1) | tweede jaar |
|
Dat is niet te verstaan van het tweede jaar, in hetwelk Nebukadnezar heeft begonnen te regeren, want Daniël wordt hier met de wijzen te Babel gezocht om gedood te worden, onder welken hij niet is gerekend geworden, dan nadat hij drie jaren in het hof van Nebukadnezar was opgevoed en in de schrift der Chaldeën onderwezen geweest. Men kan dit verstaan van het tweede jaar der absolute regering van Nebukadnezar, zijn vader dood zijnde, en hij nu alleen regerende over de gehele monarchie van Babylonië, nadat hij overwinnend uit Egypte en het Joodse land was wedergekomen, en nu in vrede over hetzelve regeerde.
|
|
2) | des koninkrijks van Nebukadnezar, |
|
Niet van het rijk van Cyrus, maar van Nebukadnezar; want dit wordt hier alleen tot onderscheiding bijgevoegd, dewijl van den koning Cyrus in Dan. 1:21 was gewag gemaakt, dat niemand mene dat deze geschiedenis voorgevallen is in Cyrus' rijk.
|
|
3) | dromen; |
|
Aldus spreekt de profeet, omdat ofschoon het maar een droom geweest is, toch worden in denzelven vele delen of stukken verhaald, gelijk Dan. 2:31, enz. te zien is. Anders: dromen; dat is, een bijzonderen en voortreffelijken droom.
|
|
4) | verslagen, |
|
Hieruit heeft de koning vernomen en kunnen oordelen, dat het een buitengewone droom was, dien God hem had ingegeven, gelijk van Jozef, Gen. 37; van den schenkers en bakkers, Gen. 40:6; van Farao, Gen. 41; van Abimelech, Gen. 20:3; van Laban, Gen. 31; zie de aantekening Gen. 40:6, en zie van het Hebreeuwse woord Richt. 13:25; vergelijk Gen. 41:8.
|
|
5) | werd in hem gebroken. |
|
Of, als zijn slaap in hem was; dat is, toen hij nog sliep.
|
|
6) | zeide de koning, |
|
Dat is, gebood; gelijk Dan. 1:3.
|
|
7) | de tovenaars, |
|
Zie de aantekening Gen. 41:8.
|
|
8) | guichelaars, |
|
Zie Exod. 7:11.
|
|
9) | Chaldëen, |
|
Dit was in die tijden een erenaam, alsof zij al de wijsheid en wetenschap alleen gehad hadden, en dat in andere landen of mensen gene wijsheid ware te vinden geweest.
|
|
10) | te kennen te geven; |
|
Versta hierbij: en daarna uit te leggen, Dan. 2:5.
|
|
11) | om dien droom te weten. |
|
Dit is een kort-afgebroken rede in verbaasdheid gesproken, die op deze of dergelijke wijze kan vol gemaakt worden: en ik ben begerig om dien droom te weten.
|
|
12) | de Chaldëen, |
|
Onder dezen naam moet men hier verstaan al die soorten van tovenaars, waar Dan. 2:2 van gesproken is.
|
|
13) | in het Syrisch: |
|
Hebreeuws, in het Aramisch. Want Aram is Syrië; zie de aantekening 2 Sam. 8:5. De Syrische taal was ook de taal der Chaldeën en der Babyloniërs en zij was in die tijden zeer algemeen in al de Oosterse landen.
|
|
14) | O koning, |
|
Van Dan. 2:4 tot het einde van Dan. 7: is de tekst Chaldeeuws of Babylonisch.
|
|
15) | eeuwigheid! |
|
Dat is, lang en gelukkig. Vergelijk 1 Kon. 1:31, met de aantekening. Hebreeuws, in eeuwigheden.
|
|
16) | uw knechten den droom, |
|
Dat is ons, die uwe knechten zijn.
|
|
17) | zo zullen wij de uitlegging te kennen geven. |
|
Deze belofte is al te stout, te beloven de uitlegging van een droom eer zij hem gehoord hadden.
|
|
18) | De zaak is mij ontgaan; |
|
Dat is, ik heb vergeten wat ik gedroomd heb, gelijk Dan. 2:8. Anders: daar gaat een bevel van mij uit, te weten hetgeen hier volgt, tenzij dat gij, enz. en alzo Dan. 2:8.
