1) | kinderkens, ik |
|
Dit woord gebruikt hij om zijn vriendelijkheid tegen hen te betonen, gelijk Christus, Joh. 13:33; en noemt de gelovigen met dezen naam, niet alleen omdat hij velen van hen door de prediking van het Evangelie gelijk als gebaard had, 1 Cor. 4:15; Filem.:10; maar ook om zijn hogen ouderdom.
|
|
2) | opdat gij niet zondigt. |
|
Dat is, niet opdat gij deze leer zoudt misbruiken om daarop te vrijer te zondigen.
|
|
3) | En indien iemand |
|
Of maar.
|
|
4) | wij hebben een |
|
Dat is, opdat gij zoudt weten, en u daarmede troosten, dat wij hebben, enz.
|
|
5) | Voorspraak |
|
Grieks paracleton; welke titel eigenlijk betekent een advocaat of voorspraak, die iemands zaak voorspreekt en uitvoert in gericht; en wordt hier Christus toegeschreven, omdat Hij bij den Vader voor ons bidt; Rom. 8:34.
|
|
6) | bij den Vader, |
|
Namelijk dien wij met onze zonden hebben vertoornd.
|
|
7) | den Rechtvaardige; |
|
Zo wordt Hij toegenaamd Jes. 53:11; Zach. 9:9; Hand. 7:52; omdat Hij zonder enige zonde is geweest. Zie 1 Joh. 3:5, en daarom bekwaam om onze voorspraak te wezen; Hebr. 7:26; en 1 Petr. 3:18.
|
|
8) | verzoening |
|
Grieks hilasmos; verzoening, dat is, verzoener; gelijk in denzelfden zin Paulus Hem noemt hilasterion; dat is, verzoendeksel, Rom. 3:25. Zie de aantekeningen aldaar. En Hij wordt hier de verzoening zelf genoemd, omdat Hij zichzelf tot verzoening heeft opgeofferd, Joh. 17:19; Hebr. 10:14, en dat Hij alleen en volmaakt ons met God verzoend heeft; Hebr. 9:28.
|
|
9) | voor onze zonden; |
|
Namelijk omdat Hij voor deze in onze plaats de straf dragende, en daarmede de gerechtigheid Gods voldoende, den toorn Gods stilt, en zo God met de mensen verzoent; 2 Cor. 5:21.
|
|
10) | de onze, maar |
|
Namelijk der apostelen en der andere gelovigen die nu leven.
|
|
11) | der gehele wereld. |
|
Dat is, van alle mensen, die in de ganse wereld uit alle volken, Joh. 11:52; Openb. 5:9, nog in Hem zullen geloven. Want dat Hij alle en een ieder mens in de gehele wereld met God niet verzoent, blijkt zo uit de ervaring, als ook daaruit, dat Hij niet voor alle en voor een ieder mens den Vader heeft gebeden, Joh. 17:9, maar alleen voor degenen, die in Hem zullen geloven; Joh. 17:20.
|
|
12) | Hem |
|
Namelijk Jezus Christus.
|
|
13) | gekend hebben, zo |
|
Namelijk zo dat wij Hem ook voor onzen Zaligmaker hebben erkend, Hem liefhebben, ons vertrouwen op Hem stellen en Hem gehoorzamen. Want dit woord betekent hier, gelijk ook dikwijls elders, meer dan ene blote kennis. Zie Ps. 1:6; Matth. 7:23; 2 Tim. 2:19.
|
|
14) | bewaren. |
|
Dat is, onderhouden, namelijk met oprechte vlijt en ijver; hoewel in dit leven hetzelve niet geheel volkomen geschiedt. Zie 1 Joh. 1:8.
|
|
15) | is de waarheid niet; |
|
Dit verklaart het voorgaande, bij wijze van tegenstelling, die deze apostel dikwijls gebruikt.
|
|
16) | de liefde Gods |
|
Namelijk waarmee wij God liefhebben.
