, dat hij mij zou durven aantasten. Vergelijk boven Jer. 21:13.
|
|
23) | die rondom u zijn, |
|
Of, van alle plaatsen rondom u.
|
|
24) | voor zich henen, |
|
Hebreeuws, voor zijn aangezicht; dat is, voor zich heen, in het wild, waar hij slechts kan heenvluchten.
|
|
25) | vergaderen. |
|
Dat is, zich zijner ontfermen, dat hij hem op- of inneme en herberge.
|
|
26) | wenden, |
|
Gelijk boven Jer. 48:47, en onder Jer. 49:39.
|
|
27) | Edom |
|
Dat is, nakomelingen van Ezau.
|
|
28) | Is er dan geen wijsheid meer |
|
Vergelijk Obad.:8,9.
|
|
29) | Theman? |
|
Theman en Dedan waren twee steden der Edomieten, op bergen gelegen, aan het oosteinde van Ezau's gebergte, achter het zuideinde van de Dode Zee, naar uitwijzen van enige kaarten. Theman was Ezau's zoonszoon, uit Elifaz, waarvan deze stad zonder twijfel den naam heeft. Zie Gen. 36:10,11.
|
|
30) | verstandigen? |
|
Anders, [hunne] kinderen.
|
|
31) | onnut geworden? |
|
Het Hebreeuwse woord betekent gemeenlijk overtollig, overig en geil worden; en hier voorts onnut, vergeefs, ijdel, of ondienstig worden.
|
|
32) | woont in diepe plaatsen, |
|
Hebreeuws, verdiept u om te wonen, of met wonen, of blijven. Versta, om u te bergen. Alzo onder Jer. 49:30.
|
|
33) | Dedan! |
|
Zie op Jer. 49:7 van een omtrek in Arabië, alzo genoemd. Zie boven, Jer. 25:23, en Gen. 25:3. Het kan zijn dat beide, de stad in Edom en het land in Arabië, één oorsprong hebben, omdat zij niet ver van elkander gelegen waren. Vergelijk boven Jer. 25:23.
|
|
34) | heb Ezau's |
|
Dat is, Ik zal het zekerlijk doen.
|
|
35) | verderf over hem gebracht, |
|
Of, ondergang.
|
|
36) | dat Ik hem bezocht heb. |
|
Dat is, den tijd zijner bezoeking, gelijk God elders spreekt, dat is, zijner straf. Zie Gen. 21:1.
|
|
37) | wijnlezers |
|
Of, druivensnijders.
|
|
38) | verdorven hebben |
|
Dat is, u ontnomen of gestolen hebben, [vergelijk Obad.:5], hetwelk gemeenlijk met verderven en verwoesten van huis of goed geschiedt.
|
|
39) | zoveel hun genoeg ware? |
|
Hebreeuws, hunlieder genoegzaamheid, latende wat over [wil de Heere zeggen] of niet meer nemende dan zij bekwamelijk konden wegbrengen of mededragen; maar Ik zal anders met hem handelen, hem bloot en kaal makende, dat hij niets overhebbe, gelijk in het volgende verklaard wordt.
|
|
40) | hij is er niet meer. |
|
Sommigen hechten deze woorden aan Jer. 49:11, met enige bijvoeging, aldus: Hij is er niet [die zegt]; dan is de zin van het volgende klaar; te weten dat er niemand zal zijn, die zich zijner wezen of weduwen zal ontfermen. Anderen verstaan dat God met de volgende woorden Ezau spottenderwijze aanspreekt, alsof Hij zeide: Gij behoeft niet te denken dat uwe wezen en weduwen bij mij gunst zullen vinden; laat gij hen na, Ik zal mijne oordelen voorts vervolgen over uw zaad en alles wat er van u zou mogen overblijven.
|
|
41) | oordeel |
|
Dat is, die het zo niet verdiend hebben als gij; te weten de vromen onder mijn eigen volk; vergelijk boven Jer. 25:29, en zie Deut. 19:6.
|
|
42) | beker te drinken, |
|
Mijns toorns.
|
|
43) | ganselijk drinken; |
|
Hebreeuws, drinkende drinken; dat is, zullen het niet ontgaan, zij zullen moet gestraft worden.
|
|
44) | enigszins onschuldig gehouden worden? |
|
Hebreeuws, onschuldig zijnde, of gehouden wordende, onschuldig worden gehouden; dat is, enigszins ongestraft blijven; zie 1 Kon. 2:9, en boven Jer. 25:29.
|
|
45) | ganselijk drinken. |
|
Hebreeuws, drinkende drinken.
|
|
46) | Bozra |
|
De hoofdstad der Edomieten, in de Schriftuur dikwijls vermeld.
