1) | een wolk der getuigen |
|
Dat is, zulk een hoop of menigte van getuigen, als in Hebr. 11 verhaald zijn, die in het geloof en de hoop standvastig en lijdzaam hebben volhard.
|
|
2) | rondom ons hebben liggende, |
|
Zo spreekt de apostel, omdat gelijk een wolk, die rondom ons in het lucht hangt, altijd van ons gezien wordt, hoe wij ons keren, wij ook alzo waar wij ons keren in Gods woord, deze voorbeelden voor ogen vinden.
|
|
3) | allen last, |
|
Namelijk van wereldse zorg, bekommering en wellusten, gelijk ook Christus de zijnen vermaant Luk. 21:34.
|
|
4) | de zonde, |
|
Hij verstaat hier inzonderheid de zonde van begeerlijkheid, die vanzelf uit de overblijfselen der verdorvene natuur lichtelijk in ons rijst, of door de gelegenheden, die uitwendig voorvallen, ons in onzen Christelijken loop verhinderingen voortbrengt, die wij moeten wederstaan en van ons werpen. Zie Rom. 8:1,13.
|
|
5) | die ons lichtelijk omringt, |
|
Grieks die lichtelijk ons omstaat.
|
|
6) | met lijdzaamheid lopen |
|
Of door lijdzaamheid lopen. Want als de loopbaan lang is en zwarigheden op den weg zijn, zo is ook lijdzaamheid in het lopen van node, om niet te bezwijken.
|
|
7) | de loopbaan, |
|
Of den loopstrijd. Want beide betekent het Griekse woord agon. En elders vergelijkt de Heilige Schrift ook den stand en het leven van een Christen met een loop om den prijs, of een strijd in het lopen; 1 Cor. 9:24; 2 Tim. 4:7.
|
|
8) | Ziende op den overste Leidsman |
|
Namelijk vooral; want, hoewel wij ook wèl doen, ziende op de voorgaande getuigen, zo moeten wij nochtans vooral onze ogen hierin op Christus slaan, die de leidsman tot het geloof is, en de volmaker daarvan.
|
|
|
|
9) | voor de vreugde, |
|
Dat is, in plaats van de vreugde, namelijk welker gebruik hij had kunnen behouden, ten ware dat hij zich om onzentwil had vernederd en het kruis verkoren; Filipp. 2:6, enz. Anderen zetten het over, om de vreugde; namelijk waartoe Hij door Zijn lijden, niet alleen zelf zou komen, maar ook de gelovigen brengen; Luk. 24:26; 1 Petr. 1:11.
|
|
10) | schande veracht, |
|
Namelijk die hem van de zondaren aangedaan werd in leven en sterven, gelijk in Hebr. 12:3 verklaard wordt.
|
|
11) | is gezeten aan de rechterhand |
|
Namelijk daarna, als hij dit alles standvastig en lijdzaam had overwonnen, ons ook tot een voorbeeld van een gelukkige uitkomst.
|
|
|
|
12) | Dezen, Die zodanig |
|
Namelijk Jezus, die zo groot en heerlijk is, dat wij bij Hem niet kunnen vergeleken worden.
|
|
13) | tegenspreken |
|
Hierdoor wordt alle verachting, smaad en hoon verstaan, die Christus tot den schandelijken dood van het kruis toe is aangedaan.
|
|
14) | van de zondaren tegen Zich |
|
Dat is, van de goddeloze en onrechtvaardige mensen, die Hij met één woord had kunnen verslaan, gelijk dit woord ook gebruikt wordt Ps. 1:1; Joh. 9:25,31.
|
|
15) | verflauwt en bezwijkt |
|
Of verslapt.
|
|
16) | in uw zielen. |
|
Dat is, in de volstandige hoop en lijdzaamheid uwer ziel.
|
|
17) | tot den bloede toe niet tegengestaan, |
|
Dat is, tot het uiterste of tot den dood toe.
|
|
18) | tegen de zonde; |
|
Sommigen nemen hier het woord zonde voor zondaren, gelijk Hebr. 12:3 is uitgedrukt. Anderen voor de zonde zelf, die in ons is, waar hij Hebr. 12:1 van gesproken heeft, die wij met zwaren strijd moeten afleggen, ook zelfs door de kastijding en verdrukkingen, gelijk Hebr. 12:10,11 wordt verklaard.
|
|
19) | En gij hebt vergeten |
|
Of hebt gij vergeten, enz.? vragenderwijze.
