1)den engel der
Zie hiervoor Openb. 2.
 
2)is:
Dit was een zeer grote en vermaarde stad in Lybië, waar eertijds het hof en de woonplaats van den koning Cresus geweest is.
 
3)die de zeven Geesten Gods
Daar deze titel in de beschrijving van de verschijning van Christus, Openb. 1, niet staat, zo menen sommigen dat die genomen is uit de voorrede van dit boek, Openb. 1:4, waar de Heilige Geest zo wordt genaamd om de redenen daar verklaard. Want de Heilige Geest is niet alleen de Geest des Vaders, maar ook des Zoons, die Hij zijn gelovigen tot een leidsman en trooster geeft, Joh. 15:26; Gal. 4:6. Anderen menen dat deze zeven geesten hier zeven engelen zijn, waarvan meermalen in deze openbaring wordt gesproken, die in Christus' hand als Zijn dienaars zijn, om die te gebruiken waar het Hem belieft, gelijk ook de zeven sterren, de zeven engelen of opzieners der gemeente betekenen, gelijk verklaard is Openb. 1:20. Doch daar het woord geesten in deze openbaring nergens van de engelen wordt gebruikt, zo is de eerste verklaring de beste.
 
4)den naam hebt dat
Dat is, den schijn dat gij een naarstig en trouw opziener der gemeente zijt, en gij zijt het niet, gelijk Openb. 3:2 verklaart.
 
5)Zijt wakende,
Of waak op; namelijk uit uwe slapheid en geveinsdheid, gelijk Ef. 5:14. Zie ook Ezech. 34:16.
 
6)dat sterven zouden;
Dat is, meer en meer verzuimend zou worden en eindelijk verloren gaan, zo het met goede vermaningen en voorbeelden niet wordt opgewekt en gesterkt.
 
7)niet vol gevonden
Grieks niet vervuld; dat is, niet oprecht, niet ernstig en ijverig genoeg. Want anders struikelen ook de allerheiligsten in velen; Jak. 3:2.
 
8)voor God.
Anderen lezen, voor mijn God; dat is, hoewel gij de mensen met dezen schijn kondt voldoen, God is met den schijn niet tevreden, maar eist een oprecht gemoed en een ernstige daad.
 
9)hoe gij het ontvangen
Dat is, welken last gij ontvangen, en welke leer gij van de apostelen gehoord hebt, als gij tot dezen dienst zijt geroepen.
 
10)als een dief,
Dat is, haastig en onvoorziens, gelijk Matth. 24:43, hetwelk òf van een haastigen dood over hem, òf van andere straffen kan verstaan worden.
 
11)namen ook te Sardis,
Dat is, personen, gelijk Hand. 1:15.
 
12)hun klederen niet
Dat is, die zichzelf met onzuivere leer en met een onkuis leven, gelijk de Nicolaïeten, niet hebben ontreinigd. Zie 1 Thess. 4:4. Deze gelijkenis gebruikt ook Judas:23.
 
13)met mij wandelen
Waarvan Christus een voorbeeld of proeve gegeven heeft; Matth. 17:2.
 
14)in witte klederen,
Namelijk als overwinnaars der zonden en der wereld. Want de witte klederen zijn eertijds tekenen geweest van overwinning en heerlijkheid, gelijk blijkt het Openb. 3:5. Zie ook hierna Openb. 7:9, en Openb. 19:14.
 
15)zij waardig zijn.
Deze waardigheid in hen komt niet uit hun krachten noch verdiensten, maar van Christus en om Christus' verdiensten wil, terwijl hun Christus door Zijn verdiensten zodanige vergelding uit genade waardig acht en waardig maakt. Zie 2 Cor. 3:4,5; 2 Thess. 1:5,11; Hebr. 13:21.
 
16)Ik zal zijn naam geenzins
Dit wordt gezegd tot troost der gelovigen, die in twijfel zouden mogen komen over hun verkiezing. Niet dat iemand, die waarlijk geschreven is in het boek des levens, daaruit kan gedaan worden, want het tegendeel blijkt uit Openb. 13:8; Openb. 17:8; Openb. 20:15, en Openb. 21:27; maar omdat enigen ten opzichte van de roeping en hun belijdenis daarin schijnen geschreven te zijn, die daarna metterdaad tonen, dat zij uitgedaan worden uit het boek des levens, en dat zij met de rechtvaardigen niet worden geschreven, waar het laatste het eerste verklaart.
 
