1)zaken
Hebreeuws eigenlijk, woorden, of zaken der ophoudingen, wederhoudingen, afsnijdingen, verhinderingen, afweringen; te weten, van regen en dauw, [zie boven Jer. 3:3], waaruit dan droogte moet volgen en duurte, zodat het Hebreeuwse woord daarvoor ook genomen wordt. Vergelijk onder Jer. 17:8, en zie de betekenis van het oorspronkelijke woord Gen. 11:6; Job 42:2, enz.
 
2)Juda treurt
Dat is, het volk, of het land Juda; Hij spreekt hier van Juda, als van ene vrouw.
 
3)poorten
Dat is, steden, en voorts de inwoners, of de rechters en het volk, dat in de poorten placht bijeen te komen. Zie Gen. 22:17.
 
4)verzwakt;
Of, flauw, amechtig geworden.
 
5)zwart gekleed
Of, liggen ter aarde in het zwart, tot teken van rouw; zie Job 5:11, en Ps. 35:14.
 
6)klimt op.
Neemt toe, wordt groter en groter, vanwege de grote ellende, die men overal in het land ziet, overmits droogte en gebrek bij groten en kleinen, gelijk volgt.
 
7)voortreffelijken
Of, doorluchtigen, heerlijken, enz.; zie Ps. 8:2.
 
8)kleinen
Dat is, dienaars.
 
9)grachten,
Of, sloten.
 
10)bedekken
Of, bewinden; tot teken van schaamte en rouw; zie 2 Sam. 15:30; alzo in Jer. 14:4.
 
11)gescheurd is,
Of, gebarsten, gespleten.
 
12)hinden
Hebreeuws, de hinde baart, enz.
 
13)scheppen
Gelijk boven Jer. 2:24; zich daarmede verkwikkende inplaats van vochtig gras of water.
 
14)draken;
Die zeer sterk uit- en inademen, gelijk sommigen daarvan schrijven.
 
15)Hoewel
Of, dewijl, zekerlijk.
 
16)getuigen,
Vergelijk Jes. 59:12; Hos. 5:5, en Hos. 7:10.
 
17)doe het
Alsof de profeet zeide: Staan onze zonden U in den weg, dat Gij ons gene weldadigheid kunt bewijzen, zo neem en vind de oorzaak in Uzelven en doe het om uws dierbaren naams wil, opdat uw ondoorgrondelijke barmhartigheid en lankmoedigheid bij de vromen genoemd en uw naam van de vijanden niet gelasterd worde. Dit is des profeten voorbede voor het volk.
 
18)menigvuldig,
Of, groot.
 
19)Verwachting,
O Gij enige ware God, in wien alleen uwe kerk hare hoop stelt, en van wien zij in hare noden behoort en pleegt hulp te verwachten en te ontvangen. Alzo onder Jer. 17:13, en Jer. 50:7. Vergelijk onder Jer. 14:22.
 
20)vreemdeling
Dat is, U houden alsof Gij niet meer bewogen waart over onzen staat als een vreemde, of iemand, die maar door het land passeert enz., daar Gij immers onder ons uw vaste woning hebt genomen, gelijk volgt.
 
21)reiziger,
Of, reizende [man], wandelaar.
 
22)versaagd man,
Of, verbaasd, die geen raad weet. Anders: afgemat. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden.
 
23)naar Uw Naam
Gelijk boven Jer. 7:10.
 
24)van dit volk:
Dit is Gods antwoord op de voorbede van Jeremia.
 
25)zwerven,
Nu naar vreemde heidense volken, dan naar allerlei afgoden, om hulp te zoeken. Zie boven Jer. 2:36, enz.
 
26)nu zal Hij
Dat is, al haast zal Hij hen straffen. Zie Hos. 10:3.
 
27)gedenken,
Zie Gen. 8:1, en vergelijk Hos. 8:13, en Hos. 9:9.
 
28)bezoeken.
Dat is, straffen. Zie Gen. 21:1.
 
29)ten goede.
Tot hun best, dat Ik hen langer zou verschonen; versta dit ten aanzien van de onbekeerlijken, waardoor God het ganse volk wil vertonen hoezeer Hij op hen vertoornd was, om de bekeerlijken te bewegen tot boetvaardigheid.
 