|
|
17) | volmaakt geworden; |
|
Of vervuld; dat is, een oprechte en ware liefde geworden, die al hare delen heeft. Zie 1 Joh. 4:12,18; want dat noch ons geloof noch onze liefde in alle graden volmaakt is in dit leven, leert Paulus 1 Cor. 13:9, en Johannes, 1 Joh. 1:8.
|
|
18) | hieraan kennen wij, |
|
Grieks hierin, namelijk aan het onderhouden van Gods Woord, en als onze liefde volmaakt geworden is.
|
|
19) | in Hem zijn. |
|
Dat is, met Hem, en met Zijn weldaden gemeenschap hebben.
|
|
20) | in Hem blijft, |
|
Dat is, in Zijn gemeenschap is en blijven wil. Zie Joh. 6:56.
|
|
21) | gelijk Hij gewandeld |
|
Dat is, heilig naar het voorbeeld Zijns levens, hoewel wij het in alles volmaakt niet kunnen navolgen; 1 Joh. 1:8.
|
|
22) | geen nieuw gebod, |
|
Namelijk als ik met dit mijn schrijven u voorhoud, en ernstig indruk, het gebod van zijn naasten lief te hebben, hetwelk niet nieuw is, daar het niet alleen in het Oude Testament voorgesteld wordt, Lev. 19:17,18; maar ook van het begin der prediking van het Evangelie altijd sterk is gedreven geweest; Matth. 5:44; Joh. 15:12; Rom. 12:10, en Rom. 13:8.
|
|
23) | van den beginne gehad |
|
Dat is, van dat gij tot de kennis van Christus geroepen zijt.
|
|
24) | Wederom schrijf |
|
Of daarentegen.
|
|
25) | een nieuw gebod: |
|
Dat is, dat op een nieuwe wijze van Christus en Zijn apostelen voorgesteld en gedreven wordt, met zijn eigen exempel en bijzondere liefde bevestigd is en door den Geest van God in de harten der gelovigen wordt ingeschreven, volgens de beloften van het Nieuwe Verbond; Jer. 31:22. Zie de aantekeningen Joh. 13:34.
|
|
26) | hetgeen waarachtig |
|
Dat is, de liefde die waarlijk in Christus jegens ons is, die zij ook waarlijk in u. Zie Joh. 13:34.
|
|
27) | zij ook in u |
|
Of is.
|
|
28) | want |
|
Of dat de duisternis, enz.
|
|
29) | de duisternis |
|
Namelijk van onwetendheid en goddeloosheid, die tevoren in de wereld was eer het Evangelie gepredikt werd; zie dergelijke Rom. 13:12; 1 Thess. 5:4; 1 Petr. 2:9.
|
|
30) | het waarachtige licht |
|
Namelijk der zaligmakende kennis van God en Zijner beloften en geboden; Ef. 5:8; 1 Joh. 1:7, en 1 Joh. 2:9.
|
|
31) | schijnt nu. |
|
Namelijk in de leer van het Evangelie, die wij verkondigen.
|
|
32) | in het licht is, |
|
Dat is, de leer van het Evangelie kent en aanneemt.
|
|
33) | die is in de duisternis |
|
Dat is, die steekt nog in de voorgaande onwetendheid en blindheid; en is dus geen recht Christen.
|
|
34) | ergernis is in hem. |
|
Of aanstoot. Grieks scandalon; het welk betekent een steen of iets dergelijks, dat in den weg ligt, waaraan men zich stoot, en waardoor men ten val gebracht wordt, hetwelk licht geschiedt als men in duisternis wandelt; maar die in het licht wandelt kan licht zulk een aanstoot mijden, als hij wel voor zich ziet, hetwelk de apostel hier zegt, dat de ware gelovigen doen. Zie dergelijke Ps. 119:165; Joh. 11:9,10.
|
|
35) | waar hij henengaat; |
|
Namelijk of hij den rechten weg gaat of niet. Of weet niet dat hij tot zijn verderf gaat.
|
|
36) | kinderkens, |
|
Gelijk tevoren 1 Joh. 2:1. Hier begint nog niet de indeling naar den ouderdom, maar in het volgende vers.