|
|
19) | gij zult in stukken gehouwen worden, |
|
Chaldeeuws, gij zult [tot] stukken gemaakt worden; dat is, gij zult in stukken gekapt of gehouwen worden. Dit was in zichzelven een gans onrechtvaardige begeerte, en zulk een dreigement gans tirannisch; want welk mens is er, die van een ander mens zijn droom kan weten? Nochtans, dewijl deze sterrenkijkers zich beroemden uit den loop des hemels verborgen dingen, ook toekomenden te kunnen weten en voorzeggen, zo eist de koning hier niets meer van hen, dan zijzelf vermaten te kunnen doen, God deze zaak alzo door zijne voorzienigheid besturende, opdat de ijdelheid van hun hoge beroeming zou openbaar worden.
|
|
20) | drekhoop gemaakt worden. |
|
Of, mesthoop, privaat, alzo Dan. 3:29, en Ezra 6:11.
|
|
21) | gaven, |
|
Het Chaldeeuwse woord betekent een overvloedige of overdadige verering als men geen geld spaart. Hieruit blijkt hoe groot dat des konings begeerte was om dezen droom te weten.
|
|
22) | grote eer van mij ontvangen; |
|
Of, veel heerlijkheid; te weten verhoging van bezoldigingen, privilegiën, vrijheden, vereringen.
|
|
23) | vastelijk, |
|
Chaldeeuws, uit vaste; dat is, zekerlijk, voorzeker.
|
|
24) | den tijd uitkoopt, |
|
Dat is, uitstel zoekt, tijd zoekt te winnen en mijn begeerte uit te stellen zolang als het ulieden goeddunken zal.
|
|
25) | de zaak mij ontgaan is. |
|
Chaldeeuws, het woord; zie boven de aantekening Dan. 2:5.
|
|
26) | dien droom niet te kennen geeft, |
|
Versta hierbij, met zijne uitlegging.
|
|
27) | vonnis is enerlei; |
|
Chaldeeuws, wet; vergelijk Esth. 4:11. Alsof de koning zeide: Gij weet wel wat vonnis er alreeds over ulieden uitgesproken is, te weten dat gij zult in stukken gehouwen worden, Dan. 2:5, daarom hebt gij, enz.
|
|
28) | totdat de tijd verandere; |
|
Dat is, totdat ik met langheid van tijd vergeet ulieden aan te porren, en gij middelerwijl ontkomen mocht.
|
|
29) | voor den koning, |
|
Dat is, in de tegenwoordigheid van den koning, of voor het aangezicht van den koning, gelijk Dan. 2:11.
|
|
30) | Daar is geen mens |
|
Zij brengen drie redenen van verontschuldiging bij: 1. dat het den mens onmogelijk is; 2. dat nooit een koning zulks geëist heeft; 3. dat het alleen den goden toekomt te weten hetgeen de koning van hen begeerde te weten.
|
|
|
|
31) | op den aardbodem, |
|
Chaldeeuws, op het droge; gelijk Gen. 1:10.
|
|
32) | woord zou kunnen te kennen geven; |
|
Dat is, hetgeen de koning begeert te weten.
|
|
33) | grote of heerser, |
|
Het Chaldeeuws woord betekent een die groot is in macht of eer, of enige andere zaak.
|
|
34) | is te zwaar; |
|
Chaldeeuws, is te dierbaar, te kostelijk, dat is, zij wordt onder de mensen niet gevonden.
|
|
35) | de goden, |
|
Dat is gesproken naar de wijze der heidenen, die vele goden hadden.
|
|
36) | bij het vlees niet is. |
|
Dat is, bij de mensen, die met vlees en bloed bekleed zijn.
|
|
37) | Daarom werd de koning toornig |
|
Eensdeels, omdat zij des konings begeerte niet konden voldoen; anderdeels, omdat zij den koning genoegzaam van tirannie beschuldigden, omdat hij zulke onmogelijke, ongehoorde, ja goddelijke dingen van hen wilde weten.
|
|
38) | zeide, |
|
Dat is, gebood.
|
|
39) | wet dan ging uit, |
|
Vonnis, oordeel, sententie.
|
|
40) | de wijzen werden gedood; |
|
Enigen der wijzen. Daniël heeft verhinderd dat zij allen zijn gedood geworden, maar het vonnis was aan enigen al ten uitvoer gebracht eer Daniël tevoorschijn kwam.
|
|
41) | men zocht ook Daniël en zijn metgezellen, |
|
Hieruit is af te nemen dat Daniël en zijne metgezellen niet zijn geweest in het gezelschap der Chaldeeuwse tovenaars, toen die voor den koning kwamen.
|
|
42) | Toen bracht Daniël een raad en oordeel in, |
|
Anders: toen antwoordde Daniël aan Arioch met raad en wijsheid. Anders: toen schortte Daniël het besluit en den last, welke aan Arioch gegeven was. Anders: toen antwoordde Daniël een raad en voorzichtigheid, dat is, een voorzichtigen raad.
