1)wil aan u, o Gog,
Zie boven Ezech. 38:2,3.
 
2)omwenden,
Gelijk boven Ezech. 38:4.
 
3)zeshaak in u slaan,
Hebreeuws eigenlijk alsof men zeide: Ik zal u zessen, dat verscheidenlijk wordt overgezet. Hetgeen hier in den tekst gesteld is, is genomen uit vergelijking met Ezech. 38:4; waar God zeide: Ik zal u omwenden en haken in uwe kaken, of kieuwen doen. Waarop Hij hier schijnt te willen zeggen: Ik zal u als met zes haken, of een zeshakigen haak, alzo vasthouden, voeren en omleiden naar mijnen wil, dat gij mij niet zult ontkomen, of buiten den cirkel mijner regering springen, maar uwe straf ontvangen ter plaatse, waarheen Ik u, als een veroordeelden misdadiger, zal voeren; gelijk men bij de heidenen wel gewoon was den misdadiger met een ingeslagen haak te voeren of voort te trekken. Sommigen vertalen het: Ik zal u zesvoudig straffen, te weten met de zes plagen, die Ezech. 38:22 verhaald zijn. Anders: Ik zal maar het zesde deel van u, of een deel van zessen overlaten, of, bij zessen slaan; of, Ik zal u zo behandelen, gelijk men den zesden [idem, tienden, twintigsten, enz.] van de gevangenis in den oorlog wel placht te doen, dat is, doden, enz.
 
4)boog uit uw linkerhand slaan,
Dat is, Ik zal u alle krijgsmacht en moed benemen, uwe wapenen verijdelen, of u als ontwapenen, en alzo voor uwen vijand vellen.
 
5)vallen,
Of, liggen, gelijk elders.
 
6)roofvogelen,
Hebreeuws, roofvogel.
 
7)allen vleugel,
Dat is, allerlei, gelijk onder Ezech. 39:17.
 
8)open veld zult gij vallen;
Hebreeuws, aangezicht des velds.
 
9)vuur zenden in Magog,
Van den oorlog, de plagen en ellenden, voortkomende uit het vuur van mijn toorn, boven Ezech. 38:18,19. Zie Amos 1:4, enz.
 
10)eilanden zeker wonen;
Zie Ps. 72:10.
 
11)heiligen Naam
Hebreeuws, naam mijner heiligheid, alzo in het volgende, dat is, mijzelven met mijne macht, gerechtigheid, goedheid, heerlijkheid, enz.
 
12)ontheiligen;
Zie Lev. 18:21; boven Ezech. 20:9.
 
13)het komt en zal geschieden,
Zekerlijk, zonder feil, zal dit alles vervuld worden.
 
14)uitgaan,
Om den buit der verslagenen te verzamelen.
 
15)vuur stoken en branden
Dit is hier ingevoegd uit het volgende, en men moet dit lange branden en vuur stoken, alsook de volgende grote ruimte van de plaats der begrafenis voor Gog en zijn hoop, idem de moeite en langen tijd van het begraven, nemen als een figuurlijke afmaling van de grootheid en verschrikkelijkheid der nederlaag.
 
16)schilden als rondassen,
Hebreeuws, schild, rondas, enz. in het getal van één.
 
17)handstokken als van spiesen;
Of, slangen.
 
18)dal der doorgangers
Van deze plaats wordt nergens meer in de Heilige Schrift vermeld. Enigen menen dat de naam aan deze plaats gegeven is van de doorgangers, onder Ezech. 39:14,15, of het kan ene vallei geweest zijn, waar de gewone pas was langs de zee Cinnereth, of Gennesareth, naar Syrië, enz., in het noordoosten; of bij de Dode zee naar Egypte, Arabië, enz. in het zuidoosten van Kanaän. De lezer kan hiermede vergelijken Joël. 2:20. Sommigen verstaan de laagten in Gilead in het oosten over de Jordaan, waar de kooplieden veel doorreisden en handelden; zie Gen. 37:25.
 
19)neus stoppen;
Neus en mond, vanwege den stank of sterken reuk; vergelijk Joël. 2:20. Anders, [dan pas, of het gezicht] stoppen, sluiten, vanwege de menigte der doden; of [gelijk sommigen] den mond stoppen, zodat zij Israël niet meer in het doorgaan zouden bespotten.
 
20)Het dal van Gogs menigte.
Hebreeuws, Ge Hamon Gog.
 
21)zal hen begraven,
Hebreeuws, zullen zij.
 
22)reinigen,
Van de dode lichamen, die naar de wet der ceremoniën de aarde verontreinigden en daarom begraven moesten worden. Zie Deut. 21:23.
 
23)zal begraven,
Hebreeuws, zullen.
 
24)naam zijn,
Dat is, roem en eer. Vergelijk boven Ezech. 34:29, en de aantekening aldaar.
 
25)verheerlijkt zijn,
Of, mij zal verheerlijkt hebben; te weten door mijn oordeel over deze vijanden mijner kerk.
 
26)mannen
Hebreeuws, mannen, of lieden der gestadigheid, of gedurigheid; dat is, die steeds rondom in het land trekken, om orde te stellen op de begraving van allen, die hier of daar mogen zijn overgebleven, na de algemene begrafenis der zeven maanden, gelijk volgt.
 
