1) | last |
|
De zin is: Dit is een bezwaarlijke profetie, voorzeggende welke ellende Tyrus zal overkomen. Zie Jes. 13:1.
|
|
2) | gij schepen |
|
Dat is, schippers en kooplieden, die over zee met Tyrus handelen.
|
|
3) | Tarsis! |
|
Zie 1 Kon. 10:22.
|
|
4) | zij is verwoest, |
|
Dat is, hij zal verstoord worden. Dit heeft de profeet gesproken toen Tyrus nog in haar fleur en grootste heerlijkheid was. En dit dreigt hier de profeet niet alleen de stad Tyrus, maar ook het ganse eiland.
|
|
5) | dat er geen huis |
|
Hebreeuws, van huis en van inkomen, of ingaan; vergelijk onder Jes. 24:10. Deze en de naastvolgende woorden vertalen en verklaren sommigen aldus: Zij is verstoord van [hare] huisgenoten en van de inkomelingen; dat is, niet alleen van de vreemdelingen, maar ook van hun eigen knechten en slaven. Want als dezen zagen dat hunner heren macht en vermogen schier tot niet gekomen was, zo hebben zij samengespannen, en hebben hunne heren en alle vrije personen vermoord, de regering aan zich genomen, en enen, genoemd Strato, koning gemaakt. Justin, in zijne historie lib. 18.
|
|
6) | uit het land Chittim |
|
Dat is, het zal hun, te weten schippers en kooplieden, uit het land Chittim openbaar worden; dat is, uit Cilicië, of Macedonië, [zie Gen. 10:4]; vanwaar de tijdingen van Tyrus' eerste verwoesting door Nebukadnezar zouden verspreid worden, door de vluchtenden, die vandaar naar Cilicië zouden overvaren, en vanwaar het verderf hun naderhand overkomen zou. De zin dan dezer woorden is: Deze verwoesting zal dien van Tyrus overkomen eerst door den koning Nebukadnezar, Jer. 47; Ezech. 26:14, en Ezech. 29:18,19,20, en lang daarna door de Grieken en Macedoniërs; te weten, door Alexander den Grote, die vele jaren hierna Tyrus ingenomen en overhoop geworpen heeft.
|
|
7) | Zwijgt, |
|
Alsof hij zeide: Roemt niet meer vanwege uw groten rijkdom en heerlijkheid, zij zullen haast een einde nemen.
|
|
8) | des eilands! |
|
Te weten van het eiland Tyrus. Deze stad lag op een eiland toen Jesaja dit heeft geprofeteerd.
|
|
9) | gij, |
|
Hebreeuws, de koopman van Sidon overzee varende vervulde u.
|
|
10) | Sidon, |
|
Dit is ook eertijds een voortreffelijke koopstad geweest, nabij Tyrus gelegen, onder één gebied behorende. Zie Ezech. 28:21.
|
|
11) | vervulden, |
|
Te weten met allerlei waren en koopmanschappen, die zij met hun geladen schepen daarin brachten.
|
|
12) | het zaad |
|
Hier wordt het zaad gesteld voor het vlas, dat uit het zaad wast.
|
|
13) | Sichor |
|
Dit is de naam ener rivier, die Egypte van Kanaän scheidt. Joz. 13:3; zie de aantekening aldaar. Egypte zelf wordt somtijds Sichor genoemd naar deze rivier.
|
|
14) | de grote wateren, |
|
Enigen verstaan hier door de grote wateren den oceaan, anderen de grote rivieren van Egypte.
|
|
15) | de oogst |
|
Dat is, het korengewas.
|
|
16) | der rivier; |
|
Dat is, het koren, hetwelk langs de beken wast, waarvan het bevochtigd wordt als de Nijl overloopt; anders: der beek [van Egypte]. De profeet wil zeggen dat Tyrus rijk werd door het verhandelen der vruchten, die in andere landen wiessen.
|
|
17) | de markt der heidenen. |
|
Dat is, de handelplaats. Zie Ezech. 27:3,12.
|
|
18) | o Sidon! |
|
Dat is, o gij Sidonieten. Dezen hebben eerst de stad Tyrus gebouwd.