17)zijn naam belijden
Namelijk als mijn ware dienaars en discipelen; Matth. 10:32.
 
18)Filadelfia is:
Dit was een stad in Mysië, niet ver van Lydië; zo genoemd door zekeren Attalus Filadelfus, die deze stad eerst had laten bouwen; die wel niet zeer bloeide, omdat zij vele aardbevingen onderworpen was, maar evenwel een zeer schone en vrome gemeente had, gelijk uit den brief zelf blijkt.
 
19)de Heilige, de
Deze twee titels worden God doorgaans in het Oude Testament toegeschreven, gelijk te zien is Jes. 6:3; Ps. 145:17, welke Christus, als de ware Zoon Gods, Zichzelf hier ook geeft, daar Hij is degene die niet alleen in Zichzelf heilig is, maar ook ons heilig maakt, en die waarachtig is in al zijn beloften en dreigementen.
 
20)den sleutel Davids
Dat is, der gemeente van Christus, waarvan David en zijn huis een voorbeeld was. Hier wordt gezien op de plaats Jes. 22:22, waar aan Eljakim zulke belofte wordt gedaan, en daardoor wordt verstaan de opperste macht van inlaten in de gemeente, en uitsluitend uit deze, en vervolgens ook in en uit den hemel, gelijk Christus Zijn gemeente ook een geestelijke macht, doch onder Hem, beloofd heeft; Matth. 16:19; Matth. 18:18.
 
21)een geopende deur voor u
Dat is, een zekere en onverhinderde gelegenheid om het Evangelie met goeden voortgang te verbreiden, gelijk 1 Cor. 16:9; 2 Cor. 2:12.
 
22)kleine kracht,
Namelijk van uzelf of bij uzelf, om zo groot een werk te volbrengen. Dus [wil hij zeggen], wijl gij getrouw zijt in het bewaren van mijn Woord, zo zal Ik u de deur door mijn Geest openen, en niemand hoezeer hij daartegen woelt, zal zulks verhinderen. Want de kracht Gods wordt in onze zwakheid volbracht, 2 Cor. 12:9. Anderen zetten het over: Gij hebt nog een weinig kracht; dat is, daar is nog door mijn genade wat goeds bij u, namelijk dat Ik in u voorts zal zegenen.
 
23)Ik zal maken, dat
Dat is, ik zal zelfs uit de Joden, die nu gezworen vijanden mijner gemeente zijn, enigen tot mij bekeren; gelijk namelijk in Paulus, en andere overblijfselen der genade, tevoren geschied is, en naar Christus' belofte in deze gemeente nog meer moet geschied zijn.
 
24)aanbidden voor uwe
Dat is, zichzelf u en mijn gemeente onderwerpen, en zich van hun vorigen wederstand bekeren; een gelijkenis, genomen uit de wijze van doen onder de volken van het Oosten, gebruikelijk bij hen die erkenden overwonnen te zijn. Zie Ps. 72:9.
 
25)het woord mijner lijdzaamheid
Zo wordt het Evangelie genoemd, omdat het ons het lijden en de lijdzaamheid van Christus voor ogen stelt, en ons doorgaans tot lijden en lijdzaamheid vermaant.
 
26)bewaren uit de ure
Dat is, beletten dat de verzoeking tot u niet zal komen; of zo zij komt, dat zij u aan uw ziel niet zal beschadigen.
 
27)der verzoeking, die
Dat is, der vervolging, gelijk meermalen is aangewezen; en hier schijnt Christus te spreken van de tienjarige vervolging, die Trajanus de gehele wereld door kort hierna tegen de Christenen heeft verwekt.
 
28)houd dat gij hebt,
Namelijk het geloof en een goed geweten; gelijk Paulus verklaart 1 Tim. 1:19.
 
29)uw kroon neme.
Sommigen verstaan dit van de kroon van het leerambt, waarin deze leraar zich tot dien tijd wel had gekweten; doch het kan ook verstaan worden van de kroon des eeuwigen levens, gelijk hiervoor Openb. 2:10, welke hier gedreigd wordt van iemand genomen te zullen worden, wanneer hij in zorgeloosheid van zijn ambt, of des levens zou komen te vervallen; en zulke waarschuwingen zijn middelen die dienen, dat de gelovigen in het goede volstandig zouden blijven. Want Christus belooft in Openb. 3:10, dat Hij hen zal bewaren uit de ure der verzoeking; en in Openb. 3:12, dat die een pilaar is in den Tempel Gods, waaruit hij niet meer zal gaan.
 
