1) | bid u dan, broeders, |
|
Of, ik vermaan.
|
|
2) | door de ontfermingen Gods, |
|
Dat is, dewijl dan God ons zo veelvoudige barmhartigheid in Christus heeft betoond, gelijk in het voorgaande geleerd is, hetwelk het woord dan aanwijst.
|
|
3) | uw lichamen |
|
Dat is, uzelven, geheel een Hebreeuwse manier van spreken, waardoor een deel voor het geheel genomen wordt; gelijk hetzelve uitgelegd wordt 1 Thess. 5:23.
|
|
4) | stelt |
|
Dat is, offert op; gelijk de offeranden voor den Heere werden aangeboden en voor Hem daargesteld en alzo Hem toegeëigend.
|
|
5) | een levende, |
|
Dat is, niet lichamelijk door slachting gedood, maar geestelijk door doding der begeerlijkheden geslacht zijnde, om Gode te leven; Rom. 6:11; 2 Cor. 5:15; Col. 3:3,5.
|
|
6) | heilige |
|
Dat is, gelijk de beesten, die in het Oude Testament opgeofferd werden, zonder vlek of gebrek moesten zijn; Exod. 12:5; Lev. 1:10; Deut. 15:21, dat alzo wij ons afzonderen van alle onheiligheden.
|
|
7) | Gode welbehagelijke offerande, |
|
Dat is, voortkomende uit een oprecht en verslagen hart door het geloof gereinigd, zonder hetwelk Gode gene offeranden behagen; Jes. 1:11, en Jes. 66:3; Jer. 6:20, en Jer. 7:29; Hos. 6:6; Hebr. 11:4,6.
|
|
8) | redelijke godsdienst. |
|
Dat is, een godsdienst, die niet bestaat in uiterlijk opofferen van onredelijke dieren, gelijk in het Oude Testament, maar in een geestelijk opofferen van redelijke mensen, dat is, van uzelven; Hebr. 13:15; 1 Petr. 2:5.
|
|
9) | dezer wereld |
|
Grieks, dezer eeuw; namelijk die in het boze gelegen is; 1 Joh. 5:19.
|
|
10) | niet gelijkvormig; |
|
Dat is, neemt niet aan den vorm of de gedaante dezer boze wereld. Hoedanig deze vorm nu was, beschrijft de apostel Rom. 13:13; Ef. 4:18,19, en Petrus, 1 Petr. 4:3, en Johannes, 1 Joh. 2:16.
|
|
11) | wordt veranderd door de vernieuwing |
|
Grieks, in vorm, of gedaante hersteld; niet naar lichaam, gelijk de poëten in hunne fabelen dichten, somwijlen geschied te zijn, maar naar de ziel en krachten derzelve, namelijk naar het verstand en naar den wil en de genegenheden.
|
|
12) | gemoeds, |
|
Of, verstands. Zie Ef. 1:18, en Ef. 2:3, en Ef. 4:23; Col. 1:21.
|
|
13) | beproeven, |
|
Dat is, onderscheiden; of ene proeve geven door uw godzalig leven, dat gij verstaat welke de goede wil Gods zij.
|
|
14) | wil van God zij. |
|
Namelijk naar welken als den enigen en volmaakten regel wij ons leven moeten aanstellen, dien Hij in zijn Woord ons volkomen geopenbaard heeft.
|
|
15) | de genade, |
|
Dat is, naar het ambt des apostelschaps, dat mij uit genade bevolen is, en naar het gezag, dat mij als een apostel en gezant Gods van hem gegeven is.
|
|
16) | zeg ik een |
|
Dat is, Ik gebied.
|
|
17) | iegelijk, |
|
Namelijk die enige openbare bediening, of bijzondere gave heeft; Deut. 29:29; Spreuk. 25:27; Pred. 7:16.
|
|
18) | wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; |
|
Grieks, overwijs zij; namelijk boven zijn begrip of beroeping. Of, zich niet late voorstaan, dat bij hem overvloediger wijsheid is dan bij andere.
|
|
19) | wijs zij tot |
|
Namelijk in goddelijke zaken; want die mogen en moeten ook van ons met eerbieding en aandachtige naarstigheid onderzocht worden.
|
|
20) | matigheid, |
|
Namelijk des verstands of der wetenschap; gelijk het Griekse woord medebrengt; zich tevreden houdende met kennis der dingen, die ter zaligheid nodig of dienstig zijn.