|
|
19) | de zee spreekt, |
|
Dat is, de inwoners der eilanden, die in de zee liggen; gelijk Ps. 65:6.
|
|
20) | de sterkte der zee, |
|
Versta, de stad Tyrus, die vanwege de zee, waarin zij lag, scheen onwinbaar te zijn.
|
|
21) | Ik heb geen barensnood |
|
De zin dezer woorden is, alsof Tyrus zeide: Het is met mij, die zo volkrijk placht te zijn, nu zo gesteld, alsof ik geheel onvruchtbaar ware geworden, ja, alsof ik vóór dezen gene kinderen of inwoners gehad of opgevoed had; ik ben heel doods geworden, het is met mij uit.
|
|
22) | groot gemaakt, |
|
Dat is, tot vollen wasdom gebracht.
|
|
23) | de tijding |
|
Versta hier die straf, die eertijds den Egyptenaars ten tijde van Mozes is overkomen, gelijk Exod. 15:14. Of die straf van Egypte, waarvan Jes. 19: gesproken wordt.
|
|
24) | in weedom zijn, |
|
Het Hebreeuwse woord, dat de profeet hier gebruikt, betekent eigenlijk het wee en de benauwdheid, die een barende vrouw overkomt.
|
|
25) | als men van Tyrus |
|
Te weten als men horen zal dat Tyrus, die rijke, machtige stad, die onoverwinnelijk scheen te wezen, zo geheellijk is verwoest en verdelgd. Want alle anderen steden zullen vrezen dat het hun ook alzo zal gaan, denkende: heeft die zeer sterke stad Tyrus niet kunnen bestaan, hoe zal het ons dan gaan?
|
|
26) | |
|
|
|
|
|
27) | Vaart |
|
Dat is, vlucht uit Tyrus, zoekt nieuwe landen en steden, waar gij u moogt nederslaan.
|
|
28) | des eilands! |
|
Te weten van het land Tyrus, gelijk boven Jes. 23:2.
|
|
29) | Is dit |
|
Van de voortreffelijkheid en zeer grote heerlijkheid van Tyrus, zie Ezech. 27:3,4, enz.
|
|
30) | om in vreemdelingschap |
|
Of, om haar in vreemdheid te onthouden; dat is, om andere woonplaatsen te gaan zoeken. Toen de Tyriërs uit hun stad en land verdreven waren, hebben zij wat omgezwermd en gelegenheid gezocht waar zij zich best zouden nederslaan, en hebben mettertijd gebouwd de steden Carthago, Leptis, Utica en Gades.
|
|
31) | die kronende stad, |
|
Of, die kroonster; te weten die stad, die niet alleen zichzelve voor een gekroonde koningin uitgaf, maar ook al hare inwoners en kooplieden met rijkdom en heerlijkheid kroonde, velen derzelven als tot prinsen en vorsten makende.
|
|
32) | handelaars |
|
Of, kooplieden. Hebreeuws, Kanaänieten; zie de aantekening Job 40:25.
|
|
33) | in het land zijn? |
|
Of, op de aarde.
|
|
34) | ontheilige |
|
Dat is, bezoedele, in verachtzaamheid en tot kleinachting brenge.
|
|
35) | de hovaardij |
|
Of, den praal; te weten der voortreffelijke Tyriërs.
|
|
36) | der aarde |
|
Anders: van het land.
|
|
37) | verachtelijk |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ontladen, licht maken, gelijk men de schepen verlicht van hun vracht. Het wordt hier gesteld tegen een woord, hetwelk wij hier vertalen de heerlijkste; maar hetwelk eigenlijk betekent de geladene, doch ook heerlijke.
|
|
38) | Ga door |
|
Dit is een aanspraak aan de uitlandse kooplieden, of aan de inwoners van Tyrus; aldus: Gaat door uit uw land.
|
|
39) | als een rivier, |
|
Dat is, haastelijk, te weten zo snellijk als ene rivier, die van boven afvallende en vlietende in de zee loopt. Anders: als ene rivier, dat is, geduriglijk, zonder ophouden.