|
|
43) | den overste der trawanten des konings, |
|
Zie de aantekening Gen. 37:36.
|
|
44) | Hij antwoordde en zeide tot Arioch, |
|
Dat is, hij sprak, of hij hief zijne rede op. Aldus wordt het woord antwoorden dikwijls genomen; zie Richt. 18:14.
|
|
45) | den bevelhebber des konings: |
|
Chaldeeuws, heerser. Hetwelk hier zoveel is als een geweldhebber of overste van des konings garde, gelijk Dan. 2:10.
|
|
46) | Waarom zou de wet van 's konings wege zo verhaast worden? |
|
Dat is, welke reden is er, dat men dus haastelijk met het doden der wijzen voortvaart? En zou het uitvoeren van dit vonnis niet nog wat kunnen of mogen opgeschort worden? Chaldeeuws, waarom haast deze wet, of dit vonnis van het aangezicht des konings?
|
|
47) | Toen gaf Arioch aan Daniël de zaak te kennen. |
|
Hieruit blijkt dat Daniël niet is ontboden geweest met de tovenaars, enz. De Heere heeft niet gewild dat zijne dienaars onder de dienaars van den duivel gemengd of gerekend zouden worden, tot verkleining of verdonkering van de eer zijner heilige majesteit.
|
|
48) | En Daniël ging in, |
|
Versta dit alzo, dat Daniël in het paleis van den koning gegaan is, en door een van de voornaamste hovelingen verzocht heeft, dat hem een zekere tijd moch gesteld worden om den koning den droom en de uitlegging te kennen te geven, maar zelf is hij voor ditmaal tot den koning niet ingegaan en heeft hem niet gesproken; want Dan. 2:25 staat, dat Daniël door Arioch tot den koning is gebracht.
|
|
49) | hij gaf de zaak zijn metgezellen, |
|
Te weten tot dat einde, opdat zij met hem God zouden bidden, dat Hij hem den droom en de uitlegging zou willen openbaren; zie Dan. 2:23,30. Ofschoon Daniël zijne metgezellen in wijsheid en verstand verre teboven ging, zo veracht hij hen nochtans niet, maar hij verzoekt dat zij hunne gebeden, tot de zijne zouden willen voegen, gelijk Paulus ook gedaan heeft; Rom. 15:30; 2 Cor. 1:11; Filipp. 1:19.
|
|
50) | van den God des hemels |
|
Chaldeeuws, van het aangezicht des hemels.
|
|
51) | barmhartigheden verzochten |
|
Alhoewel deze mannen zo uitnemend waren in godzaligheid, zo wenden zij gene verdiensten voor, om welker wil zij de openbaring dezer verborgenheden zouden verdienen.
|
|
52) | in een nachtgezicht |
|
In den slaap, of wakker zijnde.
|
|
53) | loofde Daniël den God des hemels. |
|
Hebreeuws, zegende, gelijk Gen. 14:20, en elders.
|
|
54) | antwoordde en zeide: |
|
Zie boven Dan. 2:15.
|
|
55) | De Naam Gods zij geloofd van eeuwigheid tot in eeuwigheid, |
|
Dat is, God de Heere, gelijk Ps. 7:18, en Ps. 113:2, en Ps. 115:1, en Ps. 116:4.
|
|
56) | Zijn is de wijsheid en de kracht. |
|
Zodat zijn voornemen op generlei wijze kan tegenstaan of belet worden.
|
|
57) | Hij verandert de tijden en stonden; |
|
Dat is, Hij ordineert, bestuurt en regeert al de zaken, die in de wereld geschieden, naar zijn believen en goddelijke almacht; alzo dat alle ding, persoon en wat het wezen moge, zijn zekeren bestemden tijd van God verordineerd is, wanneer, hoe, door wien, dit of dat onfeilbaarlijk geschieden zal, ofschoon het alle mensen en duivels zochten te verhinderen; vergelijk Pred. 3:1.
|
|
58) | zet de koningen af, |
|
Of, verzet. Chaldeeuws, die de koningen overzet; te weten van een hogen tot een nederen staat, ja ook van het leven in het graf. Anders: Hij doet hen voorbijgaan, Hij neemt hen weg. Zie de voorbeelden van Nebukadnezar en Belsazar, in dit boek, en vergelijk met deze plaats Job 12:18.
|
|
59) | bevestigt de koningen; |
|
Of, zet in; te weten in hun koninklijke waardigheid; zie Ps. 75:7, en Job 34:24.
|
|
60) | die verstand hebben; |
|
Chaldeeuws, die verstand kennen, of weten; zie Jak. 1:5,17.