|
|
21) | God |
|
Dat is, gedenkende dat het God is, die de kennis, die gij hebt, u gegeven heeft, 1 Cor. 7:17, en dat gij daarom u niet over dezelve moet verhovaardigen.
|
|
22) | een iegelijk |
|
Dat is, gedenkende ook dat gij die kennis alleen niet hebt, maar dat dezelve, en dikwijl ook nog meerder, aan anderen is medegedeeld.
|
|
23) | de mate des geloofs |
|
Dat is, naar het deel, dat elkeen der gelovigen van God uitgedeeld is. Want er is niemand, die een volmaakte kennis van alles heeft, maar de ene heeft mindere, de andere meerdere; 1 Cor. 7:7, en 1 Cor. 13:9; Ef. 4:7.
|
|
24) | gedeeld heeft; |
|
Namelijk als een huisvader, die elkeen zijner huisgenoten zijn deel uitdeelt, den een wat meerder, den ander wat minder, den een dit, den ander wat anders.
|
|
25) | Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, |
|
Dit verklaart hij met de gelijkenis van een lichaam en van deszelfs ledematen; waarmede hij bewijst, dat al de diensten en gaven, die het ene of het andere lidmaat der gemeente heeft, volgens de gemeenschap der heiligen, tot algemene stichting van het ganse lichaam der gemeente moeten besteed worden. Zie van deze gelijkenis ook 1 Cor. 10:17, en 1 Cor. 12:12, enz; Ef. 4:12,16,25, en Ef. 5:30; Col. 2:19, en Col. 3:15.
|
|
26) | Hebbende nu verscheidene |
|
Namelijk sommige buitengewone, van welke de apostel handelt 1 Cor. 12:14, sommige gewone, van welke hier voornamelijk gehandeld wordt; die ook verscheiden zijn, gelijk hierna verklaard wordt.
|
|
27) | gaven, |
|
Grieks, Charismata; zo worden de bedieningen en de gaven daartoe nodig genaamd, omdat zij van God den mensen uit genade geschonken worden.
|
|
28) | Zo laat ons die gaven besteden, |
|
Anderen vervullen dit aldus, hetzij profetie, zo laat ons wijs zijn naar de mate des geloofs, enz.
|
|
29) | profetie, |
|
Dat is, de gave of beroeping om te profeteren; waardoor verstaan wordt de gave niet zozeer om toekomende dingen te voorzeggen, gelijk gehad hebben de profeten des Ouden Testaments, en in het Nieuwe Agabus, Paulus, Petrus, Johannes en anderen, gelijk dit woord genomen wordt 1 Cor. 12:28; Ef. 4:11, als van het recht verstand der Heilige Schrift uit te leggen en tot vertroosting en vermaning de gemeente toe te passen. Zie 1 Cor. 14:1,3.
|
|
30) | de mate des geloofs; |
|
Grieks, analogian; waardoor verstaan wordt, òf de mate van kennis, die iemand van God gegeven is, gelijk Rom. 12:3, en Ef. 4:7, òf de gelijkmatigheid en overeenkomstig der hoofdstukken van de Christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden.
|
|
31) | bediening, in het bedienen; |
|
Grieks, diakonian; welk woord hier in het algemeen genomen wordt voor de bedieningen, die hierna in bijzondere soorten afgedeeld worden. Zie Hand. 1:17; 1 Cor. 12:5.
|
|
32) | die leert, in het leren; |
|
Dat is, die geroepen is om een leraar te zijn; welke leraars, alzo zij hier van de Vermaners onderschieden worden; zo menen sommigen dat hierdoor in het bijzonder verstaan worden degenen, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer te verklaren, en dezelve tegen de valse leraars en tegensprekers te verdedigen.
|
|
33) | die vermaant, in het vermanen; |
|
Of, vertroost; waardoor verstaan kunnen worden de leraars, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer der gemeente toe te passen tot vermaning en vertroosting; die anderszins herders genaamd worden; Jer. 3:15, en Jer. 23:4; Zach. 10:2; Ef. 4:11; 1 Petr. 5:2,4.
|
|
34) | die uitdeelt, |
|
Dat is, die geroepen is, om de aalmoezen en collecten der gemeente te vergaderen, en aan de armen, naar hunnen nood, uit te delen, die bijzonderlijk diakenen genoemd worden. Zie van dezelve Hand. 6.
|
|
35) | in eenvoudigheid; |
|
Namelijk des harten; niet straf of hoogmoedig zijnde tegen de armen, niet uit gunst of nijd gevende; maar met een medelijdend en eenvoudig hart hunnen nood aanziende, en hen naar denzelven getrouwelijk bijstaande.