|
|
40) | gij dochter |
|
Dat is, gijlieden, die op de zee naar Tyrus toezeilt, en gewoon zijt daar te handelen. Enigen verstaan hier door de dochter van Tharsis, of van het meer, de stad Tyrus, die midden in de zee lag, en daaruit scheen gesproten te zijn, daarin levende, zwevende, en zich onderhoudende.
|
|
41) | daar is geen |
|
Dat is, Tyrus heeft al haar macht, heerlijkheid en koophandel verloren. Want men gebruikt den riem, of gordel, ten dele tot sieraad, ten dele om de lenden en ruggen te stijven. Zie Job 12:18,21, en Job 40:2; Spreuk. 31:24 met de aantekening. Anderen verstaan hier door den gordel de muren der stad Tyrus, waarmede zij omsingeld en als omgord was.
|
|
|
|
42) | Hij heeft |
|
Te weten de Heere.
|
|
43) | uitgestrekt |
|
Te weten om te slaan.
|
|
44) | over de zee, |
|
Dat is, over de stad Tyrus in de zee gelegen. Anders, over de schepen der zee, die gewoon zijn te Tyrus te handelen.
|
|
45) | beroerd; |
|
Dat is, in roer gesteld, of bewogen tegen Tyrus op te staan.
|
|
46) | heeft bevel gegeven |
|
Te weten, den vreemden koninkrijken, of koningen; dat is, God heeft zulks dien volken ingegeven, en Hij drijft hen daartoe, gelijk boven Jes. 13:3, en 2 Sam. 16:11,12. Zie de aantekening aldaar.
|
|
47) | tegen Kanaan, |
|
Dat is, tegen de Tyriërs, Kanaäns nakomelingen uit Sidon; Gen. 10:15. Anderen: de Heere heeft een koopman bevel gegeven, verstaande, Nebukadnezar, of Alexander de Grote. Anderen, tegen de koopstad. In de betekenis van koopman wordt het woord Kanaän genomen boven Jes. 23:8 en elders.
|
|
48) | Hij heeft gezegd: |
|
Te weten de Heere God.
|
|
49) | o gij verdrukte maagd, |
|
Anders: o gij verdrukte maagd der dochter Sidons. Aldus noemt de profeet de stad Tyrus, omdat zij van de Sidoniërs eerst gebouwd is. En de profeet noemt hier Tyrus een verdrukte of geschonden maagd, omdat zij voorzeker zou geschonden en verkracht, dat is, verdelgd en uitgeroeid worden.
|
|
50) | Naar Chittim toe, |
|
Door deze afgekorte manier van spreken wordt te kennen gegeven dat de Tyriërs zeer haastig zouden vluchten, inzonderheid naar die van Chittim, of het land der Chitteën [want beide kan het Hebreeuwse woord dragen] daaronder verstaande allerlei over zee gelegen plaatsen, als Cilicië, Griekenland, of Macedonië, Italië, enz. waarvan ook boven Jes. 23:1.
|
|
51) | ook zult gij |
|
Dat is, gij zult aldaar, waar gij heen vlucht, niet gerust zijn, noch in vrede mogen blijven, maar ook geplaagd en verdreven worden. Zie boven Jes. 23:7. Anders: Gij Chittim, of Chitteën, maakt u op, trekt voort, enz. nemende het als een goddelijke aanspraak aan Alexander den Grote met zijn krijgsheir, dat hij zich haasten zou, niet alleen om Tyrus te verderven, maar ook verder tegen de Chaldeën en Babel te trekken. Zie boven Jes. 23:1.
|
|
52) | Ziet, |
|
God stelt den Tyriërs voor ogen het exempel van het Assyrische of Chaldeeuwse koninkrijk, als eensdeels ten ondergebracht en verwoest zijnde, anderdeels zullende in het toekomende verwoest worden, opdat het den Tyriërs niet vreemd schijne dat zij ook verwoest zouden worden.
|
|
53) | Assur |
|
Dat is, de Chaldeën, die in de wildernissen in tenten plachten te wonen, zijn door de Assyriërs vergaderd en in steden bij elkander gebracht. Zie Gen. 10:10,11, en Gen. 11:2,8,9, en vergelijk Ps. 72:9, en Ps. 74:14.
