1) | tot Mozes, |
|
Te weten, toen zij zolang in de woestijn Paran gereisd hadden, dat zij gekomen waren tot Kades-Barnea, een stad, gelegen aan het noordeinde der woestijn, dicht bij het zuidelijke gebergte van het land Kanaän.
|
|
2) | Zend u mannen uit: |
|
Dit bevel heeft God de Heere gegeven, nadat het volk van Mozes verzocht had, dat dit geschieden zou, gelijk te zien is Deut. 1:22.
|
|
3) | een man zenden, |
|
Hebreeuws, een man een man; dat is, van elken stam een. Zie Gen. 7:2.
|
|
4) | den mond des HEEREN; |
|
Dat is, naar het bevel des Heeren. Alzo boven, Num. 9:18.
|
|
5) | Sammua, |
|
Hebreeuws, Schammuah; en alzo wordt de letter Schin, om de lichtere uitspraak, met een simpele S vertaald, in Simeon, Saphat, Issaschar, Hosea, Aser, en andere meer.
|
|
6) | Hosea, |
|
Anders, Jozua Num. 13:16, met welken naam hij meest altijd genoemd wordt.
|
|
7) | Guel, |
|
Hebreeuws, Geuel.
|
|
8) | tegen het zuiden, |
|
Welverstaande, ten aanzien niet van het leger der Israëlieten, die te KadesBarnea lagen, en het land Kanaän noordwaarts hadden, maar ten aanzien van de gelegenheid des lands Kanaän.
|
|
9) | legers, |
|
Dat is, in open en onbemuurde velden, in welke de legers zich plachten te onthouden. En versta dit naar de manier van doen der Arabieren, die geen vaste noch zekere woonplaatsen hebben, maar hier of daar, nu en dan, zich nederslaan.
|
|
10) | versterkt u, |
|
Dat is, zijt goedsmoeds en onversaagd.
|
|
11) | de dagen der eerste vruchten |
|
Versta hierdoor, den tijd, in welken de eerste wijnbeziën voortkwamen.
|
|
12) | Zin af |
|
Hebreeuws, Tsin; de naam van een woestijn, anders Kadesch genoemd, gelegen aan de grenzen van Palestina; onder, Num. 33:36.
|
|
13) | Rechob toe, |
|
Een stad, gelegen aan de noordgrens van het erfdeel, dat naderhand bij het lot van den stam van Aser toegevallen is, Joz. 19:28.
|
|
14) | Hamath. |
|
De naam van een stad, mede aan de noordgrens naar het oosten van Kanaän gelegen, welke daarna den stam Nafthali te lote gevallen is; Joz. 19:35 [waar het Hammath genoemd wordt]; 2 Kon. 14:25, en 2 Kon. 17:24.
|
|
15) | Hebron toe |
|
De naam ener stad, van welke zie Gen. 23:2.
|
|
16) | kinderen van Enak; |
|
De naam van een groten en wijdvermaarden reus, welke naam anderen gemeen is, gelijk Num. 13:22 [zoals sommigen menen] en onder, Num. 13:28,33. Zie Deut. 1:28.
|
|
17) | Zoan in Egypte. |
|
Hebreeuws, Tsoan. De naam van een zeer oude stad, welke men meent te zijn de satd, die Tanis genoemd wordt, een der voornaamste steden van Egypte, in welke de koningen en vorsten hun woning plachten te hebben. Zie Ps. 78:12.
|
|
18) | het dal |
|
Of, beek. Het Hebreeuwse woord betekent beiden.
|
|
19) | Eskol, |
|
Zie de reden dezer benaming in Num. 13:24, en vergelijk Deut. 1:24.
|
|
20) | ter oorzake van den tros, |
|
Want het Hebreeuwse woord Eskol betekent een druif, of een tros druiven.
|
|
21) | Paran, |
|
Zie Gen. 14:6.
|
|
22) | Kades; |
|
Versta, Kades-Barnea, gelegen in de woestijn Paran, bij de legerplaats Rithma, en onderscheiden van Kades in de woestijn Zin, waarvan zie Gen. 14:7.
|
|
23) | hem, |
|
Namelijk, Mozes, als de voornaamste der vergadering, doch in het bijwezen en aanhoren, niet alleen van Aäron, maar ook der gehele gemeente, waaruit dan het oproer gesproten is, dat hierna beschreven wordt.
|
|
24) | van melk en honig vloeiende, |
|
Zie Exod. 3:8.
|
|
25) | sterk volk is, |
|
Te weten, in lichaam, middelen en menigte.
|
|
26) | kinderen van Enak gezien. |
|
Zie boven, Num. 13:22.
|
|
27) | Amalekieten |
|
Zie van dit volk Gen. 14:7.
|
|
28) | Hethieten, |
|
Zie van dezen Gen. 10:15, en samen van de volgenden Gen. 15:19.
|
|
29) | den oever van de Jordaan. |
|
Hebreeuws, de hand.
|
|
30) | stilde Kaleb het volk |
|
Dat is, hij deed het volk zwijgen, opdat hij gehoord mocht worden. Van Jozua wordt hier geen gewag gemaakt, niet omdat hij door vrees bezweek of met Kaleb de zaak niet behartigde, maar omdat hij òf absent was gedurende dit oproer, òf [alzo hij een dienaar van Mozes was] om enige aanmerkelijke reden heeft stilgezwegen. Van zijn trouw in dezen handel zie onder, Num. 14:6,7, enz., van zijn beloning daarvoor in hetzelfde Num. 14:30.
|
|
31) | voor Mozes, |
|
Anders, tot, of, tegen Mozes,; te weten, roepende, of murmurerende.
|
|
32) | vrijmoedig optrekken, |
|
Hebreeuws, optrekkende optrekken.
|
|
33) | dat erfelijk bezitten; |
|
Namelijk, het land Kanaän.
|
|
34) | voorzeker overweldigen! |
|
Hebreeuws, overweldigende overweldigen.
|
|
35) | die met hem opgetrokken waren, |
|
Te weten, de andere tien, die met Jozua en Kaleb het land verspied hadden.
|
|
36) | verteert; |
|
Zij willen zeggen dat het een ruw land was, waaraan men zich afarbeiden moest om vruchten er van te krijgen, alzo dat men zijn lijfskrachten er aan verdeed; of dat de vrucht des lands hard was, die de lichamen der inwoners opat en verteerde, hetwelk toch onwaarachtig was. Sommigen verstaan het van de onderlinge oorlogen, die tussen de inwoners van Kanaän waren; vergelijk Ezech. 36:12,13.
|
|
37) | grote lengte. |
|
Hebreeuws, van maten; gelijk 1 Kron. 11:23, en 1 Kron. 20:6; Jes. 45:14.
|
|
38) | de reuzen gezien, |
|
Hebreeuws, Nephilim. Zie van dit woord Gen. 6:4.
|
|
39) | van de reuzen; |
|
Te weten, afkomstig.
|
|