1) | worden in de uiterste duisternis; Matth. 8:12. |
|
# Mt 8.12
|
|
|
|
2) | God |
|
Zie Deut. 10:17; Ps. 82:1. Sommigen geven aan dat hier drie onderscheidene namen Gods bijeengevoegd zijn, El, Elohim, Jehovah. Verg. Joz. 22:22.
|
|
3) | aarde |
|
Dat is, inwoners der aarde.
|
|
4) | volkomenheid |
|
Dat is, volkomen schoon is, ten aanzien van den reinen godsdienst, der heilige vergaderingen, der ark des verbonds, enz. en van alle geestelijke betekenende zaken. Verg. Ps. 48:3; Klaagl. 2:15; 1 Petr. 1:10,11,12.
|
|
5) | verschijnt |
|
Of, is God blinkende verschenen. Verg. Deut. 33:2. Sommigen nemen het aldus: God heeft de volkomenheid der schoonheid uit Zion doen verschijnen.
|
|
6) | komen |
|
Verg. Openb. 22:20.
|
|
7) | zwijgen |
|
Of, stil zijn. Zie Richt. 18:9.
|
|
8) | vuur |
|
Verg. Deut. 4:24; 2 Sam. 22:9; Ps. 18:9.
|
|
9) | hemel |
|
Om die als tot getuigen te nemen. Zie Deut. 4:26.
|
|
10) | Verzamelt |
|
Verg. Matth. 24:31. Dit zijn Gods woorden, waarmede Hij ingevoerd wordt, gelijk als door zijn zendboden, aanmanende en verdagvaardende zijn volk [die in het algemeen den titel voeren van zijne gunstgenoten, om zijn oordeel over hunne godsdiensten uit te spreken.
|
|
11) | mijn verbond |
|
Dat is, die offeren om het verbond, dat tussen mij en hen is, daardoor te verzegelen en te tonen dat zij mijn trouwe bondgenoten zijn. Van de ceremoniën in het maken van verbonden gebruikelijk, zie Gen. 15:17,18, en een exempel van verbondmaken tussen God en zijn volk door offeranden, Exod. 24:4,5,6,7,8. Dit alles zag op het bloed des NIeuwen Testament en den Middelaar van dien, onzen Heere Jezus Christus, in welken alleen het verbond Gods met al zijn ware gunstgenoten bevestigd is; Hebr. 7: 8: 9: 10:
|
|
12) | En de |
|
Dit zijn weder de woorden van den profeet, die hij [eer hij voortgaat in het verhaal van Gods woorden tot zijn volk] hier invoegt, om de gerechtigheid van Gods oordeel aan te wijzen, waarvan alle creaturen getuigenis moeten geven, inzonderheid de hemelse heirscharen der heilige engelen, die hem in het oordeel bijstaan en verheerlijken, mitsgaders zijne heiligen, van wie ook gezegd wordt dat zij zullen richten; Matth. 19:28; 1 Cor. 6:2. Verg. Dan. 7:10; Matth. 25:31.
|
|
13) | Sela |
|
Zie Ps. 3:3.
|
|
14) | betuigen |
|
Ik zal u ernstiglijk voorhouden en verklaren den rechten inhoud des verbonds, dat Ik met u opgericht heb. Of, Ik zal tegen u betuigen; dat is, u met ernst overtuigen dat gij mijn verbond overtreedt. Beide doet God in dezen psalm, eensdeels opscherpende de vromen, anderdeels de goddelozen huichelaars overtuigende en scherpelijk dreigende als verbondbrekers; en de Hebr. manier van spreken wordt in beide betekenissen gebruikt.
|
|
15) | uw God |
|
Of, Ik [ben] God, uw God. Zie Gen. 17:7. Dit is de inhoud des verbonds van Gods zijde. Van zijns volks plicht spreekt God in het volgende.
|
|
16) | Om uwe |
|
Te weten, zoveel het uiterlijke aangaat; met offeren zijt gij gestadiglijk bezig, daar schort het niet aan, wil de Heere zeggen, maar aan het geestelijke en voornaamste, gelijk onder volgt. Sommigen verstaan het voorts van de afschaffing der ceremoniën des Oude Testaments en instellingen van den geestelijken godsdienst in het Nieuwe Testament.
|
|
|
|
17) | duizend |
|
Hebr. gebergten van duizend; dat sommigen overzetten: op gebergten bij duizenden, verstaande dat van de beesten.
|
|
18) | bij mij |
|
Of, aan mij, met mij; dat is, het is in mijne macht, voor mij gereed. Of het komt mij altemaal toe, Ik kan het hebben als het mij belieft, het is tot mij best; zulks dat gij ver verdoold zijt, zo gij meent dat gij mij met uw uiterlijke offeranden alleen zoudt vleien, of mijn verbond voldoen.
|
|
19) | volheid |
|
Dat is, al wat er in is, waarmede zij door mij vervuld en versierd is, gelijk Ps. 24:1, en Ps. 89:12.
|
|
20) | stierevlees |
|
Van het Hebr. woord wordt, zie Ps. 22:13.
|
|
|
|
21) | dank |
|
Of, lof. Van het ceremonieel lofoffer, zie Lev. 7:12; maar hier wordt gesproken van de geestelijke offeranden, die Gods bondgenoten schuldig zijn te doen. Verg. Hebr. 13:15.
|
|
22) | kastijding |
|
Of, tucht, bestraffing, met woorden of werken, dienende tot onderwijs en verbetering een szondaars. Het Hebr. woord betekent eigenlijk verband, bedwang, en wordt voorts genomen voor tucht en kastijding, zijnde de weg des levens en der wijsheid; Spreuk. 6:32, en Spreuk. 12:1.
|
|
23) | achter |
|
Gelijk men doet wanneer men iets veracht en van gene waarde houdt, dat men voor ogen niet zien mag. Verg. 1 Kon. 14:9.
|
|
24) | loopt |
|
Of, gij stemt met hem toe, gij hebt behagen in hem. De zinis: Gij zijt terstond ijverig en gereed om in zijn kwaaddoen toe te stemmen, en voegt u met hart, mond en daad met hem. Het Hebr. woord schijnt beider betekent deelachtig te zijn, lopen en behagen daarin te hebben.
|
|
25) | deel is |
|
Verg. Spreuk. 29:24, waarop dan volgt dat zodanigen hun deel der straf ook met dezen ontvangen. Zie Joh. 20:29, met de aantekening.
|
|
26) | slaat |
|
Hebr. eigenlijk zendt; dat is, gij gebruikt, legt aan, besteedt dien in kwade zaken.
|
|
27) | koppelt |
|
Of, smeedt tezamen.
|
|
28) | tegen uwen |
|
Tot zijn nadeel.
|
|
|
|
29) | zoon uwer |
|
Zie Deut. 13:6.
|
|
30) | zwijg |
|
Of, houd mij stil, u op de daad niet straffende, maar tijd gunnende tot bekering, naar mijne lankmoedigheid die nochtans misbruikt. Verg. Rom. 2:4,5.
|
|
31) | ten |
|
Hebr. zijnde zij, of zijn zal.
|
|
|
|
32) | ordelijk |
|
Gelijk op een rij, of in orde, zal Ik u optellen en doen gevoelen al uwe verbondsbrekingen.
|
|
|
|
33) | verscheure |
|
Gelijk een leeuw of ander wild dier. Zie deze betekent van het Hebr. woord Gen. 31:39, en Gen. 37:33; Exod. 22:13. Anders, rove, wegrijde; te weten, om te verscheuren.
|
|