|
|
36) | die een voorstander is, |
|
Of, die over anderen gesteld is. Waardoor verstaan kunnen worden de ouderlingen, die in het Woord niet arbeiden, 1 Tim. 5:17, maar met de herders opzicht hebben over de gemeente, om haar te regeren en in Christelijken vrede en tuchtte houden; die anders genaamd worden regeringen; 1 Cor. 12:28.
|
|
37) | die barmhartigheid doet, |
|
Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diakonessen, die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1 Tim. 5:9, hetwelk een van de bijzondere werken der barmhartigheid is.
|
|
38) | in blijmoedigheid. |
|
Dat is, met een gewillig en toegenegen hart, zonder zich dien moeilijken dienst te laten verdrieten, of zich tegen de armen gemelijk te tonen.
|
|
39) | De liefde |
|
Onder de Christelijke deugden wordt deze vooraan gesteld, omdat alle andere deugden daarin begrepen zijn, en met dezelve vergezelschapt moeten worden; Rom. 13:8,9,10; 1 Cor. 13:2; 1 Tim. 1:5.
|
|
40) | ongeveinsd. |
|
Dat is, bestaande niet alleen in woorden en uiterlijke gebaren, maar voornamelijk in een oprechte toegenegenheid des harten; 1 Joh. 3:18; 1 Petr. 1:22.
|
|
41) | een afkeer van het boze, |
|
Hij vermaant het kwaad niet alleen te vlieden, maar ook als een gruwelijke zaak te haten; Ps. 139:22.
|
|
42) | hangt het goede aan. |
|
Grieks, kleeft aan, of wordt aangekleefd; namelijk gelijk als met lijm, vast aan het goede houdende, zonder daarvan afgetrokken te worden; 1 Cor. 6:16,17. In deze twee stukken bestaat de ganse bekering des mensen; Ps. 34:15; Jes. 1:16.
|
|
43) | hartelijk lief |
|
Het Griekse woord betekent zulke liefde, waarmede de ouders hunne kinderen van nature liefhebben, welke is de grootste en heftigste.
|
|
44) | broederlijke liefde; |
|
Dat is, zulke als betaamt dengenen, die niet alleen van één vlees zijn, Jes. 58:7, maar die ook door het geloof broeders zijn van éénen Vader in de hemelen; 1 Thess. 4:9; Hebr. 13:1; 1 Petr. 1:22, en 1 Petr. 2:17.
|
|
45) | voorgaande. |
|
Dat is, bejegent elkander met alle burgerlijke eerbieding en beleefdheid naar eens iegelijks staat, zonder te verwachten dat gij eerst van uwen broeder alzo bejegend wordt.
|
|
46) | traag |
|
Of, lui.
|
|
47) | in het benaarstigen. |
|
Grieks, in de benaarstiging; dat is, in de werken uwer beroeping naarstiglijk waar te nemen.
|
|
48) | Zijt vurig van geest. |
|
Dat is, ijverig, niet lauw; Openb. 3:16.
|
|
49) | Dient den Heere. |
|
Dat is, wilt als dienstknechten des Heeren vlijtig betrachten alles wat tot Zijn dienst en eer vereist wordt; Ps. 2:11; Ef. 6:7. Anderen lezen in het Grieks voor Kyrio, dat is de Heere, Kairo, dat is de tijd; in zulken in gelijk Ef. 5:16; Col. 4:5.
|
|
50) | Verblijdt u |
|
In Rom. 12:12 worden drie middelen aangewezen om te gebruiken in tijd van kruis en tegenspoed.
|
|
51) | in de hoop. |
|
Namelijk der verlossing en der zaligheid.
|
|
52) | Deelt mede tot de behoeften |
|
Dat is, hebt ook mede uw deel in het geven tot onderhoud der armen. Of, hebt gemeenschap aan de noden der heiligen.
|
|
53) | der heiligen. |
|
Dat is, der arme gebreklijdende Christenen.
|
|
54) | Tracht naar herbergzaamheid. |
|
Grieks, volgt of vervolgt de herbergzaamheid, jaagt haar na; gelijk Abraham en Loth deden; Gen. 18:1,2 en Gen. 19:1,2.
|
|
55) | zegent en |
|
Dit woord herhaalt nog eens om te tonen hoe nodig deze vermaning is.