|
|
47) | woestheid, |
|
Of, eenzaamheid, verwoesting; gelijk boven Jer. 25:9,18, enz.
|
|
48) | haar steden |
|
Plaatsen die onder Bozra behoren.
|
|
49) | eeuwige woestheden. |
|
Hebreeuws, woestheden der eeuwigheid.
|
|
50) | gemaakt onder de heidenen, |
|
Hebreeuws, gegeven, gesteld; dat is, Ik heb verordineerd dat gij tot zulken ellendigen en verachten staat zult gebracht worden, dat gij met geen andere volken zult mogen vergeleken worden.
|
|
51) | schrikkelijkheid |
|
Waarmede gij anderen voor u deedt schrikken, gruwen, beven en schudden, vermits uwen trots en uw vreeslijk bergachtig land, dat niemand dorst genaken.
|
|
52) | bedrogen, |
|
Want gij hebt u daarop tevergeefs verlaten.
|
|
53) | steenrotsen, |
|
Hebreeuws, steenrots of klip.
|
|
54) | u houdt op de hoogte der heuvelen! |
|
Hebreeuws, houdt de hoogte des heuvels.
|
|
55) | ontzetting; |
|
Anders, verwoesting.
|
|
56) | fluiten over al haar plagen. |
|
Of, sijfelen, schuifelen, pijpen, enz. Zie boven Jer. 18:16.
|
|
57) | omkering van Sodom en Gomorra |
|
Vergelijk onder Jer. 50:40.
|
|
58) | naburen, |
|
Adama en Zeboïm, en de omliggende plaatsen, de ganse aangelegen omtrek.
|
|
59) | zal het zijn, |
|
Te weten met Edom. Dit andere lid dezer vergelijking is tot aanvulling van den zin ingevoegd, gelijk sommigen ook doen in het begin van Jer. 49:19.
|
|
60) | daar wonen, |
|
In het land der Edomieten, dat van de Babyloniërs overheerd zijnde, voorts van tijd tot tijd alzo zal worden verwoest, dat het ten laatste gans verwoest en onbewoond zij.
|
|
61) | leeuw |
|
Die zijn gewoonlijke legerplaats moet verlaten en met grimmigheid al brullende in der haast opklimmen naar het gebergte, wanneer de Jordaan aan alle kanten overloopt en de leeuwen vandaar jaagt. [Zie boven Jer. 12:5, en vergelijk Zach. 11:3]. Alzo zal de koning van Babel met verstoord gemoed optrekken naar het gebergte der Edomieten. Of, gelijk een leeuw opklimt vermits de opzwelling der Jordaan, [alzo zal hij opkomen] tegen, enz., in denzelfden zin. Vergelijk onder Jer. 50:44, van Cyrus' aankomst tegen Babel. Anders, [want deze plaats wordt verscheidenlijk overgezet en verklaard] gelijk een leeuw zal hij optrekken van de hovaardige of stoute Jordaan tegen, enz.; dat is, Nebukadnezar zal optrekken naar Edom als hij het Joodse land zal hebben overheerd, hetwelk de Edomieten zich niet konden inbeelden, maar waren vrolijk over de ellenden van Juda.
|
|
62) | sterke woning; |
|
Of, ruw, hard; dat is, het bergachtige land der Edomieten. Anders: lieflijke woning des sterken; verstaan dat hier gesproken wordt van de stoute aanslagen der Edomieten, die opgeblazener dan de Jordaan waren in het vijandelijk optrekken tegen Gods volk en huis, doch tevergeefs en met een bespottelijke uitkomst.
|
|
63) | hem |
|
Edom.
|
|
64) | in een ogenblik |
|
Dat is, plotseling, onvoorziens; alzo is het Hebreeuwse woord genomen Spreuk. 12:19. Anders: wanneer Ik [hem] zal hebben laten rusten; dat is, nadat Edom lang in rust zal hebben gezeten, zal Ik hem, enz.
|
|
65) | daaruit doen lopen; |
|
Hebreeuws, uit hen; dat is, uit den omtrek of het land van Idumea. Zie boven Jer. 49:14, alzo in de volgende woorden.
|
|
66) | bestellen; |
|
Of, last, commissie, bevel geven over hen. Versta, den koning Nubakadnezar, dien God daarom zijnen knecht noemt. Zie boven Jer. 25:9. Anders: wie uitgelezen is, dien, enz.; dat is, het zal mij niet ontbreken aan dienstige instrumenten, die Ik neem vanwaar het mij belieft, om dien stouten Edom te bedwingen en uit te roeien.
|
|
67) | dagvaarden, |
|
In recht betrekken, of mij tijd, termijn stellen, dat Ik tegen hem zou moeten pleiten? Of, wie zal mij maat en tijd stellen in mijne werken? Zie Job 9:19, met de aantekening.