|
|
37) | want de zonden |
|
Of dat u de zonden vergeven zijn. Zo ook 1 Joh. 2:13,14.
|
|
38) | om Zijns Naams wil. |
|
Dat is, om Christus Jezus' wil. Zie Hand. 4:12, en Hand. 10:43, en de aantekeningen aldaar.
|
|
39) | vaders! want gij hebt |
|
Dat is, oude lieden, die door uwe jaren grote kennis hebt verkregen.
|
|
40) | Hem gekend, |
|
Namelijk Jezus Christus.
|
|
41) | Die van den beginne |
|
Namelijk der wereld, dat is, van eeuwigheid. Zie 1 Joh. 1:1.
|
|
42) | jongelingen, want |
|
Namelijk die in het beste en sterkste van uw leven zijt en bekwaam tot strijden.
|
|
43) | den boze overwonnen. |
|
Dat is, den duivel, Matth. 6:13, en Matth. 13:19.
|
|
44) | kinderen, want |
|
Namelijk die nog jong van jaren zijt, wiens ambt en ere is hun ouders recht te kennen, ontzien en lief te hebben.
|
|
45) | den Vader gekend. |
|
Namelijk van onzen Heere Jezus Christus, die ook onze Vader om Christus' wil geworden is; Joh. 20:17.
|
|
46) | gij zijt sterk, |
|
Dat is, gelijk jonge lieden gewoonlijk sterk van lichaam zijn, zo moeten zij ook sterk zijn in het geloof om tegen den duivel te strijden; 1 Petr. 5:9.
|
|
47) | het Woord Gods |
|
Namelijk hetwelk is het geestelijk zwaard, waarmede gij tegen den duivel moet strijden; Ef. 6:17.
|
|
48) | de wereld niet lief, |
|
Dat is, de dingen die buiten de rechte kennis en dienst Gods in deze wereld van wereldse mensen groot geacht, begeerd en nagestreefd worden, die in 1 Joh. 2:16 worden uitgedrukt; zie Jak. 4:4.
|
|
49) | de liefde des Vaders |
|
Namelijk waarmee wij God den Vader liefhebben.
|
|
50) | is niet in Hem. |
|
Namelijk daar deze tweeërlei liefde zich strekt tot zaken die tegen elkander strijden, tezamen niet kunnen bestaan, en de ene liefde de andere uitdrijft. Zie Matth. 6:24.
|
|
51) | al wat in de wereld |
|
Dat is, al wat de wereldse mensen liefhebben en nastreven begrepen in deze drie soorten die hier uitgedrukt worden.
|
|
52) | de begeerlijkheid des vleses, |
|
Dat is, de wellustigheid. Zie Rom. 13:14.
|
|
53) | de begeerlijkheid der ogen, |
|
Dat is, de gierigheid en begeerte van rijkdommen, die hier der ogen wordt genoemd, omdat het aanschouwen dezer goederen de begeerte derzelve opwekt, en dat de ogen der gierigaards daarmee nimmer verzadigd worden, maar willen alles hebben wat zij zien. Zie Spreuk. 27:20; Pred. 4:8.
|
|
54) | de grootsheid des levens, |
|
Of trotsheid; dat is, de eergierigheid of hovaardigheid, die de wereldse mensen in hun staat en leven alleszins betonen in grote kostelijkheid, pracht en verheffing boven hun naasten. De apostel, deze zonden beschrijvende, benoemt ze met den naam van begeerlijkheid, daar zij uit de aangeborene verdorvenheid voortkomen, Jak. 1:15; om zo den wortel derzelve uit te strekken.
|
|
55) | is niet uit den Vader, |
|
Dat is, is van God in het hart der mensen niet ingeplant, en behaagt God niet.
|
|
56) | uit de wereld. |
|
Dat is, uit de verdorvene natuur der wereldse mensen.
|
|
57) | de wereld gaat voorbij, |
|
Dat is, de wereldse mensen.
|
|
58) | haar begeerlijkheid; |
|
Dat is, al de goederen en wellusten waartoe hun begeerlijkheid zich strekt.