27)uitscheiden,
Want zij waren naar de wet onrein, die met doden te doen hadden; Num. 19:11, enz.
 
28)aardbodem zijn overgelaten,
Anders: die met de doorgangers begraven degenen, die op den aardbodem zijn overgelaten; verstaande dat zij ook den reizenden man daartoe mede zouden gebruiken, bij gelegenheid.
 
29)iemand een mensenbeen ziet,
Hebreeuws, en hij ziet; dat is, [in zulke samenvoeging van woorden] als iemand, of een van hen ziet, enz. Anders: en de doorgangers, die door het land doorgaan, als iemand van hen, enz., zo zal hij, enz.
 
30)oprichten;
Hebreeuws, bouwen; opdat de doodgravers dat ziende, het voorzegde been mogen begraven.
 
31)stad
Die in of aan dat dal zal gelegen zijn, waarin de begravers, gedurende dien tijd, bijeenkwamen. Anders: de stad [Jeruzalem] zal een naam [hebben] van de menigte; te weten van deze verslagenen.
 
32)Hamona zijn.
Dat is, menigte, gelijk boven Ezech. 39:11.
 
33)allen vleugel,
Dat is, allerlei; gelijk boven Ezech. 39:4. Dit dient al wijder tot afbeelding van deze grote nederlaag. Vergelijk boven Ezech. 39:9, en voorts Jes. 18:6; Jer. 12:9, enz.
 
34)slachtoffer,
Zie Jes. 34:6; Jer. 46:10; Zef. 1:7,8, met de aantekening, en van het Hebreeuwse woord, Gen. 31:54. Of, slachtmaal, slachtmaaltijd, uit Openb. 19:17, en hier, onder Ezech. 39:20.
 
35)der rammen,
Dat is, uitgelezenste van allerlei staat of rang, die tegen Gods volk gestreden hebben; vergelijk Jes. 34:6.
 
36)gemesten van Basan zijn.
Of, vetaards; dat is, gelijk vette gemeste beesten van Basan. Vergelijk Ps. 22:13, met de aantekening.
 
37)wagenpaarden,
Idem, muilen, ezels, enz. Vergelijk de aantekening 2 Sam. 8:4.
 
38)alle krijgslieden,
Dat is, allerlei, of alle deze, o vele dappere mannen van oorlog. Hebreeuws, heldkrijgsman.
 
39)zetten onder de heidenen;
Dat is, klaarlijk doen blijken. Hebreeuws eigenlijk, geven; doch het Hebreeuwse woord wordt alzo naar gelegenheid van zaken verscheidenlijk gebruikt. Zie wijders Ezech. 39:23.
 
40)aan hen gelegd heb.
Mits hen [de vijanden] te doden. Zie Gen. 37:22. Of, mijne plagen, die Ik hun heb aangedaan. Zie Job 13:21.
 
41)die van het huis Israëls
Hebreeuws, het huis van Israël zullen, enz., alzo in het volgende.
 
42)om hun ongerechtigheid,
Hetwelk bij de heidenen zal strekken tot mijne eer, dewijl Ik door de rechtvaardige straf van mijn volk mijne heiligheid en gerechtigheid bewezen heb, gelijk daarna mijne waarheid en trouw door hun genadige verlossing.
 
43)verborgen heb,
Zie Deut. 31:17.
 
44)altemaal
Een grote menigte, in alle omstreken des lands, van allerlei stand of rang.
 
45)Nu zal Ik Jakobs
Dat is, al haast. Zie Hos. 10:3.
 
46)gevangenen wederbrengen,
Hebreeuws, gevangenis.
 
47)heiligen Naam;
Hebreeuws, naam mijner heiligheid.
 
48)overtreding,
Dat is, derzelver straf; vergelijk Lev. 5:1, enz.
 
49)zeker woonden,
Toen het hun welging, bij goede dagen, als het hun betaamde dankbaar jegens mij te zijn.
 
50)geheiligd zal zijn
Gelijk boven Ezech. 38:16.
 
51)overgelaten.
Niet een van de mijnen, van mijn uitverkoren volk, heb Ik onverlost gelaten of vergeten en overgezien, maar hun allen tezamen, en een iegelijk in het bijzonder, getrouwelijk mijn heil bewezen.
 
52)wanneer Ik
Of, want, of omdat Ik mijnen Geest zal hebben uitgegoten, enz.
 
53)Geest
Zie Joël. 2:28; Hand. 2:17, waaruit blijkt dat deze en andere dergelijke genadebeloften zien op de algemene kerk van Jezus Christus; gelijk de straffen der vijanden van het Oude en Nieuwe Testament door elkander in de profetische Schriften gesprengd en gemengd worden, alzo ook de beloften, aan beide kerken gedaan. En gelijk de vijanden van het Oude en Nieuwe Testament één lichaam uitmaken, alzo maken ook de gelovigen of de kerken van beiden één lichaam, en behoren tot één schaapstal, [niettegenstaande de verscheidenheid der bediening, enz.] waarvan het Hoofd en de Herder is de Heere Christus, de ware Messias. Zie Joh. 10:16; Rom. 4:16,17,23,24; Ef. 2:12,13,19, enz.