30)profeten
Versta, valse profeten, gelijk volgt. Zie boven Jer. 5:31, en Jer. 6:13.
 
31)zwaard zien,
Dat is, geen geweld noch overlast van krijg of oorlog ondervinden, of zulks zal u niet overkomen. Zie Job 7:7, en onder Jer. 42:14.
 
32)honger hebben;
Dat is, hongersnood.
 
33)Ik zal u
Alsof God zelf dit gesproken had.
 
34)gewissen vrede
Hebreeuws, vrede der waarheid, gewisheid, trouw; dat is, een ongetwijfelden, gewissen, vasten vrede, dat is, zekeren welstand.
 
35)vals gezicht,
Hebreeuws, gezicht der valsheid, of der leugen.
 
36)waarzegging,
Zie Deut. 18:10; Ezech. 13:2,3,7,8,9, met de aantekening.
 
37)nietigheid,
Van het Hebreeuwse woord elil, dat een nietig ding, of nietigheid betekent, worden de afgoden ook genoemd elilim. Zie Lev. 19:4.
 
38)boosheid
Of, hun kwaad; dat is, de straf hunner boosheid; gelijk boven Jer. 11:12, beide in enen zin.
 
39)uitstorten.
Vergelijk boven Jer. 10:25.
 
40)nederdalen
Gelijk boven Jer. 9:18.
 
41)jonkvrouw
Dat is, mijn volk, of mijne landslieden. Of, [gelijk sommigen] de staat mijns volks, dat hij, naar den stijl der vrouw, vanwege hare schoonheid, tederheid en aangenaamheid, ten aanzien van den staat, die hun van God gegeven was; of [gelijk sommigen] omdat zij nog nooit ganselijk overwonnen en verwoest waren. Zie 2 Kon. 19:21. Anders: de jonkvrouw, de dochter van mijn volk.
 
42)breuk,
Zie boven Jer. 4:6.
 
43)plage,
Of wonde, die zeer pijnlijk, weedoende, zerig, en voorts gevaarlijk is; alzo boven Jer. 10:19, onder Jer. 30:12; Nah. 3:19.
 
44)smartelijk is.
 
45)kranken
Hebreeuws, krankheden. Zie Job 24:20.
 
46)zowel de profeten
Hebreeuws, ook de profeet, ook de priester.
 
47)weten niet.
Dat is, weten geen raad, weten niet wat zij zullen doen of laten, dien het betaamde dit kwaad te verbeteren. Anders: want beiden, profeten en priesters, drijven kramerij tegen het land, en zij [het volk] merken het niet; te weten dat zij hen met valse profetieën uitputten en bedriegen. Vergelijk boven Jer. 5:31.
 
48)ganselijk verworpen?
Hebreeuws, verwerpende, verworpen?
 
49)genezing
Of, medicijn, remedie.
 
50)werp den
Of, kleinacht niet, laat niet vervallen, of verwelken, onteer niet.
 
51)troon
Uwen tempel, Jeruzalem, Juda, waar Gij uwe zitplaats genomen en uwe eer geopenbaard hebt; of, men kan hierdoor verstaan de ark des verbonds, gelijk Ps. 63:3, en Ps. 78:61.
 
52)gedenk,
Te weten van uw verbond.
 
53)vernietig
Of, maak niet krachteloos, breek niet, het verbond dat Gij met ons gemaakt hebt.
 
54)ijdelheden
Dat is, kunnen de afgoden regen geven? Zie 1 Kon. 16:13, en 2 Kon. 17:15. Hij wil zeggen: Geenszins. Zie Gen. 18:17.
 
55)druppelen
Of, regenschuren.
 
56)geven?
Te weten van zichzelven?
 
57)die niet,
Dat is, het is immers ontwijfelbaar waar, dat Gij die zijt, die zulks alleen doet. Zie Gen. 13:9.
 
58)U wachten,
Dat Gij ons den nodigen regen geeft, want Gij zijt onze verwachting [boven Jer. 14:8], gelijk in alle andere noden, alzo ook in deze droogte, waarvan boven in het begin van Jer. 14: gesproken is.
 
59)doet al die dingen.
Of, Gij hebt al die dingen gemaakt; regen en droogte, enz. komen van U.