|
|
54) | Hij |
|
Te weten God de Heere, van wien gesproken is boven Jes. 23:8,9,11,12.
|
|
55) | heeft het |
|
Te weten het land der Chaldeën, of Hij heeft hen, te weten de Chaldeën heeft Hij door de Assyriërs tenonder gebracht, of profetischer wijze: Hij zal de Assyriërs door de Chaldeën of Babyloniërs zekerlijk tenonder brengen, en daarna de Babyloniërs door de Perzen, en vervolgens uwe stad, o Tyrus, en koninkrijk, veel lichter verstoren.
|
|
56) | tot een vervallen hoop |
|
Dat is, Hij heeft het ten onderste boven geworpen; vergelijk onder Jes. 25:2.
|
|
57) | dat Tyrus |
|
Dat is, de Tyriërs zullen zeventig jaar lang in hunne ellende blijven steken; alsof God hunner vergeten had of geen acht meer op hen had.
|
|
58) | zeventig jaren, |
|
Te weten zolang als de Joden in de Babylonische gevangenschap blijven zouden.
|
|
59) | gelijk eens konings |
|
Dat is, zolang als ongeveer een koning leeft of leven kan. Of, in het algemeen, zolang als een mens leven kan, te weten die tot groten ouderdom komt. Zie Ps. 90:10. Anders: Zolang als een koninkrijk duren zal. Aldus wordt het woord melech, voor koninkrijk ook genomen Dan. 7:17, en Dan. 8:21; en wordt hier verstaan het koninkrijk van Babel, hetwelk zeventig jaren gestaan heeft na den ondergang van Tyrus.
|
|
60) | zal in Tyrus |
|
Dat is, Tyrus zal weder bewoond worden en in goeden welstand komen, en dan zullen de inwoners wederom, rijk en weelderig geworden zijnde, hun ouden gang gaan met zingen en springen, en allerlei wellusten des vleses te oefenen, gelijk Jes. 23:16,17 breder gezegd wordt. Anderen, om het woord als ook zijne kracht te laten toekomen, verklaren deze woorden aldus: De inwoners van Tyrus zullen de kooplieden zo lieflijk weten aan te lokken en te bedriegen, als de hoeren met haar lieflijken zang de hoereerders weten aan te lokken.
|
|
61) | gij vergeten |
|
Dat is, die in vergetelheid gekomen waart.
|
|
62) | hoer! |
|
O Tyrus, gij stad vol hoererij, of gij kooplieden van Tyrus, die met uw lieflijken praat en aanbieding der waren de kooplieden weet aan te lokken, gelijk de hoeren hare boelen.
|
|
63) | speel wel, |
|
Hebreeuws, maak wel met spelen, of maak het spelen goed. Zie Ps. 33:3.
|
|
64) | zing veel |
|
Hebreeuws, vermenigvuldigt het lied.
|
|
65) | hoererij |
|
Nagenoeg alle uitleggers verstaan hier door hoererij het vuil gewin der Tyriërs, hetwelk zij van hunne koopmanschap kregen van al de rijke en machtige personen, die in de landen, rondom hen gelegen, woonachtig waren.
|
|
66) | koophandel |
|
Te weten der Tyriërs.
|
|
67) | heilig zijn, |
|
Of, geheiligd zijn. Hebreeuws, in heiligheid zijn.
|
|
68) | het zal niet |
|
Hier wordt voorzegd dat enigen der Tyriërs in toekomende tijden tot den waren God en de Christelijke religie bekeerd zijnde, hun goed en rijkdom niet in hunne kisten en kasten zouden besluiten en behouden, maar dat zij die mildelijk ter ere Gods en tot nooddruft der arme Christenen zouden uitdelen. Zie Hand. 2:44, en Hand. 4:34.
|
|
69) | die voor den HEERE |
|
Versta, de Christenen in het algemeen en bij name de kerkleraars.
|
|
70) | durig |
|
Dat is, deksel dat duurzaam is, of dat lang duren kan.
|
|