|
|
61) | diepe en verborgen dingen; |
|
Dat is, hetgeen de mensen niet zouden kunnen verstaan of doorgronden, tenware Hij hun verstand door de werking van zijn Heiligen Geest verlicht.
|
|
62) | Hij weet, wat in het duister is, |
|
De zin is, daar is geen ding zo verborgen, of het is voor zijne ogen openbaar; zie Hebr. 4:13. Ja, Hij weet ook alle toekomende dingen.
|
|
63) | het licht woont bij Hem. |
|
De Heilige Schrift getuigt dat God het licht zelf is, 1 Joh. 1:5; dat Hij in het licht is, 1 Joh. 1:7; dat Hij woont in het licht waar niemand toe komen kan; 1 Tim. 6:16; zodat voor zijne ogen geen ding duister of verborgen is.
|
|
64) | kracht gegeven hebt, |
|
Versta hier door kracht of sterkte, couragie of moed, om het wrede voornemen van den koning te stuiten. Sommigen verstaan hier door de kracht het vermogen of de macht, om den droom van den koning en zijne beduiding te verstaan. Want Daniël had geen uitwendige kracht van wapenen, gelijk de koningen en prinsen dezer wereld hebben.
|
|
65) | ons |
|
Te weten mij en mijnen metgezellen.
|
|
66) | des konings zaak bekend gemaakt. |
|
Dat is, den droom van den koning en zijne uitlegging.
|
|
67) | Breng de wijzen van Babel niet om, |
|
Daniëls mening is dat de wijzen geenszins daarmede den dood verdiend hadden, omdat zij den koning den droom niet zeggen of uitleggen konden. Maar hij verschoont hen daarin niet, dat zij tovenaars, enz waren, en te dien aanzien waardig waren aan het leven gestraft te worden; de koning integendeel liet hun ambt goed blijven, en hij strafte hen omdat zij het niet ter deeg konden, naar zijne gedachte.
|
|
68) | de uitlegging te kennen geven. |
|
Den droom en de uitlegging van den droom, want zulks verzocht de koning.
|
|
69) | met haast |
|
Of, op het spoedigste. Chaldeeuws, met beroering, want in de haast is beroering. Het kan ook wel genomen worden naar de letter, alzo namelijk, dat Arioch in zijn gemoed is ontroerd geweest, omdat hij den koning zou kunnen verblijden, en omdat hij nu zou ontslagen worden van den last, belangende het doden der wijzen.
|
|
70) | gevankelijk weggevoerden van Juda gevonden, |
|
Chaldeeuws, kinderen der gevangenis, of gevankelijke wegvoering, gelijk onder Dan. 5:13.
|
|
71) | antwoordde |
|
Antwoorden, voor een rede aanvangen, of spreken; zie boven Dan. 2:20; Spreuk. 15:1,28, en Spreuk. 16:1.
|
|
72) | zeide tot Daniël, |
|
Te weten, nadat Daniël tot hem was ingebracht.
|
|
73) | Zijt gij machtig mij bekend te maken den droom, |
|
Dat is, hebt gij de wetenschap en het verstand?
|
|
74) | de waarzeggers den koning |
|
Versta hier, zulke personen, die de Latijnen haruspices noemen, die uit de ingewanden der opgeofferde beesten zich vermaten toekomstige dingen te kunnen voorzeggen. Chaldeeuws eigenlijk, snijders, omdat zij de geofferde beesten opensneden, tot zulk een einde als straks gezegd is; zie Ezech. 21:21.
|
|
75) | Die heeft den koning Nebukadnezar bekend gemaakt, |
|
Het heeft God den Heere niet beliefd den koning Nebukadnezar door Daniël te openbaren wat er in alle bijzondere vorstendommen, of alle hoeken der wereld geschieden zou; maar alleen welke gelegenheid het hebben zou met de vier monarchieën in het algemeen.
|
|
76) | in het laatste der dagen; |
|
Chaldeeuws, in navolging der dagen; dat is hierna, in volgende tijden, gelijk onder Dan. 2:29,45; vergelijk ook Gen. 49:1, en Jer. 23:20.
|
|
77) | zijn deze: |
|
Chaldeeuws, is dit; dat is, het betekent dat het geschieden zal in toekomende tijden.
|
|
78) | hierna |
|
Te weten lang na uw dood.
|
|
79) | geschieden zou; |
|
Te weten van uwe monarchie, of zij in uwe nakomelingen zal blijven, of dat zij aan een ander geslacht of volk zal overgesteld worden.