|
|
59) | die den wil van God |
|
Namelijk in het vlieden van deze begeerlijkheden en zonden.
|
|
60) | blijft in der eeuwigheid. |
|
Dat is, zal het eeuwige leven hebben.
|
|
61) | het is de laatste ure; |
|
Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, waarvan tevoren gezegd is, dat in deze de antichrist zal komen en vele valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5; 1 Cor. 10:11; 2 Thess. 2:3; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3:1; 2 Petr. 3:3.
|
|
62) | de antichrist |
|
Grieks ho antichristos; welk woord in het algemeen betekent iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen de leer van Christus' persoon en ambt, en in het bijzonder een onder deze bijzonder uitstekende, die niet bestaat in een persoon alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het Griekse woord ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz. en in de Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt.
|
|
63) | komt, zo zijn ook |
|
Dat is, komen zal, of gelijk als op den weg is om te komen; zie 2 Thess. 2:7.
|
|
64) | vele antichristen |
|
Dat is, vele valse leraars onder de christenen, die voorlopers van den groten antichrist zijn geweest en van één geest gedreven, want hier wordt dat woord in het algemeen en in het brede genomen.
|
|
65) | dat het de laatste ure |
|
Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en der apostelen, tevoren aangetekend.
|
|
66) | Zij zijn |
|
Namelijk deze antichristen en valse leraars.
|
|
67) | uit ons |
|
Namelijk christenen of christelijke vergaderingen.
|
|
68) | uitgegaan, maar |
|
Dat is, voortgekomen, opgestaan en hebben zich van ons afgezonderd.
|
|
69) | uit ons niet; |
|
Dat is, uit de ware en oprechte christenen, noch uit de oprechte en gezonde leraars.
|
|
70) | met ons |
|
Namelijk, oprechte christenen en leraars.
|
|
71) | gebleven zijn; |
|
Namelijk in de enigheid van het geloof en bij de waarheid.
|
|
72) | allen uit ons zijn. |
|
Namelijk die zich christenen noemen, en hun leer met Christus' naam bekleden; zie Matth. 7:21.
|
|
73) | Doch gij hebt |
|
Grieks en. De apostel wijst den gelovigen nu aan het rechte middel om de verleidingen der antichristenen te ontkomen, namelijk dat zij vast blijven bij de leer, die zij door de verlichting van den Heiligen Geest eens hebben geleerd en aangenomen.
|
|
74) | de zalving |
|
Of de zalf; waardoor hij verstaat de genadige werking van den Heiligen Geest, waardoor zij wedergeboren en met de zaligmakende kennis van Christus verlicht en versterkt zijn, die bij de uitstorting van een kostelijke zalf wordt vergeleken. Zie Ps. 45:8, en Ps. 133:2.
|
|
75) | van den Heilige, |
|
Dat is, van Christus Jezus, die zo genoemd wordt Ps. 16:10; Dan. 9:24; Hand. 2:27. Zie de aantekeningen aldaar; en de reden Hebr. 7:26. Van Hem hebben alle gelovigen deze gave; Joël. 2:28; Joh. 1:16, en Joh. 14:26.
|
|
76) | alle dingen. |
|
Namelijk die u ter zaligheid nodig zijn te weten en waarvan ik u schrijf.
|
|
77) | de waarheid niet weet, |
|
Namelijk de leer van het Evangelie.
|
|
78) | omdat gij die weet, |
|
Dat is, om u de gedachtenis van hetgeen gij weet te verversen, en u daardoor in de waarheid meer en meer te versterken tegen de verleidingen.
|
|
79) | geen leugen uit de waarheid is. |
|
Grieks dat alle leugen uit de waarheid niet is; dat is, omdat geen leugen, dat is geen valse leer, uit de waarheid, dat is, uit de leer van het Evangelie, die wij prediken, is.
|
|
80) | de leugenaar, dan |
|
Dat is, de voornaamste valse leraar.
|
|
81) | is de Christus? |
|
Grieks niet is; dat is, die de waarheid loochenende zegt, dat Jezus niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde Zaligmaker. Zie Joh. 20:31.