|
|
68) | herder, |
|
Dat is, koning, regent, of voorstander. Vergelijk 2 Sam. 5:2, en boven Jer. 6:3, en Jer. 10:21, en Jer. 12:10, enz.
|
|
69) | voor Mijn aangezicht bestaan zou? |
|
Anders tegen, in enen zin, dat is, wat koning of monarch zou mijn tegenpartij kunnen zijn?
|
|
70) | gedachten, |
|
Dat is, voornemen, besluit, dat Hij gemaakt heeft. Vergelijk onder Jer. 49:30.
|
|
71) | Theman: |
|
Zie boven Jer. 49:7.
|
|
72) | Zo de |
|
Dit zijn twee afgebroken redenen, in het eedzweren gebruikelijk. Zie Deut. 1:35.
|
|
73) | geringsten van de kudde |
|
De minste van Nebukadnezars krijgslieden. Vergelijk boven Jer. 6:3.
|
|
74) | hen niet zullen nedertrekken! |
|
Dat is, hunne vestingen ter aarde slechten. Vergelijk 2 Sam. 17:13, of, hunne lichamen langs de aarde slepen, gelijk boven Jer. 15:3, en Jer. 22:19.
|
|
75) | hun hunlieder woning |
|
De vijand, of een ieder van hen, of indien men, enz.
|
|
|
|
76) | boven hen zal verwoesten! |
|
Gelijk men zegt dat een huis iemand boven zijn hoofd wordt afgebroken of afgebrand. Vergelijk 1 Kon. 16:18, met de aantekening. Anders, met hen.
|
|
77) | Schelfzee. |
|
Dat is, de Rode Zee; de zin is dat hun gekrijt zeer ver vandaar zal gehoord worden, alzo de Schelfzee van Edom ver afgelegen was in het zuiden, aan Egypte. Anders aldus: Het geluid des gekrijts is gehoord bij de Schelfzee.
|
|
78) | snel vliegen, |
|
Gelijk boven Jer. 48:40. Versta Nebukadnezar.
|
|
79) | hart van Edoms helden |
|
Gelijk boven Jer. 48:41.
|
|
80) | Damaskus. |
|
Zie Gen. 14:15, en 2 Sam. 8:5.
|
|
81) | Hamath |
|
Zie Num. 13:21, en Num. 34:8.
|
|
82) | Arpad; |
|
Deze stad wordt ook bij Hamath genoemd 2 Kon. 18:34, zie aldaar.
|
|
83) | gerucht gehoord hebben, |
|
Gelijk boven Jer. 49:14.
|
|
84) | gesmolten; |
|
Dat is, versaagd en moedeloos geworden. Zie Deut. 1:28.
|
|
85) | zee is bekommernis, |
|
Dit is, bij diegenen, die aan de zee wonen, genoemd de zee van Syrië en Fenicië, waar Damaskus en Hamath ook niet ver van lagen. Anders, [gelijk die] in de zee [in] bekommernis is [en] niet rusten kan.
|
|
86) | rusten. |
|
Of, stil zijn.
|
|
87) | slap geworden, |
|
Vergelijk 2 Sam. 4:1.
|
|
88) | hebben haar bevangen; |
|
Hebreeuws, heeft.
|
|
89) | Hoe is de |
|
Woorden van een Damascener of Syriër, die aldus klagende wordt ingevoerd, alsof hij zeide: Ach, die stad behoorde de vijand toch gelaten en verschoond te hebben, enz.
|
|
90) | beroemde stad |
|
Hebreeuws, stad des roems, of lofs; vergelijk onder Jer. 51:41.
|
|
91) | Mijner vrolijkheid! |
|
Dat is, waarover ik mij verheugde.
|
|
92) | Daarom |
|
Opdat men zekerlijk wete dat Damaskus niet verschoond of gelaten en overgezien zal worden.
|
|
93) | vallen op haar straten; |
|
Of, liggen, zijnde verslagen.
|
|
94) | vuur aansteken |
|
Van plagen en ellenden, oorlog en verwoesting; zie Job 15:34.
|
|
95) | Benhadads paleizen verteren. |
|
Van den machtigen vermaarden koning van Syrië. Zie 1 Kon. 15:18,20, en 1 Kon. 20:1, enz. Versta, de paleizen der koningen van Syrië, alzo Amos 1:4.
|
|
96) | Tegen |
|
Of, van.
|
|
97) | Kedar, |
|
Vermeld boven Jer. 2:10; zie aldaar.