|
|
20) | vermaning, |
|
Namelijk der wijsheid; Spreuk. 3;11,12.
|
|
21) | de kastijding des Heeren, |
|
Het Griekse woord paideia betekent eigenlijk een kastijding die den kinderen tot hunne verbetering wordt aangedaan.
|
|
22) | bestraft wordt; |
|
Of wedersproken, met woorden getuchtigd.
|
|
23) | die Hij aanneemt. |
|
Dat is, voor zijn zoon erkent en houdt.
|
|
24) | verdraagt, |
|
Namelijk lijdzaam, of gewillig, als voren.
|
|
25) | zo gedraagt Zich God |
|
Dat is, zulks is u een zeker teken, dat gij rechte kinderen zijt, en dat God u die toezendt als een vader. Want de goddelozen worden ook wel van God gestraft, maar als van een rechter, en spreken dikwijls godslasteringen tegen den God des hemels in deze straffingen; zie Openb. 16:10,11; of vallen in wanhoop, gelijk Saul, Judas, enz.
|
|
26) | als zonen, |
|
Namelijk ware en rechte kinderen.
|
|
27) | bastaarden en niet zonen. |
|
Namelijk die de vaders dikwijls verre van zich doen, en voor wie zij geen rechte zorg menigmaal dragen, omdat zij hunne rechte erfgenamen niet zijn.
|
|
|
|
28) | onzes vleses wel tot kastijders gehad, |
|
Dat is, onzer lichamen, gelijk de tegenstelling van den vader der geesten vereist.
|
|
29) | den Vader der geesten |
|
Dat is, den vader der zielen, gelijk dit woord geesten ook hierna Hebr. 12:23 wordt gebruikt. En wordt God een Vader der geesten bijzonder genoemd, omdat onze zielen van Hem zonder middel in de lichamen worden geschapen. Zie hiervan ook Num. 16:22, en Num. 27:16; Pred. 12:7; Zach. 12:1.
|
|
30) | voor een korten tijd, |
|
Grieks voor weinige dagen; dat is, in de jaren onzer jonkheid.
|
|
31) | Zijner heiligheid |
|
Want door het afsterven der zonde, en door de oefening der lijdzaamheid, nemen wij meer en meer toe in de heiligheid, waartoe de kastijdingen middelen en werktuigen zijn.
|
|
32) | een vreedzame vrucht |
|
Dat is, der gerechtigheid die onzen conscientiën vrede en blijdschap toebrengt, in plaats van de droefheid, die ons de kastijding aandeed, namelijk dewijl wij daardoor verzekerd worden, dat wij rechte kinderen zijn.
|
|
33) | geoefend zijn. |
|
Namelijk met geduld en lijdzaamheid, gelijk voren.
|
|
34) | Daarom richt weder op |
|
Namelijk om met blijdschap in de loopbaan tot het einde toe te lopen. En een besluit van deze vermaning is in Hebr. 12:1 voorgesteld.
|
|
35) | paden voor uw voeten, |
|
Of gangen met uwe voeten.
|
|
36) | verdraaid worde, |
|
Dat is, meer en meer uit den weg, of uit het lid wijken. De apostel gaat voort in de begonnen gelijkenis van het lopen in de rechte baan tot het einde toe, en dat zonder aan de ene of de andere zijde af te wijken. Want velen onder de Joden tot het christendom bekeerd, zagen altijd om naar het Jodendom, en gingen niet rechtuit, zie Hand. 15:1; Gal. 2:14.
|
|
37) | met allen, |
|
Namelijk zoveel mogelijk is, en zoveel in u is, altijd behoudens een goede conscientie en den vrede met God. Zie Rom. 12:18.
|
|
38) | welke niemand |
|
Namelijk heiligmaking, gelijk het Griekse woord noodzakelijk medebrengt, hoewel het ook van beide waar is. Zie Matth. 5:8,9; Joh. 13:35.
|
|
39) | den Heere zien zal; |
|
Namelijk in het toekomende leven. Zie 1 Cor. 6:9.
|
|
40) | verachtere van de genade Gods; |
|
Dat is, achterblijve, afwijke.
|
|
41) | enige wortel der bitterheid, |
|
Zo noemt de apostel vooral de verleiders, en die anderen tot afval zoeken te brengen, ziende op gelijke vermaning van Mozes, Deut. 29:18, omdat het einde van zodanigen is verdriet en bitterheid in de ziel.
|
|
42) | beroerte make, |
|
Namelijk in uwe gemeente.
|
|
43) | ontreinigd worden. |
|
Dat is, ook besmet en tot afval gebracht.
|
|
44) | onheilige |
|
Dat is, spotter, die naar geen heilige of goddelijke dingen vraagt.
|
|
45) | het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. |
|
Namelijk hetwelk niet alleen voordeel in de familie gaf over de andere broeders, maar ook een voorbeeld was van alle geestelijk voordeel in het huis Gods, gelijk hierna Hebr. 12:23 wordt aangewezen.
|
|
46) | verworpen werd; |
|
Of verstoten; namelijk van zijn vader Izak, ten aanzien van zijn eersten en geestelijken zegen, dien Jakob had genomen.
|
|
47) | des berouws, |
|
Namelijk bij zijn vader Izak, alzo dat Izak berouw zou gehad hebben over het zegenen van Jakob. Want dit berouw was het dat Ezau met tranen zocht, gelijk Gen. 27:36, enz. te zie is.
|
|
48) | dezelve met tranen zocht. |
|
Namelijk zegening; of hetzelve, namelijk berouw van zijn vader. Want dat Ezau geen berouw van zijn eigen misdaad heeft gezocht, blijkt daaruit, dat hij terstond daarna Jakob naar zijn leven heeft gestaan.
|
|
49) | Want gij zijt niet gekomen |
|
Dit hangt aan de voorgaande vermaning tot vrede, heiligmaking, enz., omdat de Israëlieten, als zij de wet zouden horen, Exod. 20, drie dagen tevoren zich moesten heiligen, hun klederen wassen en zich onthouden van hun vrouwen. Zie Exod. 19:10, enz. Hebben zij dan dit moeten doen, als zij God de wet hoorden uitspreken, hoeveel te meer moet gij u reinigen naar den Geest, nu gij komt tot de vergadering van het Nieuwe Testament, om Christus' stem te horen.
|
|
50) | den tastelijke berg, |
|
Dat is, den zienlijken berg, namelijk Sinaï, of Horeb; waarvan zie Exod. 19:17, enz.; Deut. 5:2.
|
|
|
|
51) | de stem der woorden; |
|
Dat is der tien woorden of geboden. Want daarop is deze begeerte des volks gevolgd; Exod. 20:19, en Deut. 5:25.
|
|
52) | dragen hetgeen er geboden werd: |
|
Dat is, verdragen, zonder zich daarvoor te ontzetten en te vrezen.
|
|
|
|
53) | een gedierte den berg aanraakt, |
|
Dit is, niet alleen enig mens, maar zelfs ook enig gedierte; Exod. 19:13.
|
|
54) | Mozes, |
|
Deze woorden van Mozes worden wel Exod. 19 niet gevonden, doch de apostel heeft die besloten uit hetgeen aldaar Exod. 19:19 van de aanspraak van Mozes in deze versaagdheid tot God gezegd wordt. Of hij heeft die uit enige geschiedkundige overlevering, gelijk hetgeen hij zegt van Jannes en Jambres, 2 Tim. 3:8; of uit een bijzondere openbaring, gelijk Mozes de gehele orde van het werk der schepping heeft gehad.
|
|
55) | den berg Sion, |
|
Dat is, tot de algemene kerk en de ware gemeente van Jezus Christus, waarvan de berg Sion een voorbeeld was. Zie Ps. 2:6; Jes. 2:3, en Jes. 49:14, enz., die terstond ook de stad Gods en het hemels Jeruzalem genoemd wordt, omdat zij van God uit den hemel wordt opgericht, bijzonder geregeerd en verheerlijkt. Zie Openb. 3:12, en Openb. 21:2,10. Zie ook Zach. 2:4, enz.
|
|
56) | de vele duizenden der engelen; |
|
Namelijk die ook dienaars van Christus zijn, en
|
|
57) | der eerstgeborenen, |
|
Dat is, der uitverkorenen, die door de zonderlinge genade Gods vele hemelse voorrechten boven andere menchen hebben ontvangen.
|
|
58) | de hemelen opgeschreven zijn, |
|
Namelijk in het boek des levens. Zie Luk. 10:20; Filipp. 4:3; Openb. 13:8.
|
|
59) | de geesten der |
|
Dat is, de zielen dergenen die de volmaakte heiligheid en zaligheid in den hemel bezitten. Zie 1 Cor. 13:10; hoewel ze nog een andere volmaking ten uitersten dage met hunne lichamen verwachten, 2 Tim. 4:8.
|
|
60) | volmaakte rechtvaardigen; |
|
Of geheiligden.