|
|
82) | die den Vader en |
|
Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in 1 Joh. 2:23 verklaard.
|
|
83) | den Zoon loochent. |
|
De Zoon van God de Heere Jezus Christus wordt geloochend, niet alleen ten opzichte van Zijn persoon, wanneer men loochent, òf Zijne Goddelijke, òf Zijn ware menselijke natuur, òf dergelijke; maar ten opzichte van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid stelt, enz.
|
|
84) | heeft ook den Vader niet. |
|
Dat is, loochent ook genoegzaam den Vader, daar de Vader zonder Zijn Zoon niet kan zijn, noch recht gekend worden. Zie Joh. 8:19, en Joh. 10:30. In sommige Griekse boeken worden hier nog bijgevoegd deze woorden; die den Zoon belijdt, heeft ook den Vader.
|
|
85) | Hetgeen gijlieden dan |
|
Namelijk van de zuivere leer van het Evangelie, die u van Christus en de apostelen van eersten aan gepredikt is geweest.
|
|
86) | dat blijve in u. |
|
Dat is, volhardt gij in deze volstandig.
|
|
87) | in den Zoon |
|
Dat is, in de oprechte en zaligmakende leer van den Vader en van den Zoon; of in de gemeenschap van den Vader en den Zoon; 1 Joh. 1:3.
|
|
88) | de belofte, |
|
Dat is, hetgeen Christus ons in het Evangelie beloofd heeft.
|
|
89) | het eeuwige leven. |
|
Zie Matth. 19:29, en Matth. 25:46; Joh. 3:15,16, en Joh. 5:24, en Joh. 6:33,54, en Joh. 10:10, en Joh. 17:2, en doorgaans in het Evangelie.
|
|
90) | degenen, die u verleiden. |
|
Namelijk opdat gij des te beter en zorgvuldiger van hun verleiding u zoudt mogen wachten.
|
|
91) | de zalving, die |
|
Dat is, dezelfde genade van den Heiligen Geest, die u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennis der waarheid, gelijk 1 Joh. 2:20.
|
|
92) | dat iemand u lere; |
|
Namelijk deze dingen, terwijl gij ze reeds weet, of de gronden der christelijke leer, die gij reeds gelegd hebt.
|
|
93) | van alle dingen, |
|
Dat is, van al deze dingen; of van al wat u nodig is ter zaligheid te weten. Zie 1 Joh. 2:20.
|
|
94) | zij ook waarachtig, |
|
Namelijk de zalving.
|
|
95) | zo zult gij |
|
Dat is, zo blijft in Hem; een Hebreeuwse wijze van spreken. Of Hij spreekt zo, om te tonen het goed vertrouwen dat Hij had van hun standvastigheid.
|
|
96) | in Hem blijven. |
|
Namelijk Christus; gelijk uit het volgende en het voorgaande 1 Joh. 2:24 blijkt.
|
|
97) | in Hem; opdat, |
|
Namelijk Christus; dat is, bij zijn gemeenschap en leer, die met geloof vasthoudende.
|
|
98) | geopenbaard zijn, |
|
Namelijk in Zijn komst ten oordeel, gelijk de volgende woorden verklaren. Zie ook 1 Joh. 3:2.
|
|
99) | vrijmoedigheid hebben, |
|
Namelijk om te bestaan in Zijn oordeel voor Hem, vertrouwende dat Hij ons niet verdoemen maar zal vrijspreken.
|
|
100) | van Hem niet |
|
Of voor Hem niet beschaamd worden.
|
|
101) | beschaamd gemaakt worden |
|
Namelijk gelijk allen ongelovigen en goddelozen zal wedervaren.
|
|
102) | Hij rechtvaardig is, |
|
Namelijk God de Vader, of Christus, van wien Hij in de voorgaande woorden heeft gesproken.
|
|
103) | die de rechtvaardigheid |
|
Dat is, die godzalig leeft.
|
|
104) | uit Hem geboren is. |
|
Dat is, van Hem geestelijk wedergeboren is. Zie 1 Joh. 3:9.
|
|