|
---|
1 | De bazuin aan uw1) mond;2) hij komt3) als een arend tegen4) het huis des HEEREN;5) omdat zij Mijn verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.6)
|
2 | Dan zullen zij tot Mij7) roepen: Mijn God!8) wij, Israël, kennen U.9)
|
3 | Israël heeft het goede verstoten;10) de vijand zal hem vervolgen.11)
|
4 | Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij;12) zij hebben vorsten gesteld,13) maar Ik heb het niet gekend;14) van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt,15) opdat zij uitgeroeid worden.16)
|
5 | Uw kalf, o Samaria!17) heeft u verstoten;18) Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid19) niet verdragen?20)
|
6 | Want dat is ook uit Israël;21) een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot stukken worden,22) het kalf van Samaria.
|
7 | Want zij hebben wind gezaaid,23) en zullen een wervelwind maaien;24) het zal geen staande koren hebben,25) het uitspruitsel26) zal geen meel maken;27) of het misschien maakte, vreemden28) zullen het verslinden.29)
|
8 | Israël is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden,30) gelijk een vat,31) waar men geen lust toe heeft.
|
9 | Want zij zijn opgetogen naar Assur,32) een woudezel,33) die alleen voor zichzelven is; die van Efraim hebben boelen om hoerenloon gehuurd.34)
|
10 | Dewijl zij dan35) onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen;36) ja, zij hebben al een weinig begonnen,37) vanwege den last van den koning38) der vorsten.39)
|
11 | Omdat Efraim de altaren vermenigvuldigd heeft tot zondigen,40) zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen.
|
12 | Ik schrijf hem de voortreffelijkheden41) Mijner wet voor;42) maar die zijn geacht43) als wat vreemds.44)
|
13 | Aangaande de offeranden Mijner gaven,45) zij offeren vlees, en eten het, maar de HEERE46) heeft aan hen geen47) welgevallen.48) Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken,49) en hun zonden bezoeken;50) zij zullen weder in Egypte keren.51)
|
14 | Want Israël heeft zijn Maker vergeten,52) en tempelen gebouwd,53) en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd;54) maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden,55) dat zal haar paleizen verteren.56)
|
|
---|