1) | het land |
|
Te weten het Joodse land en dergenen, die het met de Joden houden. Dit zou geschieden eerst door de Assyriërs, daarna door de Chaldeën.
|
|
2) | ledig, |
|
Of, Hij put uit.
|
|
3) | zijne gestaltenis om, |
|
Hebreeuws, zijn aangezicht; dat is, gedaante, gelaat, gestaltenis; dat is, Hij zal het land, met al wat er in is, ten onderste boven werpen, zodat het hetzelfde land niet gelijken zal.
|
|
|
|
4) | gelijk het volk, |
|
De zin is dat de ellenden, waar hij van spreekt, alle staten van mensen zullen overkomen, de een zowel als den ander. Zie Hos. 4:9.
|
|
5) | priester |
|
Of, overste of regent. Het Hebreeuwse woord Cohen betekent het ene zowel als het andere; zie Gen. 41:45.
|
|
6) | Dat land |
|
Te weten dat land waarvan Jes. 24:1 gesproken wordt.
|
|
7) | ganselijk |
|
Hebreeuws, ledig gemaakt wordende, ledig gemaakt worden.
|
|
8) | ganselijk beroofd |
|
Hebreeuws, beroofd wordende, beroofd worden; dat is, het zal gans geheel beroofd en uitgeplunderd worden.
|
|
9) | het aardrijk |
|
Te weten dat deel des lands, waar Judea in ligt.
|
|
10) | kweelt, |
|
Te weten van hartzeer en droefenis.
|
|
11) | het verwelkt; |
|
Te weten van hartzeer en droefenis.
|
|
12) | kwelen. |
|
Of, zij worden zwak, mat, flauw.
|
|
13) | vanwege |
|
Anders: onder zijne inwoners. De zin is: Het volk dezes lands, te weten van het Joodse land, is zo boos en verdorven, dat het dat land, hetwelk het betreedt, bevlekt en ontheiligt.
|
|
14) | de inzettingen, |
|
Te weten Gods.
|
|
15) | het eeuwig verbond. |
|
Te weten dat verbond, hetwelk God met Abraham en zijn zaad heeft opgericht, en door de besnijdenis heeft bevestigd; Gen. 17, en hetwelk God daarna vernieuwd heeft; Exod. 24.
|
|
16) | de vloek |
|
Die vloek, dien de Israëlieten zich hebben onderworpen, als zij met God in het verbond getreden zijn, zich verbindende zijne wetten en geboden te onderhouden; Exod. 19:24, en Deut. 29. Anders, de eed des vloeks. Van deze manier van spreken, zie Gen. 24:41.
|
|
17) | verbrand worden, |
|
Dat is, zij zullen omkomen, hetzij door het vuur, of anderszins; of door den brand en de hitte van den toorn Gods.
|
|
18) | weinig |
|
Het grootste deel der mensen is gedood, of het land uitgevoerd geworden in slavernij; zie Jes. 1:9, en Jes. 17:6.
|
|
19) | treurt, |
|
Te weten omdat hij onnuttelijk van de vijanden zal gedronken en verplengd worden.
|
|
20) | kweelt, |
|
Dat is, hij verdwijnt of verwelkt, te weten omdat hij van de vijanden zal vertreden en vernield worden.
|
|
21) | zuchten. |
|
Al de woorden van Jes. 24:7 en enige der navolgende verzen strekken daartoe, om aan te wijzen dat alles zeer jammerlijk in het land zou toegaan.
|
|
22) | De vreugde |
|
Dat is, de vreugde, die men placht de scheppen en het geluid der trommelen en harpen.
|
|
23) | rust; |
|
Dat is, houdt op. Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als sabbat houden.
|
|
24) | het geluid |
|
Of, het gerommel, het geruis.
|
|
25) | de vreugde |
|
Dat is, de vreugde, die men placht te scheppen en het geluid der trommelen en harpen.
|
|
26) | rust. |
|
Dat is, houdt op. Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als sabbat houden.
|
|
27) | met gezang; |
|
Of, in het gezang; dat is, als zij lustig en vrolijk zijn met zingen en klinken in het hun dronken gelagen.
|
|
28) | De woeste stad |
|
Die woest gemaakt zal worden door het geweld hunner vijanden, die haar innemen zullen. En versta hier de stad Jeruzalem, mitsgaders andere steden daar omheen liggende; zie onder Jes. 30:14.
|
|
29) | dat er niemand |
|
Hebreeuws, van inkomen; vergelijk boven Jes. 23:1.
|
|
30) | om des wijns wil; |
|
Omdat de wijn bedorven is, of omdat er niets meer te bekomen is.
|
|
31) | is verduisterd, |
|
Of, heeft [haren] avond; dat is, zij neemt af, zij heeft haar einde, gelijk het klaarschijnende zonlicht des avonds en des nachts verduistert en vertrekt.
|
|
32) | dezer volken, |
|
Versta hier, de stammen van het Joodse volk, alsook de Syriërs, Egyptenaars, Moabieten en andere natiën, tegen welke de profeet hierboven geprofeteerd heeft.
|
|
33) | zal het alzo wezen, |
|
Of, zal het alzo toegaan, dit zal de gelegenheid zijn van het land.
|
|
34) | gelijk de afschudding |
|
De zin is: Gelijk wanneer een olijfboom afgeplukt en de wijnoogst gedaan is, evenwel nog enige olijven aan de bomen, of druiven aan de wijnstokken overig blijven; alzo, ofschoon het land zal verwoest en mijn volk zal doodgeslagen en verstrooid worden; zo zullen er nochtans enigen overblijven, wien God de Heere genade zal bewijzen.
