1) | den opperzangmeester, |
|
1) gittith:
|
|
2) | voor de kinderen |
|
Zie Ps. 42:1, de aantekening van opperzangmeester, en Ps. 8:1, van gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korach, zie Ps. 47:1.
|
|
3) | uwe woningen, |
|
Of, uw tabernakel, in welke uw dienst gepleegt wordt, welke de psalmist woningen noemt in het getal van velen, omdat de tabernakel verscheidene afdelingen of kwartieren had; zie Ps. 43:3.
|
|
|
|
4) | en bezwijkt |
|
Dat is, zij bezwijkt en verdwijnt schier van groot en gedurig verlangen om in des Heeren huis, of tabernakel, te mogen komen. Zie de aantekening bij Job 19:27.
|
|
5) | de voorhoven |
|
Versta hier de voorhoven, die bij den tabernakel waren.
|
|
6) | mijn hart en |
|
Dat is, lijf en ziel verlangen zeer, als ik denk dat mij God die genade nog moge doen, dat ik in den heiligen tabernakel bij zijn godsdienst met Gods volk mocht verschijnen.
|
|
7) | bij uwe |
|
Alsof hij zeide: Uwe altaren zijn het huis en nest, waar ik naar verlang, daar heb ik groten lust toe, en het is immers een onwaardige zaak, dat ik van dezelve verbannen ben en blijf door het geweld mijner vijanden, waar de zwaluwen zelfs hare nesten omtrent hebben. Anders, naar uwe altaren; te weten, schreien mijn hart en mijn vlees, Ps. 84:3.
|
|
|
|
8) | die in uw |
|
Dat is, dagelijks verkeren, te weten, de priesters en Levieten, mitsgaders andere godzalige personen.
|
|
9) | gestadiglijk. |
|
Of, voortaan.
|
|
10) | Sela. |
|
Zie Ps. 3:3.
|
|
11) | in welker |
|
Dat is, die met hartelijke begeerte verlangen te gaan op de wegen, welke naar den tabernakel leiden, die van de vromen veel betreden worden, of die den weg der geboden Gods met lust voor ogen hebben.
|
|
12) | het dal |
|
Verscheidene uitleggers schrijven dat dit een zeer dorre vallei was, door welke enige Israëlieten, die naar den tabernakel trokken, gaan moesten. En versta hierdoor alle droge plaatsen, die geen water hebben.
|
|
13) | der moerbeziënbomen |
|
Van deze plaats, waar veel moerbeziënbomen stonden, zie 2 Sam. 5:23. Enige overzetters houden hier het Het Hebr. woord bacha, en vertalen het: het dal der tranen, gelijk de Griekse overzetters, of het jammerdal.
|
|
14) | stellen |
|
Dat is, zij houden den Heere voor hun springader, door welke zij overvloediglijk verkwikt en gelaafd worden, en hierdoor overkomen zij de moeilijkheid dezer kommerlijke reis. Anders: zij stellen het, te weten, dal, tot ene fontein; alsof de psalmist zeide: Zij vragen naar de dorheid en moeilijkheid van het voorzeide dal niet, maar zij passeren daardoor met vreugde en goed genoegen, niet anders dan of het vol lustige fonteinen ware.
|
|
15) | gans |
|
Hebr. in, of met zegening; dat is, om het zeerst, en hoe meer zij gaan hoe lustiger zij worden, totdat zij eindelijk aan het huis van God in
|
|
16) | Zij gaan |
|
Of, van sterkte tot sterkte; dat is, om het zeerst, en hoe meer zij gaan hoe lustiger zij worden, totdat zij eindelijk aan het huis van God in Zion komen. Anders, van bende tot bende; dat is, zij gaan met onderscheidene hopen of scharen, de ene hoop voor, de andere na. Zie Ps. 42:5; Luk. 2:44.
|
|
17) | in Zion. |
|
Te weten, in den tabernakel, die op den berg van Zion was en waar de ark des verbonds was, op welke God zat. Hieruit is af te nemen dat David dezen psalm gemaakt heeft toen hij van Absalom verdreven was, want toen was de ark des verbonds op den berg Zion, 2 Sam. 6: en 1 Kon. 16: Maar toen David voor Saul vluchtte, was de ark te Kireath-Jearim; #1Sam.7:1.
|
|
|
|
18) | ons schild, |
|
Dat is, die ons beschut en beschermt.
|
|
19) | zie en |
|
Hij wil zeggen: Zie ons genadiglijk aan.
|
|
|
|
20) | het aangezicht |
|
Dat is, den persoon, of den ellendigen staat.
|
|
21) | uws gezalfden. |
|
Hebr. van uwen Messias; te weten, David, die een beeld en vader van Christus naar het vlees geweest is, die ook de Messias of Gezalfde des Heeren genoemd wordt, 2 Sam. 23:1; en kunnen alzo deze woorden van den koning David verstaan worden, toen hij door Absalom verdreven was; alhoewel anderen dit alzo verstaan, dat David hier dit bidt om Christus' des Messias' wil.
|
|
22) | voorhoven |
|
Zie boven Ps. 84:3.
|
|
23) | elders; |
|
Te weten, buiten uwe voorhoven, waar het ook zou mogen wezen.
|
|
24) | aan den |
|
Dat is, in een geringen staat te leven, bedienende het ambt van portier des tempels.
|
|
25) | de tenten |
|
Dat is, in de huizen [hoe groot en lustig die ook mogen zijn] in welke men goddeloosheid bedrijft.
|
|
26) | is een zon |
|
Dat is, hij verlicht en verheugt zijn getrouwe dienaren, gelijk de zon met haar lieflijk schijnsel de mensen verkwikt, nadat zij lang in droevige duisternis gezeten hebben. Zie Jes. 60:19; Openb. 21:23.
|
|
27) | Hij zal |
|
Dat is, Hij keert alle ongeluk en kwaad van de zijnen af. Zie Gen. 15:1.
|
|