|
|
80) | niet door wijsheid, |
|
Daniël wil geenszins hebben dat men hem die eer zou geven, alsof hij door zijne wijsheid den koning zijn droom zou kunnen openbaren; maar hij wil dat men daarvan al de eer Gode zal toeschrijven.
|
|
81) | daarom, |
|
Of, om dergenen wil die, enz. Of, derhalve opdat. Chaldeeuws, ter oorzake opdat zij den koning bekend zouden maken. Waarvan de zin zou zijn, naar sommiger gevoelen: Dat is mij geopenbaard, om der Joden wil, uwe gevangenen, waar ik er een van ben, in deze gevangenschap of ballingschap; door welker gebeden God geopenbaard heeft des konings droom en de uitlegging daarvan, opdat zij enigen troost daardoor van u zouden verkrijgen, die door mij den droom en zijne uitlegging uwe majesteit zullen bekend maken.
|
|
82) | opdat gij de gedachten uws harten zoudt weten. |
|
Dat is, opdat gij weten moogt wat het is, waar gij zozeer over bekommerd zijt.
|
|
83) | zaagt, |
|
Chaldeeuws, waart ziende, niet met de vleselijke ogen, maar al slapende en in den droom.
|
|
84) | een |
|
In de gedaante van een man, voorstellende de staatkundige regering onder verscheidene monarchieën, die op elkander zouden volgen.
|
|
85) | groot beeld |
|
In dikte, hoogte, breedte, afbeeldende de grote macht en voortreffelijkheid van deze koninkrijken.
|
|
86) | zijn glans was uitnemend), |
|
Dat is, het blonk en het had een schoon schijnsel en glans in de ogen der mensen.
|
|
|
|
87) | zijn gedaante was schrikkelijk. |
|
Of, en het was verschrikkelijk aan te zien.
|
|
88) | zuiver goud; |
|
Door de verscheidenheid der stof, waar dit beeld van gemaakt was, werd afgebeeld de verscheidene gelegenheid en staat der koninkrijken, die dit beeld representeerde, waarvan het Babylonische het beste geweest is alhoewel boos en wreed genoeg.
|
|
|
|
89) | buik en zijn dijen van koper; |
|
Chaldeeuws, ingewanden.
|
|
90) | Dit zaagt gij, |
|
Dit beeldt zaagt gij staan. Zie de verklaring van Dan. 2:34,35 onder Dan. 2:44.
|
|
91) | een steen |
|
Dat is, Christus, met zijn geestelijk lichaam, hetwelk zijne kerk is, Dan. 2:35,44.
|
|
92) | afgehouwen werd |
|
Of, uitgehouwen; te weten van, of uit een berg, onder Dan. 2:45.
|
|
93) | zonder handen, |
|
Of, niet door handen; dat is, niet door enige menselijke hulp of kracht.
|
|
94) | te zamen vermaald |
|
Dat is, het ganse beeld, bestaande uit ijzer, leem, enz.
|
|
95) | de dorsvloeren des zomers, |
|
Waar het koren gedorst zijnde, het kaf van den wind weggewaaid en hier en daar verstrooid wordt; alzo zijn al deze monarchieën, die zo heerlijk en bestendig schenen, verdwenen en tot niet gekomen.
|
|
96) | dat hij de gehele aarde vervulde. |
|
Dat is, hij breidde zich uit door en gansen aardbodem; betekenende de uitbreiding van Christus' rijk over de gehele wereld. Naar den loop der natuur kan geen steen, die uit een berg gehouwen is, groeien of groter worden dan hij is. Zo betekent dan de grote wasdom van dezen steen dat de wasdom en vermenigvuldiging van Christus' kerk gans bovennatuurlijk is.
|
|
97) | wij voor de koning zeggen. |
|
Aldus spreekt Daniël, als sprekende niet alleen in zijnen naam, maar het woord tegelijk voerende in zijner metgezellen en aller Joden naam, om welker wil hem die verborgenheid was geopenbaard; zie boven Dan. 2:30.
|
|
98) | een koning der koningen; |
|
Dat is, de grootste koning op aarde, wien andere koningen onderworpen zijn en gehoorzamen, gelijk Jeremia voorzegt, Jer. 25:15, enz., en Jer. 27: doorgaans; zie ook Ezech. 29:19. En van deze manier van spreken zie Gen. 9:25.
|
|
99) | een koninkrijk, |
|
Te weten de Babylonische monarchie, die te dien tijde met groot geweld heerste over alle andere koninkrijken en landen.
|
|
100) | macht, en sterkte, en eer gegeven; |
|
Ten aanzien van uw grote en machtige heirlegers en rijkdommen.