|
|
35) | Die zullen |
|
Te weten die weinigen, die overgebleven zullen zijn en van God genade zullen verkregen hebben.
|
|
36) | de heerlijkheid |
|
Of, majesteit, of hoogheid.
|
|
37) | van de zee af. |
|
Dat is, zijnde in verre en vreemde landen, of waar zij anders wezen mogen.
|
|
38) | in de valleien, |
|
Dat is, aan alle plaatsen, waar gelovige en godvruchtige personen zijn. Anders: in de vuren, dat is, die gij nog in groot lijden zijt.
|
|
39) | het uiterste |
|
Hebreeuws, van den vleugel der aarde.
|
|
40) | Rechtvaardigen. |
|
Te weten Gods; zie de voorgaande verzen. Anders: dat den gerechtige ene heerlijkheid [gegeven zij], te weten al dengenen, die God uit genade rechtvaardig maakt, en versta dan door de heerlijkheid de heerlijkheid der kinderen Gods; Rom. 8:30.
|
|
41) | Doch |
|
Hier begint de profeet wederom te spreken van de verstoring van het Joodse land, alsof hij zeide: Maar als ik aanzie de ongeregeldheid der mensen, en wel wetende dat God dezelve niet altijd zal ongestraft laten, zo spreek ik al klagende, gelijk volgt.
|
|
42) | Ik word mager, |
|
Dat is, ik neem mij dit zo ter harte, dat ik verdwijn van treurigheid, aanziende de trouweloosheid van den grootsten hoop mijner landslieden, waarmede zij den toorn Gods over zich verwekken. Anders: ik teer uit, ik teer uit.
|
|
43) | De vrees, |
|
Zie Ps. 11:6. In Jes. 24:17 staan drie Hebreeuwse woorden op ene wijze luidende; te weten, pachad, pachat, pach, welker eigenaardigheid wij in onze spraak niet kunnen uitdrukken.
|
|
44) | de strik |
|
Anders, het net.
|
|
45) | zo wie |
|
Vergelijk Job 20:24, enz.
|
|
46) | voor de stem |
|
Dat is, voor de stem der vijanden, die schrik en vrees zullen aanjagen. De mening is: ofschoon iemand het ene ongeluk ontvlieden zal, zo zal hij toch in een ander vervallen.
|
|
47) | den kuil opklimt, |
|
Hebreeuws, uit het midden des kuils.
|
|
48) | de sluizen |
|
Of, spuien, of sluizen. De profeet wil zeggen dat God zijn toorn over hen uitstorten en openbaren zou, boven uit den hemel en beneden op de aarde, gelijk ten tijde van den zondvloed geschied is. Anders, vensters. Zie de aantekening Gen. 7:11.
|
|
49) | De aarde zal ganselijk verbroken worden, |
|
Hebreeuws, brekende gebroken worden. De zin is: Het zal al bersten en breken, het onderste zal op den aardbodem boven gaan. Doch versta hier eigenlijk die landen, waarin de Joden en hunne bondgenoten in die tijden woonden.
|
|
50) | De aarde zal ganselijk waggelen, |
|
Versta hier doorgaans door de aarde, of het aardrijk, de inwoners van het land.
|
|
51) | een nachthut; |
|
Die lichtelijk van den wind heen en weder geschud, of ook van de ene plaats op de andere kan gevoerd of gedragen worden. Zie Jer. 9:2; alzo van de herders, Jes. 1:8; van krijgslieden, boven Jes. 10:29.
|
|
52) | haar overtreding |
|
Dat is de straf hunner overtreding.
|
|
53) | niet weder opstaan. |
|
Hebreeuws, niet toedoen op te staan; te weten in zulken voortreffelijken welstand en heerlijkheid als zij tevoren geweest is.
|
|
54) | te dien dage, |
|
Dat is, in den tijd van God den Heere daartoe bestemd.
|
|
55) | bezoeking doen zal |
|
Te weten in zijnen toorn, dat is, straffen zal.
|
|
56) | des hogen |
|
Of, der hoogheid. Hij wil zeggen, der hoogverheven koningen dezer wereld.
|
|
57) | zullen samenvergaderd worden, |
|
Hebreeuws, zij zullen vergaderd worden [met] de vergadering als een gevangene; dat is, gelijk men de gevangenen in een put vergadert of bij elkander sluit.
|
|
58) | na vele dagen |
|
Hebreeuws, na de veelheid der dagen.
|
|
59) | weder bezocht worden. |
|
Te weten met genade, ten tijde van de toekomst van Christus.
|
|
60) | de maan |
|
Dat is, de glans en schone schijn der zon en der maan zullen niet met al zijn ten aanzien der heerlijkheid van ons Hoofd Jezus Christus in zijne kerk, en als Hij komen zal in de heerlijkheid van zijn Vader.
|
|
61) | op den berg Sion |
|
Dat is hier te zeggen, in de Christelijke kerk.
|
|
62) | voor zijn oudsten |
|
Dien Hij tot voorstanders zijner kerk is stellende/
|
|
63) | zal heerlijkheid zijn. |
|
Anders: zeer heerlijk, of daar zal heerlijkheid zijn in de tegenwoordigheid zijner oudsten.
|
|