|
|
98) | Hazor, |
|
Hebreeuws, Chatsor; zie Jos. 11:10,11, en Jos. 15:23,25, en Jos. 19:36; 1 Kon. 9:15; 2 Kon. 15:29; uit vergelijking van welke plaatsen blijkt dat er verscheidene steden van dezen naam geweest zijn, zo in het noorden als in het zuiden van Kanaän, doch hier verstaan sommigen, dat gemeend worden de omstreken in woest Arabië, waarheen de Hazorieten zich begeven hebben nadat Jozua die stad verbrand, en ook naderhand Barak Jabin verslagen had. Hetwelk met de bijvoeging van Kedar en de kinderen van het Oosten niet kwalijk overeenkomt; vergelijk boven Jer. 25:24.
|
|
99) | sloeg, |
|
Gelijk boven Jer. 46:2.
|
|
100) | oosten. |
|
Zie Richt. 6:3.
|
|
101) | Schrik van rondom! |
|
Gelijk boven Jer. 6:25, en hier boven Jer. 49:5. Anders: een schrik rondom tegen hen uitroepen.
|
|
102) | fluks henen weg, |
|
Hebreeuws, zeer.
|
|
103) | woont in diepe plaatsen, |
|
Gelijk boven Jer. 49:8.
|
|
104) | raadslag tegen ulieden beraadslaagd, |
|
Boven Jer. 49:20.
|
|
105) | zekerheid woont, |
|
Dat is, zeker en zorgeloos is.
|
|
106) | deuren noch grendel heeft, |
|
Omdat deze Arabieren in tenten woonden, gene huizen hadden en geen vijand vreesden. Zie Richt. 8:11, met de aantekening, en vergelijk Num. 23:9; Deut. 33:28; Micha 7:14.
|
|
107) | alle winden, |
|
Hebreeuws, allen wind; dit is in alle hoeken der wereld, alzo onder Jer. 49:36; Ezech. 5:10, en Ezech. 17:21, enz.
|
|
108) | hoeken afgekort zijn; |
|
Zie boven Jer. 9:26.
|
|
109) | zijn zijden aanbrengen, |
|
Des Kedars, of Hazors zijden, of passages.
|
|
110) | drakenwoning, |
|
Gelijk boven Jer. 9:11.
|
|
111) | niemand zal daar wonen, |
|
Gelij boven Jer. 49:18.
|
|
112) | tegen Elam, |
|
Of, van Elam, aangaande Elam, dat is, de Perzen, of een zeker volk in Perzië. Zie boven Jer. 25:25, en Jes. 21:2.
|
|
113) | Elams boog, |
|
Dat is, der Elamieten, alzo in het volgende. Vergelijk Jes. 22:6.
|
|
114) | voornaamste van hunlieder geweld. |
|
Of, het beginsel; dat is, waarin hun voornaamste krijgsmacht bestaat, of waardoor zij begonnen hebben machtig te worden, te weten dat zij kloeke boogschutters waren. Sommigen menen dat zij daarom ook, nevens andere volken, van Nebukadnezar in zijne heirkracht tegen Juda en Jeruzalem gebruikt zijn, en Gods volk zeer getiranniseerd hebben, en dat dit daarom hier tegen hen geprofeteerd is, gelijk zij ook de Tyriërs gediend hebben, Ezech. 27:10. Doch wanneer deze profetie vervuld is, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen menen dat het geschied is door de Schytische volken, omtrent dien tijd als Nebukadnezar overal bezig was om Juda en andere volken te overmeesteren, en voorts daarna; zie Ezech. 38:2. Anderen, dat het is vervuld als Alexander de Grote den koning van Perzië overwonnen en de monarchie aan zich gebracht had, en voorts na zijnen dood. Het is altoos zeker, dat zij de waarheid dezer profetie verscheidenlijk hebben ondervonden.
|
|
115) | vier winden |
|
Dat is, de vijanden van alle kanten.
|
|
116) | verstrooien; |
|
Gelijk boven Jer. 49:32.
|
|
117) | zullen komen. |
|
Hebreeuws, zal, dat is, van hun verdreven volk zal er overal zijn.
|
|
118) | hun ziel zoeken, |
|
Dat is, die hen naar het leven staan; gelijk boven dikwijls zie Exod. 4:19, en 2 Sam. 4:8.
|
|
119) | kwaad over hen brengen, |
|
Der straf.
|
|
120) | totdat Ik hen verteerd zal hebben. |
|
Gelijk boven Jer. 9:16, en Jer. 14:12.
|
|
121) | troon in Elam stellen; |
|
Des gerichts, gelijk de volgende woorden uitwijzen.
|
|
122) | wenden zal, |
|
Zie boven Jer. 49:6, en Jer. 48:47, en vergelijk Hand. 2:9.
|
|