|
|
56) | vervloekt niet. |
|
Namelijk gelijk gemeenlijk de vleselijke mensen doen; 1 Cor. 4:12; 1 Petr. 2:23.
|
|
57) | Verblijdt u met de blijden; |
|
Dat is, zo het uwen naaste welgaat, dat hij oorzaak heeft om daarover blijde te zijn, verblijdt u ook over zijn voorspoed; en zo hij daarentegen in ellende en tegenspoed is, en daarover bedroefd is, laat u ook zijne ellende ter harte gaan, alsof het uzelven aanging; 1 Cor. 12:26; Hebr. 13:3.
|
|
58) | eensgezind onder elkander. |
|
Dit wordt verstaan niet alleen van de enigheid van gevoelen en verstand in de hoofdstukken der Christelijke leer, maar ook voornamelijk van de enigheid der gemoederen en genegenheden tot elkander.
|
|
59) | naar de hoge dingen, |
|
Namelijk die uw begrip, krachten of beroeping teboven gaan; of gevoelt niet, namelijk van uzelven, hoge dingen.
|
|
60) | maar voegt u |
|
Het Griekse woord betekent zich van iemand mede laten leiden, dat is zich naar iemand voegen.
|
|
61) | tot de nederige. |
|
Namelijk dingen of zaken, gelijk hij tevoren hoge dingen heeft uitgedrukt, dat is, dingen die naar nederigheid zien.
|
|
62) | Zijt niet wijs bij uzelven. |
|
Zie Rom. 12:3.
|
|
63) | Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. |
|
Hetzelfde leert ook Christus Matth. 5:39.
|
|
64) | Bezorgt hetgeen eerlijk is |
|
Dat is, bevlijtigt u om zorgvuldiglijk te betrachten.
|
|
65) | voor alle mensen. |
|
Dat is, in tegenwoordigheid niet alleen voor God, maar ook voor allerlei mensen, zowel voor de ongelovigen als voor de gelovigen; 2 Cor. 8:21.
|
|
66) | mogelijk is, |
|
Namelijk dat het met goede conscientie kan gedaan worden; of tenzij de boosheid der mensen zo groot zij, dat het onmogelijk is met dezelve vrede te houden.
|
|
67) | zoveel in u is, |
|
Dat is, dat gij gene oorzaak van onvrede geeft, en aan uwe zijde alles toebrengt wat dienstig is om den vrede te houden of te maken.
|
|
68) | alle mensen. |
|
Namelijk niet alleen met de gelovigen, waartoe hij ons vermaant Rom. 12:16, maar ook met de ongelovigen die buiten zijn.
|
|
69) | geeft den toorn plaats; |
|
Sommigen verstaan dit van den toorn des mensen, namelijk òf desgenen, die verongelijkt is, dat hij zijn toorn over het ongelijk, hem aangedaan, plaats, dat is tijd, geve om te stillen: òf desgenen, die ongelijk doet, dat men denzelven niet tegensta om hem niet meer te verbitteren, maar zijn toorn wijke en alzo plaats geve. Doch hetgeen er volgt schijnt te vereisen dat dit moet verstaan worden van den toorn, dat is van de wraak Gods, die Hij doen zal over dengene, die ongelijk doet, welke wraak men plaats geeft als men Gode de wraak opgeeft.
|
|
70) | uw vijand |
|
Dat is, die zich vijandig tegen u gedraagt, niet dien gij haat of vijand zijt, want dat betaamt den Christenen niet.
|
|
71) | hongert, |
|
Dat is, in enigen nood is, en daarin uwe hulp van doen heeft; een deel voor het geheel genomen.
|
|
72) | spijzigt hem; |
|
Dat is, bewijs hem alle diensten der liefde in zijnen nood.
|
|
73) | kolen vuurs op zijn hoofd hopen. |
|
Dat is, gij zult hem daarmede opwekken, om zijn ongelijk te kennen, hem daarvan te bekeren, en ophouden u meer kwaad te doen, gelijk iemand, dien een kool vuur op zijn hoofd gelegd wordt, hetzelve terstond gevoelt en afschudt, als hetzelve niet kunnende verdragen.
|
|
74) | van het kwade niet |
|
Dat is van het ongelijk, dat u aangedaan wordt.
|
|
75) | overwonnen, |
|
Namelijk om daardoor tot wraakgierigheid gebracht te worden.
|
|
76) | overwint het kwade |
|
Dat is, neem weg, verbreek, verzacht.
|
|
77) | door het goede. |
|
Dat is, met lankmoedigheid en weldadigheid.
|
|