30)tot een pilaar im den tempel
Dat is, in de gemeente der uitverkorenen van mijn God, die hier wordt opgetimmerd, en hiernamaals in den hemel zal verbouwd zijn; en hier ziet de apostel op de twee kolommen, die in den tempel van Salomo gesteld waren, waarvan te lezen is 1 Kon. 7:15, die een versiersel en vastigheid daarin waren, waarvan de ene door Salomo genoemd is Jachin, dat is, hij zal bevestigen, en de andere Boaz, dat is, in hem is sterkte. Zie ook Gal. 2:9.
 
31)hij zal niet meer
Namelijk, gelijk deze pilaren, die schaduwen waren in den tempel van het Oude Testament, van de Chaldeën daaruit zijn weggevoerd, gelijk te zien is Jer. 52:17. Want die een pilaar is in de gemeente der ware uitverkorenen, kan niet vervoerd worden, Matth. 24:24, en wordt nooit uitgeworpen; Joh. 6:37.
 
32)ik zal op hem schrijven
Namelijk gelijk men op de kolommen enige eretitels placht te schrijven, en gelijk de twee kolommen in den tempel van Salomo deze twee namen ook voerden, waarvan tevoren gesproken is.
 
33)den naam mijns Gods,
Namelijk tot een teken dat hij God als een eigendom toekomt, gelijk wij plegen dingen, die ons eigen zijn, met onzen naam te tekenen, en gelijk ook eertijds de soldaten met den naam hunner oversten, en de dienstknechten met den naam van hun heren plachten getekend te worden. Zie hierna Openb. 7:3. Want hoewel wij hier weten dat wij kinderen Gods zijn, zo is het nochtans inderdaad niet geopenbaard wat wij worden zullen; 1 Joh. 3:2.
 
34)des nieuwen Jeruzalems,
Dat is, de ware gemeente van Christus die hier gesteld wordt tegen het uiterlijk of oude Jeruzalem gelijk Gal. 4:26.
 
35)dat uit den hemel
Namelijk ten opzichte van de kracht waardoor zij op de aarde wordt vergaderd, en van de heerlijkheid, waarmede zij ten laatsten dage zal worden aangedaan. Zie Openb. 21:2, enz.
 
36)ook mijn nieuwen naam.
Namelijk tot een teken dat hij mijn dienaar is en mijn heerlijkheid zal deelachtig worden. Van welken nieuwen naam, dien Christus van den Vader na Zijn verhoging heeft verworven; zie Filipp. 2:9,10; Openb. 19:12,16.
 
37)der laodicensen:
Laodicea was een rijke en vermaarde stad, gelegen in Frygië aan de rivier Lycus, niet ver van Colosse, waarvan ook gewag gemaakt wordt Col. 2:1, en Col. 4:16.
 
38)de Amen,
Dit woord Amen wordt gesteld voor een naam of titel van Christus, gelijk Openb. 1:8: Die is, die was, en die komen zal. En gelijk Exod. 3:14 het woord Eheje, dat is, ik zal zijn, wordt gesteld voor een naam of titel Gods, waardoor verstaan wordt de getrouwheid en standvastigheid van Christus in het volvoeren van alle beloften Gods; 2 Cor. 1:19,20.
 
39)de trouwe en waarachtige
Gelijk het woord Amen betekent de standvastigheid van Christus in het uitvoeren van Zijn beloften, zo betekenen deze woorden Zijn getrouwheid en waarheid in het voorstellen van de leer der zaligheid, die Hij ons uit den schoot des Vaders heeft gebracht.
 
40)het Begin der
Dat is, een auteur en oorsprong der schepping van alle dingen, gelijk Joh. 1:3; Col. 1:15. Anderen zetten het over: prins of overste van de schepselen Gods, gelijk Hij ook Hebr. 1:2 een erfgenaam van alle dingen genoemd wordt.
 
41)noch koud zijt,
Dat is, noch ijverig zijt in de aangenomen waarheid, noch vreemd daarvan, als die wel de waarheid hebt aangenomen, doch zoekt in uw leven of uitwendigen godsdienst u te schikken naar de wereld, om ondank en vervolgingen te ontgaan, welke mensen erger zijn en moeilijker terecht te brengen, dan degenen die nog vreemd zijn van de waarheid, gelijk Christus van de Farizeën spreekt; Joh. 9:41; Elia van de Israëlieten; 1 Kon. 18:21.
 
42)uit mijn mond spuwen.
Niet dat zulke lauwen in den mond van Christus of in Christus zijn; maar omdat zij door hun belijdenis daarin schijnen en roemen te zijn.
 
43)gij zegt: Ik ben rijk,
Dat is, gij roemt of meent, dat gij in alle geestelijke gaven overvloeit, omdat het u wel gaat naar de wereld, gelijk de Farizeën meenden, Luk. 18; maar het tegendeel is waar, gelijk Christus hun van stuk tot stuk aanwijst.
 
44)blind, en
Namelijk in de kennis van uzelf, en van uw ellende.
 
45)naakt.
Namelijk van de ware gerechtigheid en heiligheid, die voor God geldt, gelijk Openb. 3:18 aantoont.
 
46)van mij koopt goud,
Dat is, begeert of zoekt te verkrijgen, niet door enige uwer verdienste [want Christus zegt hier dat Hij naakt en arm was], maar uit genade en om niet, door het gebed, gelijk verklaard wordt Jes. 55:1; zie ook Matth. 11:28.
 
47)beproefd komende uit
Of dat gloeiend uit het vuur komt; dat is, dat uit het vuur getrokken nu de proef heeft doorstaan, waardoor het ware geloof verstaan wordt, hetwelk door het vuur der verzoekingen beproefd wordt, 1 Petr. 1:7, en dat al de rijkdommen van Christus' lijden zich toeëigent en tot zich overbrengt.
 
48)witte klederen, opdat
Dat is, de rechtvaardigheid en heiligheid van Christus, waardoor onze geestelijke ellende en naaktheid voor God bedekt wordt, gelijk verklaard wordt Openb. 7:13,14, en Openb. 19:8.
 
49)ogenzalf, opdat gij zien moogt.
Of ogenwater; dat is het rechte verstand van Zijn woord en de kracht van Zijn Geest, waardoor wij gebracht worden tot kennis van onszelf en van de genade Gods jegens ons; Ps. 19:9, en Ps. 119:105.
 
50)Zo wie Ik liefheb,
Deze verzachting doet Christus hierbij om de scherpheid van de vorige vermaning wat te matigen, dewijl die uit liefde jegens hen voortkomt.
 
51)bestraf en
Namelijk met woorden en overtuigingen, gelijk het Griekse woord meebrengt.
 
52)kastijd Ik; wees
Namelijk met werkelijke bezoekingen en bestraffingen. Zie dergelijke Hebr. 12:5,6.
 
53)Ik sta aan de deur
Deze plaats schijnt genomen uit het Hooglied van Salomo, Hoogl. 5:2, waar dergelijk kloppen van den bruidegom Christus aan de deur van Zijn slaperige bruid beschreven wordt; en daardoor wordt verstaan het geestelijk aanmanen van Christus, aan de deur van ons geweten, door Zijn Woord en Geest, om ons uit onze zonden en slaperigheid op te wekken, en Zijn vermaning bij ons plaats te doen hebben.
 
54)indien iemand mijne stem
Dit wordt niet gesteld in den vrijen wil des mensen, maar deze vermaning is een middel waardoor Christus de deur van onze harten opent, dewijl hij hier spreekt tot leden van Zijn gemeente, waarvan velen reeds den Geest van Christus deelachtig waren, welke gave door zulke vermaningen meer en meer verwekt wordt, gelijk Paulus tot Timotheüs spreekt, 2 Tim. 1:6,7; want niemand komt tot Christus dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, dien de Vader trekt en dien het van den Vader gegeven is, Joh. 6:44,45,65. Zodat niemand voor Christus' vermaningen zijn hart open doet, dan dien God zelf het hart eerst opent om op Zijn Woord acht te nemen, gelijk David bidt, Ps. 119:18, en van Lydia betuigd wordt, Hand. 16:14, en van alle gelovigen, Filipp. 2:13.
 
55)avondmaal houden,
Dat is, mij met hem door mijn Geest meer en meer te verenigen, en mijn genade en gunst tot zijn troost en versterking hem meer en meer doen gevoelen; Joh. 14:21,23, en hiernamaals hem de eeuwige vreugde doen genieten, die ook bij het aanzitten aan een rijke tafel wordt vergeleken; Matth. 8:11, en Luk. 14:15.
 
56)in mijn troon, gelijk als Ik
Dat is, Ik zal hem hiernamaals mijn heerlijkheid en macht in het oordelen deelachtig maken, gelijk Christus verklaart Matth. 19:28, en Joh. 17:5, enz., en Paulus, Rom. 8:17; 1 Cor. 6:2,3.