|
|
101) | overal, |
|
Dat is, in alle omliggende koninkrijken en landen, die bewoond worden, gelijk Gen. 41:54.
|
|
102) | in uw hand gegeven; |
|
Dat is, Hij heeft u heerschappij over al dezelve gegeven.
|
|
103) | gesteld tot een heerser |
|
Chaldeeuws, doen heersen; alzo onder Dan. 2:48.
|
|
104) | gij zijt |
|
Dat is, gij en uwe nakomelingen worden betekend door het gouden hoofd. Want men moet dit hier verstaan gesproken te zijn, niet zozeer van de personen, als van hunne monarchieën en staten.
|
|
105) | dat gouden hoofd. |
|
Dat is, een koninkrijk, bloeiende boven alle andere koninkrijken van zijn tijd in rijkdom en macht; zie onder Dan. 3:1.
|
|
106) | na u |
|
O koning Nebukadnezar. Doch onder hem wordt ook begrepen zijn zoon Evilmerodach en zijn kleinzoon Belsazar, want deze beiden zijn ook monarchen van Babel geweest. Zie Jer. 27:7; Dan. 5.
|
|
107) | een ander koninkrijk opstaan, |
|
De monarchie der Meden en Perzen onder den koning Cores, afgebeeld door de borst en armen van zilver boven Dan. 2:32.
|
|
108) | lager dan het uwe; |
|
Of, benedener dan gij; dat is, dan uwe monarchie, gelijk het zilver lager van waarde is dan het goud. Het Perzische rijk was groot van rijkdom; zie Jes. 45:3. Nochtans kan ook te dezen aanzien de Perzische monarchie slechter geweest zijn dan de Babylonische.
|
|
109) | een ander, |
|
Versta, de monarchie der Grieken, afgebeeld door den buik en de dijen, Dan. 2:32.
|
|
110) | over de gehele aarde. |
|
Dat is, over een groot deel der aarde, te wete over Chaldea en de rijken daaronder behorende. Alzo Luk. 2:1, de gehele wereld, dat is, al degenen, die onder het Romeinse rijk stonden, hetwelk een groot deel der wereld was. Dat nu de derde monarchie, namelijk der Grieken, gezegd wordt van koper te zijn, daarmede wordt aangewezen dat deze monarchie harder zou wezen dan de vorige, want koper is harder dan goud en zilver. Dit komt wel overeen met de monarchie van Alexander, die door de wapenen de Perzische monarchie heeft tenonder gebracht, en zijne nakomelingen, [die sommigen onder deze monarchie mede begrijpen] die wrede vervolgers der kerk Gods geweest zijn, gelijk de boeken der Machabeën getuigen.
|
|
111) | het vierde koninkrijk zal hard zijn, |
|
Welks schenkels zijn van ijzer enz. Dan. 2:33. Velen duiden dit op de Romeinse monarchie; maar anderen menen dat men door het vierde koninkrijk moet verstaan het rijk der Seleuciden en Lagiden, navolgers van Alexander den Grote, koningen van Klein-Azië, Syrië, Egypte, nadat zijn koninkrijk verdeeld en als teniet gelopen was, van welken de Joden, ten tijde der Machabeën, zeer jammerlijk zijn geplaagd geweest; zie onder Dan. 8, Dan. 11. Doch vergelijk inzonderheid onder Dan. 8:21,22, met de aantekening.
|
|
112) | gelijk nu het ijzer, |
|
Anders: gelijk het ijzer verbreekt, zal het alles vermalen en verbreken. Aangaande de monarchie der koningen, hunne tirannie is genoegzaam bekend; van de Seleuciden en Lagiden wreedheid, zie de boeken der Machabeën, en vergelijk onder Dan. 7:23, en Dan. 8:24.
|
|
113) | een gedeeld koninkrijk zijn, |
|
De monarchie van Alexander den Grote is wel in vier koninkrijken verdeeld [zie onder Dan. 8:22], maar hier worden alleen de twee voornaamste [Egypte en Syrië] door de twee schenkels, naar sommiger gevoelen, afgebeeld, Dan. 2:33, omdat deze de kerk Gods meest vervolgd hebben. Daarna is het verdeeld geworden in vele landschappen, hetwelk door de tenen wordt afgebeeld. Doch anderen verstaan dit van de Romeinse monarchie, en bij de voeten en tenen, dezelfde monarchie naderhand in het Oosterse en Westerse koninkrijk verdeeld.
|
|
114) | doch daar zal van de ijzers vastigheid in zijn, |
|
Alsof hij zeide: Ofschoon het verdeeld zal wezen, zo zal het evenwel sterk en machtig zijn, want deze koningen hebben bezeten Syrië, Klein-Azië en Egypte, met andere daartoe behorende landen. Desgelijks is ook macht gebleven bij de monarchie der Romeinen, waarvan anderen dit verstaan.
|
|
|
|
115) | de tenen der voeten, |
|
Chaldeeuws, de vingers der voeten.
|
|
116) | ten dele hard zijn, |
|
Dit wordt gezegd ten aanzien van het Joodse volk, hetwelk somtijds van de koningen van Syrië en van Egypte hard is geslagen geworden, alsook wel van de Romeinen hard geperst en gedrukt; hoewel de Joden ook somtijds voortreffelijke overwinningen hebben bevochten, gelijk in de boeken der Machabeën te zien is.
|
|
117) | vermengen, |
|
Dat is, verhuwelijken zullen. Dit passen sommigen op de Romeinen, door huwelijken verstaande, eensdeels staatkundige verbintenissen, anderdeels eigenlijke huwelijken. Op de Seleuciden en Lagiden past het ook wel, want deze familiën hebben meermalen hunne vredeshandelingen met huwelijken bevestigd, gelijk in Dan. 11:6,7 gezegd wordt, maar tevergeefs. Plolomeus Filadelfus heeft zijne dochter Bernice aan Antiochus Theus, den zoon van Soteris, en Antiochus de Grote heeft zijne dochter Cleopatra aan Ptolomeus Epifanes gehuwd, maar de vriendschap is daarom niet te bestendiger geweest; maar integendeel hebben die koningen, door deze huwelijken, gelegenheid gezocht te bedriegen en in het land te vallen.
|
|
118) | die koningen zal de God des hemels |
|
Chaldeeuws, in hunne dagen, [namelijk] der koningen; dat is, niet lang na de verdelging van het laatste onder die koninkrijken, te weten nadat Egypte door den keizer Augustus verheerd zou worden. Doch anderen nemen het voor den tijd van de Romeinse monarchie zelve, welke ten tijde van Augustus al die andere koninkrijken onder zich had, en onder welker hoogste bloei Christus gekomen is.
|
|
119) | een Koninkrijk verwekken, |
|
Te weten het koninkrijk van Christus, zijnde een geestelijk koninkrijk, voortgeplant door de predikatie van het heilige Evangelie. Hierop heeft Johannes de Doper gezien, ja Jezus Christus ook, zeggende: Het koninkrijk der hemelen is nabij.
|
|
120) | dat Koninkrijk |
|
Te weten van den koning Christus. Anders: en de regering daarvan, zal, enz.
|
|
121) | zal aan geen ander volk overgelaten worden; |
|
Dat is, het zal niet veranderd worden gelijk andere aardse koningen; geen sterker zal hen overweldigen; de poorten der hel vermogen niets tegen Christus, Matth. 16:18.
|
|
122) | al die koninkrijken |
|
Niet alleen die vier, maar ook alle andere, die na deze zullen opkomen.
|
|
123) | vermalen, |
|
Hij zal ze verbrijzelen [vergelijk Jer. 44:10], tot oprechte bekering en gehoorzaamheid des Evangelies. Of, Hij zal ze verpletteren met een ijzeren scepter. Zie Ps. 2:9,10; Jes. 60:12, en 2 Cor. 10:4,5,6.
|
|
124) | Daarom hebt gij gezien, |
|
Dat is, om u dit bekend te maken is u in den droom getoond, dat, enz.
|
|
125) | uit den berg |
|
Onze Koning Christus, die naar zijn goddelijke natuur van den Vader van eeuwigheid geboren is [waarop sommigen menen dat hier ook gezien wordt] en uit den hemel gezegd wordt nedergedaald te zijn, Joh. 3:13; 1 Cor. 15:47, zal naar zijn menselijke natuur uit het koninkrijk van Juda [gelijk koninkrijken bij bergen in de Schriftuur worden vergeleken] en voorts uit de maagd Maria [die van Davids geslacht is] zonder toedoen van den man door de werking van den Heiligen Geest [Luk. 1:34,35] voortkomen, en de voorzeide koninkrijken verbrijzelen, en Davids koninkrijk in een geestelijk en eeuwig veranderen. Vergelijk de manier van spreken met Jes. 51:1.
|
|
126) | een steen |
|
Door dezen steen is te verstaan Jezus Christus; vergelijk Ps. 118:22; Jes. 28:16. Sommigen menen dat tegelijk door den steen wordt te kennen gegeven dat de persoon en het rijk van Christus in het eerst slecht en van klein aanzien bij de mensen op aarde wezen zou, gelijk een steen gering is, vergeleken bij goud of zilver, die in dat beeld waren.
|
|
127) | zonder handen |
|
Anderen vertalen de woorden van den tekst aldus: die in geen handen is; dat is, dat Christus niet door menselijke wegen en macht tot de regering van zijn rijk zal gebracht worden, noch menselijkerwijze het zal bedienen, maar alleen naar zijn en zijns Vaders welbehagen en wil, door werking van den Heiligen Geest.
|
|
128) | afgehouwen is geworden, |
|
Dat is, die onvoorziens den mensen zal verschijnen, zittende in duisternis en in de schaduw des doods. Christus zegt Luk. 17:20: Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gebaar; dat is, het komt niet met uiterlijken glans van menselijke majesteit, waaruit het de wereld zou kunnen kennen.
|
|
129) | die het ijzer, het koper, leem, zilver en goud vermaalde; |
|
Dat is, die te schande maakte alle koninkrijken, die hem tegenstaan; want hier worden genoemd al de delen van het beeld, hetwelk den koning is vertoond geworden.
|
|
|
|
130) | hierna geschieden zal; |
|
Zie boven Dan. 2:28.
|
|
131) | is gewis, |
|
Met dusdanige vrijmoedigheid hebben ook de leraars van het Nieuwe Testament gesproken; vergelijk 1 Tim. 1:15, en 1 Tim. 3:16, en 1 Tim. 4:8,9; 2 Tim. 1:11, en Tit. 3:8, enz.
|
|
132) | Toen viel de koning Nebukadnezar op zijn aangezicht, |
|
Tevoren beval hij dat men Daniël doden zou, Dan. 2:13; nu doet hij hem grote eer aan. De natuurlijke mens, aan welke zijde hij valt, kan geen maat houden.
|
|
133) | aanbad Daniël; |
|
Indien hierdoor verstaan wordt, gelijk sommigen gevoelen, een burgerlijke of hoofse eerbied, zo heeft de koning zulks doende niet gezondigd; gelijk ook Daniël niet, zulks toelatende. Het betaamt ons dit gevoelen van den heiligen profeet Daniël te hebben, dat hij alle goddelijke eer heeft geweigerd aan te nemen, veel meer zal hij den koning bestraft hebben, als hij zou gemerkt hebben dat de koning zulks wilde doen. Gelijk de heidenen wel plegen; vergelijk Hand. 14:11, enz.
|
|
134) | antwoordde Daniël |
|
Welverstaande, nadat Daniël hem had vermaand dat hij alleen den waren God zou aanbidden, en hem alleen de eer geven van deze openbaring. Of, antwoorden is hier te zeggen spreken.
|
|
135) | de waarheid, |
|
Chaldeeuws, uit de waarheid.
|
|
136) | dat ulieder God een God der goden is, |
|
Dat is, dat de God, dien gijlieden eert en aanbidt, is een waarachtig God, te eren en te achten boven alle goden. De belijdenis is goed en waarachtig. Doch dit is maar een haast oplopende beweging geweest in dezen koning, gelijk in Farao, Exod. 9:28. Het hart van Nebukadnezar was nog niet terdege aangeroerd, gelijk straks hierna gebleken is, toen hij dat grote gouden beeld heeft opgericht en het van een ieder wilde aangebeden hebben.
|
|
137) | Toen maakte de koning Daniël groot, |
|
Sommigen menen dat dit geschied is wel twee jaren eer Jechonia is gevangen geworden, om de godzalige Joden des te gewilliger te maken in de Babylonische gevangenschap te gaan, ziende dat hunne edelen aldaar in zulke eer en hoge ambten waren.
|
|
138) | Toen verzocht Daniël van den koning; |
|
Dit verzocht Daniël ten beste van de kerk der Joden, opdat die het des te verdragelijker in de Babylonische gevangenschap mochten hebben.
|
|
139) | over |
|
Daniël was als gouverneur-generaal, de drie jongelingen stonden onder hem als onder-gouverneurs, of als rentmeesters van de schattingen, inkomsten en vruchten der landen en landerijen.
|
|
140) | de bediening van het landschap van Babel; |
|
Hetzij over de landbouwerij of andere zaken van den koning.
|
|
141) | maar Daniël bleef aan de poort des konings. |
|
Hebbende last dat zonder zijn verlof niemand tot den koning mocht ingaan; wie den koning te spreken had, moest zich eerst bij Daniël aangeven. Door deze gelegenheid, die zonder twijfel Daniël wel heeft weten waar te nemen, heeft hij de zaken der Joden bij den koning grotelijks weten te bevorderen.
|
|