1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14


1De last van het woord des HEEREN1) over Israël.2) De HEERE spreekt,3) Die den hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en des mensen geest4) in zijn binnenste formeert.5)
2Ziet, Ik zal Jeruzalem6) stellen tot een drinkschaal der zwijmeling7) allen volken rondom; ja,8) ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem.
3En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal9) tot een lastigen steen allen volken;10) allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde11) zullen zich tegen haar verzamelen.
4Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan,12) en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda13) zal Ik Mijn ogen openen,14) en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan.15)
5Dan zullen de leidslieden van Juda16) in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem17) zullen mij een sterkte zijn18) in den HEERE der heirscharen, hun God.19)
6Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard20) onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechterzijde en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog21) blijven22) in haar plaats te Jeruzalem.23)
7En de HEERE zal de tenten van Juda24) ten voorste25) behouden,26) opdat de heerlijkheid27) van het huis Davids,28) en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem,29) zich niet verheffe tegen Juda.30)
8Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David;32) en het huis Davids zal zijn33) als goden;34) als de Engel des HEEREN35) voor hun aangezicht.36)
9En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen.
10Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden;37) en zij zullen Mij aanschouwen,38) Dien zij doorstoken hebben,39) en zij zullen over Hem rouwklagen,40) als met de rouwklage over een enigen zoon;41) en zij zullen over Hem bitterlijk kermen,42) gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.
11Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrimmon,43) in het dal van Megiddon.
12En het land zal rouwklagen,44) elk geslacht bijzonder;45) het geslacht van het huis Davids bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder; en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder,46) en hun vrouwen bijzonder;
13Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; het geslacht van Simei bijzonder,47) en hun vrouwen bijzonder;
14Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder.