1)rechtvaardige
Dat is, zodanige godzalige personen, die zich in hun leven bevlijtigd hebben de wet des Heeren te onderhouden, sterven heen.
 
2)worden weggeraapt,
Hebreeuws, worden verzameld, of weggenomen; dat is, zij worden uit dit leven gerukt; zie Deut. 32:50; Richt. 18:25; Ps. 26:9, en de aantekening aldaar.
 
3)dat de rechtvaardige
Anders: want de rechtvaardige wordt weggeraapt.
 
4)voor het kwaad.
Hebreeuws, voor het aangezicht des kwaads; dat is eer de ellenden komen, die de Heere bestemd heeft in de wereld te zenden; of uit het gezelschap der boze mensen. Zie 2 Kon. 22:20.
 
5)Hij zal ingaan
Versta hier elken rechtvaardige, dien God tot zich roept.
 
6)in den vrede;
Dat is, in de vreugde des hemels, in de hemelse zaligheid, om de eeuwige vreugde te genieten; of in vrede; dat is, in gerustheid, en met een goede conscientie. Vergelijk Luk. 2:29.
 
7)slaapsteden,
Of, bedden, of slaapkamers, of legers, en alzo hierna meermalen, dat is in hunne graven, waar zij rusten zullen tot hunne wederopstanding ten jongsten dage.
 
8)oprechtheid
Of, richtigheid; namelijk zonder van den rechten weg ter rechter- of ter linkerhand te wijken. De zin is: die al zijn handel en wandel op het nauwste naar de wetten en geboden des Heeren aanstelt. Of die richtig, of op den rechten [weg] gewandeld heeft. Of, die recht voor Hem, te weten voor den Heere, gewandeld heeft; zie Gen. 5:22.
 
9)gij kinderen
Dat is, gijlieden, die met toverij en met huichelarij omgaat.
 
10)gij overspelig zaad,
Dat is, gij zaad of kinderen der overspelers, of kinderen dergenen, die tot overspel zijn begeven. Aldus noemt hij de Joden, vanwege hun geestelijk overspel, dat is hunne afgoderij, gelijk af te nemen is uit de naastvolgende verzen. Zie Ezech. 16. Christus noemt ook de Joden een overspelig geslacht; Matth. 12:39, omdat zij dikwijls van den waren God waren afgevallen en de afgoden der heidenen dienden.
 
11)Over wien maakt
Of, aan wien hebt gijlieden uwen lust? Dat is, met wien te bespotten houdt gijlieden uw kortswijl? Met deze en de volgende woorden geeft de Heere te kennen hoe zich de afgodische Joden tegen de profeten des Heeren gedragen hebben, als die hun Gods woord predikten.
 
12)over wien spert
Of, tegen wien? alsof Hij zeide: Doet gij mij dit niet ten spijt, zie Job 16:10; Ps. 35:21.
 
13)kinderen der overtreding,
Dat is, de booswichten, die u geheel tot overtreding hebt begeven?
 
14)een zaad der valsheid?
Dat is, mensen tot valsheid, dat is tot een valsen godsdienst begeven.
 
15)hittig zijt
Dat is, gij boeleert en drijft afgoderij.
 
16)in de eikenbossen,
In welke zij afgoderij bedreven, zie Jes. 1:29. Anders, gij zijt hittig op de goden, dat is afgoden.
 
17)groenen boom;
Of, loverigen, of gebladerden boom.
 
18)slachtende
Vergelijk Ezech. 16:21,36, en Ezech. 23:39, en Ezech. 24:7, en vergelijk wijders 2 Kon. 16:3; 2 Kron. 28:3.
 
19)onder de hoeken
Of, onder de uitstekende steenrotsen.
 
20)Aan de gladde
Anders: aan de gladde beekstenen is uw deel. Hebreeuws, aan de gladdigheden [der stenen] der beek is uw portie; dat is, gij benaarstigt u om schone, gladde stenen te kiezen, waar gij een afgod stelt of een altaar ter ere der afgoden.
 
21)is uw deel,
Dat is, gij hebt ze zo lief, alsof het uw deel ware, dat u door het lot is toegevallen. Het tegendeel is Ps. 16:5, zie de aantekening aldaar.
 
22)uw lot;
Of uw portie.
 
23)voor hen drankoffer uit,
Te weten afgoden, die gij op die plaatsen stelt. Of, op die [plaatsen] stort gij, enz.
 
24)zou Ik Mij
De zin is: Zou Ik het hartzeer, dat Ik gehad heb en nog heb vanwege ulieder afgoderij, zo kunnen vergeten? menselijkerwijze van God gesproken. Zie Gen. 24:67; 2 Sam. 13:39. De vraag loochent en dreigt. Alsof Hij zeide: Ik zal ulieder afgoderij geenszins vergeten, maar Ik zal om dezelve wel dapper straffen. Zie Jes. 1:24; Ezech. 5:13.
 
25)uw leger
Dat is, uwe altaren of kapellen, om met de afgoden aldaar geestelijke hoererij te bedrijven, gelijk ene hoer op het bed doet; zie Ezech. 16:24.
 
26)om slachtoffer
Te weten ter ere van de afgoden.
 
27)En achter de deur
Enigen menen deze woorden aldus: Gij zet uwe gedenktekenen achter de deur; dat is overal, in al de hoeken uwer huizen zet gij een afgodisch beeld, zijnde een teken uwer gruwelijke geestelijke afgoderij. Anderen verstaan hier door de gedenktekenen, of gedachtenis, de wet van God, die niet achter de deur behoorde gesteld te worden, maar God beveelt dat men ze voor aan de deuren, of op de posten der deuren zou schrijven; Deut. 6:9, en Deut. 11:20.
 
28)uw gedenkteken;
Hebreeuws, uwe gedachtenis.
 
29)wijkende
De zin is: mij, uw wettelijken man verlatende, ontdekt gij u als een ontuchtige vrouw voor anderen. Hij blijft nog steeds in dezelfde beeldspraak van de geestelijke hoererij, te weten afgoderij.
 
30)klimt op;
Te weten op een hogen berg, gelijk Jes. 57:7; anders, gij klimt er op, te weten op uw bed, gelijk Jes. 57:3; versta het bed der geestelijke hoererij.
 
31)gij maakt uw leger
Dat is, gij bedrijft hoererij met vele afgoden.
 
32)en maakt u
Te weten bijzonderlijk met enige van de heidense afgoden, hoewel gij ze allen liefhebt. Anders: en maakt [een verbond] meer dan zij, te weten de heidenen, van wie gij dit geleerd hebt. Anders: houwt u [bomen] af meer dan genen; gij houwt u [bomen] af, te weten om plaats te maken in de bossen, waar gij de beelden en altaren der afgoden moogt zetten; of om afgoden daarvan te maken; vergelijk boven Jes. 44:14.
 
33)hun leger lief
Te weten der afgoden, dat is, gij begaat met lust afgoderij.
 
34)in elke
Anders: aan de plaats, die gij u uitgezien hebt.
 
35)plaats,
Hebreeuws, hand; gelijk Jes. 56:5.
 
36)gij trekt
Dat is, gij zendt uwe afgezanten als gij in nood zijt, om hulp te verzoeken.
 
37)met olie
Te weten met kostelijke welriekende balsemolie [gelijk Hos. 12:2], tot een geschenk, zoals sommigen menen, aan Tiglath Pilnezer, den koning van Assyrië; 2 Kon. 16:7.
 
38)gij vermenigvuldigt
Dat is, gij bereidt deze olie veel, om dien koning overvloediglijk daarmede te beschenken.
 
39)verre weg,
Te weten tot in Assyrië.
 
40)en vernedert u
Dat is, opdat gij hulp van hem zoudt mogen verkrijgen, zo deemoedigt gij u voor hem, tot de hel, dat is, op het allernederigste, gelijk Matth. 12:23. Het schijnt dat de profeet hier ziet op de woorden van den koning Achaz, toen hij den koning van Assyrië liet aanzeggen: Ik ben uw knecht; 2 Kon. 16:7.
 
41)tot de hel toe.
Dat is, opdat gij hulp van hem zoudt mogen verkrijgen, zo deemoedigt gij u voor hem, tot de hel, dat is, op het allernederigste, gelijk Matth. 12:23. Het schijnt dat de profeet hier ziet op de woorden van den koning Achaz, toen hij den koning van Assyrië liet aanzeggen: Ik ben uw knecht; 2 Kon. 16:7.
 
42)Gij zijt
De zin is: Alhoewel gij een bezwaarlijke en verre reis gedaan hebt in Assyrië, om hulp aldaar te zoeken, zo zijt gij daardoor nog niet afgeschrikt.
 
43)uw grote reis,
In Assyrië. Hebreeuws, in de grootheid, of veelheid van uwen weg.
 
44)Het is buiten hoop;
Het is verloren arbeid, of het is wanhopend werk, derhalve wil ik het laten berusten.
 
45)gij hebt het leven
Dat is, hetgeen u bij het leven, of bij kracht en in figuur heeft kunnen houden. Anders: gij hebt een rol [of hoop, of schare] gevonden [dat is, gij hoopt gevonden te hebben] uwer hand; dat is, die gij aan de hand of tot uw gebied meent te hebben, te weten de Assyriërs. Anders: ene versterking uwer hand; dat is, ene vertroosting der hulp, waardoor uwe hand gesterkt zal worden. Anders: den kost uwer hand. De zin is: terwijl gij bij de Assyriërs vertroosting gevonden hebt, en zij beloven uwe hand met hulp te versterken, zo laat gij u die lange reis niet berouwen, maar eer wordt gij daardoor in uwe afgoderij gestijfd en gesterkt, en gij gaat al voort naar Assyrië om aldaar hulp te zoeken.
 
46)wordt gij niet ziek.
Dat is, gij wordt niet flauw, gij geeft den moed niet verloren, gij bezwijkt niet in uw voornemen.
 
47)Maar voor wien
De zin is: Als mijne profeten uwe zonden straffen, zo ontkent gij dezelve en bedekt ze met leugens. Vergelijk onder Jes. 59:13. Schroomt en vreest gij niemand, ja zelfs uwen God niet, omdat Hij u zolang ongestraft laat heengaan?
 
48)en zijt Mijner
Dat is, gij hebt op mijne wraak niet gedacht of gevreesd dat Ik u zou straffen vanwege uwe leugens.
 
49)omdat Ik zwijg,
Dat is, omdat Ik u niet straks strafte, zo haast als gij tegen mij gezondigd hebt? Anders: heb Ik niet gezwegen, of mij stilgehouden, u zonder straf laten heengaan, van overlang, en gij hebt mij evenwel niet gevreesd? Of aldus: Zwijg Ik niet, ook vanouds, en zult gij mij niet vrezen?
 
50)en dat van ouds af,
Hebreeuws, van eeuwigheid. Zie Job 22:15.
 
51)uw gerechtigheid
Dat is, uwe schijnheiligheid, uwe huichelarij, waarmede gij pronkt alsof het goede werken waren; maar inderdaad is het ongerechtigheid. Want men moet weten dat dit ironisch of spottenderwijze gesproken is, dewijl zij voor rechtvaardige vrome lieden wilden geacht en gehouden wezen, maar inderdaad waren zij het niet.
 
52)bekend maken,
Dat is, Ik zal hen niet langer verzwijgen.
 
53)geen nut doen
Versta hierbij, maar integendeel zullen zij u grotelijks beschadigen.
 
54)gij roepen zult,
Te weten in nood zijnde en hulp van mij verzoekende.
 
55)die van u vergaderd zijn,
Alsof de Heere zeide: Ik zal u niet verlossen, laat zien of de Assyrische soldaten, die gij tot uwe hulp vergaderd hebt, u zullen kunnen redden.
 
56)Mijn heiligen berg
Dat is, hij zal hier op aarde zijn een lidmaat mijner gemeente en na dit leven het eeuwige leven beërven. Hebreeuws, den berg mijner heiligheid. Vergelijk hiermede Ps. 37:9, en Jes. 2:2, en Jes. 56:7.
 
57)men zal zeggen:
Of, hij zal zeggen, te weten de roeper, of de koning Cyrus, die liet uitroepen dat het Joodse volk weder in zijn land zou keren, zonder dat iemand hetzelve zou beschadigen. Zie Jes. 40:3, en Jes. 62:10; waardoor wijders is afgebeeld de verlossing door Jezus Christus.
 
58)die van een verbrijzelden
Zie de aantekening Ps. 34:19.
 
59)eeuwiglijk twisten,
Of, tot het einde.
 
60)de geest
Dat is, het hart, het gemoed van alle mensen, als Ik altijd met hen zou twisten, of altijd op hen even toornig zou blijven.
 
61)overstelpt worden,
Zie Ps. 61:3, en Ps. 102:1.
 
62)en de zielen,
Te weten zouden overstelpt worden, of in bezwijming vallen.
 
63)hunner gierigheid,
Hebreeuws, zijner. Alzo staat dit Jes. 57:17,18,19 doorgaans in het getal van enen.
 
64)Ik verborg Mij,
Dat is, Ik onttrok hun mijne genade en hulp.
 
65)in den weg
Dat is, in den weg, dien hun hart bedacht en versierde.
 
66)Ik zie hun wegen,
Anders: [maar] als Ik hunne wegen aanzag, zo heelde, of genas Ik hen. De zin is: Toen Ik zag dat zij gans verdorven waren en zichzelven niet helpen konden, heb Ik hen uit loutere genade geholpen.
 
67)Ik schep
Dat is, Ik zal door de lippen mijner dienaren, die den vrede verkondigen, veel vrucht en vreugde, veel troost en dankbaarheid verwekken en teweegbrengen. Anders: Ik schep hetgeen met de lippen is voortgebracht, of voortgebracht wordt.
 
68)dengenen,
Dat is, alle uitverkorenen, hetzij dat zij Joden of heidenen zijn. Zie Ef. 2:17.
 
69)als een voortgedreven zee,
Als de zee of meren, die van de sterke winden bewogen en beroerd worden. Alzo worden de goddelozen tot alle boosheid voortgedreven, zo van hun eigen kwade conscientie als van andere kwade mensen.
 
70)wateren
Dat is, golven, of baren.
 
71)werpen slijk
Alzo werpen de goddelozen en brengen voort uit hun verdorven hart en gemoed, alle vuiligheid en verdorvenheid.
 
72)op.
Of, uit.
 
73)hebben geen vrede.
Te weten geen vrede der conscientie, of van het gemoed. Zie Job 18:11.