|
|
61) | den Middelaar |
|
Namelijk gesteld tegen Mozes, die maar een voorbeeld van den waren middelaar Jezus Christus was.
|
|
62) | het bloed der besprenging, |
|
Namelijk waarmede het Nieuwe Testament is bevestigd en onze conscientiën zijn gereinigd. Zie Hebr. 9:11, enz.
|
|
63) | dan Abel. |
|
Dat is, dan het bloed van Abel, hetwelk wraak riep voor God, Gen. 4:10; daar het bloed van Christus verzoening en vrede met God roept.
|
|
64) | Dien, Die spreekt, |
|
Namelijk Christus, welke spreekt door Zijn geest en woord.
|
|
65) | ontvloden, |
|
Namelijk den toorn of straf Gods.
|
|
66) | welke op aarde Goddelijke |
|
Namelijk Mozes. Want de apostel stelt hun gedurig voor ogen het voorbeeld der Israëlieten in de woestijn, hun oproer tegen Mozes en de straffen daarop gevolgd.
|
|
67) | Die van de hemelen is; |
|
Namelijk Jezus Christus de Zoon Gods, die van den hemel afgedaald is, Joh. 3:13, en de Heere is uit den hemel, 1 Cor. 15:47; en die nu in den hemel ter rechterhand zijns Vaders zijnde, door zijnen Geest en dienaren gedurig tot ons spreekt.
|
|
68) | Wiens stem toen |
|
Namelijk Jezus Christus; want Hij was die engel des aangezicht Gods die tot Mozes sprak, Exod. 3:2,4, enz. en door wien ook de wet is gegeven; Hand. 7:38.
|
|
69) | de aarde bewoog; |
|
Namelijk in het geven van de wet; waarvan zie Exod. 19.
|
|
70) | heeft Hij |
|
Namelijk dezelfde Jezus Christus, als de eeuwige Zoon van God en middelaar tussen God en de mensen. Want de gehele samenvoeging der woorden vereist deze verklaring.
|
|
71) | verkondigd, |
|
Namelijk door den profeet Haggaï, Hagg. 2:7, waar hij van de komst van Christus en van de roeping der heidenen profeteert.
|
|
72) | zal Ik bewegen niet alleen de aarde, |
|
Namelijk eensdeels door grote wonderen aan hemel en aarde, gelijk in de komst van Christus, en ten tijde van Zijn lijden en van Zijn opstanding is geschied; maar inzonderheid door de krachtige prediking van het evangelie en de zending van den Heiligen Geest over de gehele aarde, waardoor de ceremoniëele dienst der wet en de afgoderij der heidenen is teniet gedaan, en de geestelijke godsdienst alom opgericht; hetwelk een grote beweging en verandering, niet alleen op aarde, maar ook in den hemel veroorzaakt heeft, alzo ook de engelen zich daarover verwonderen en begerig zijn daarin te zien; Ef. 3:10; 1 Petr. 1:12.
|
|
73) | der bewegelijke dingen, |
|
Dat is, der veranderlijke, gelijk de eerste tabernakel en de godsdienst daaraan klevende was.
|
|
74) | welke gemaakt waren; |
|
Namelijk met handen van mensen, uit vergankelijke stof.
|
|
75) | blijven zouden de dingen, |
|
Namelijk onveranderlijk in Gods gemeente.
|
|
76) | die niet bewegelijk zijn. |
|
Dat is, de geestelijke dingen, die daardoor waren betekend, en in het Nieuwe Testament teweeggebracht. Tot welke ook de nieuwe hemel en aarde behoort, waarvan Jesaja profeteert Jes. 65:17, enz.
|
|
77) | een onbewegelijk Koninkrijk ontvangen, |
|
Namelijk hetwelk hier in ons begint, en hier namaals volkomen zal worden.
|
|
78) | de genade vasthouden, |
|
Namelijk die wij reeds ontvangen hebben.
|
|
|
|
79) | welbehagelijk Gode mogen dienen, |
|
Dat is, niet door ceremoniëele en uitwendige dingen, maar in geestelijke, die God altijd in Christus behagen. Zie Rom. 12:1, en Rom. 14:17,18; Hebr. 13:21, enz.
|
|
80) | eerbied en godvruchtigheid. |
|
Of schaamte en vrees.
|
|
81) | een verterend vuur. |
|
Dat is, als een verterend vuur, namelijk tegen degenen die ongehoorzaam of afvallig zijn. Zie Deut. 4:24; Hebr. 10:31.
|
|