1) | het recht, |
|
Onder den naam van recht en gerechtigheid vervat Hij alles, wat wij God en onzen naaste schuldig zijn.
|
|
2) | gerechtigheid; |
|
Onder den naam van recht en gerechtigheid vervat Hij alles, wat wij God en onzen naaste schuldig zijn.
|
|
3) | want |
|
Hiermede komt overeen het beginsel der predikatiën van Christus en van Johannes den Doper, zeggende: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen; Matth. 3:2, en Matth. 4:17.
|
|
4) | Mijn heil |
|
Te weten dat heil, hetwelk Christus, de Heiland der wereld, mij brengen zal. Of, indien dit de woorden van Christus zijn, zo is dit de zin: Mijn heil, waardoor Ik mijne uitverkorenen zal behouden of zalig maken.
|
|
5) | Mijn gerechtigheid |
|
De gerechtigheid des Heeren is in het Evangelie geopenbaard; Rom. 1:17.
|
|
6) | die zulks doet, |
|
Die het recht en de gerechtigheid bewaart, Jes. 56:1.
|
|
7) | den sabbat houdt, |
|
Onder het woord sabbat moet men den gansen godsdienst verstaan, die inzonderheid op den sabbat moet geoefend worden, nemende een deel voor het geheel. Zie Jes. 56:7.
|
|
8) | de vreemde, |
|
Hebreeuws, de zoon, of het kind van den vreemde; dat is, de vreemdelingen, gelijk Jes. 56:6, en Jes. 60:10.
|
|
9) | spreke niet, |
|
Christus heeft het onderscheid tussen de volken en natiën teniet gedaan; voor Hem geldt nu niet langer het onderscheid tussen Jood en heiden, tussen heer en knecht; Gal. 3:28.
|
|
10) | ik ben een dorre boom. |
|
Dat is, ik ben een dorren boom gelijk; want gelijk die geen vruchten heeft, alzo heb ik gene kinderen.
|
|
11) | van de gesnedenen, |
|
Of, tot de gesnedenen.
|
|
12) | hun ook |
|
Te weten die vreemden en gesnedenen van wie Jes. 56:3,4 gesproken is.
|
|
|
|
13) | in Mijn huis |
|
Dat is, in de Christelijke gemeente.
|
|
14) | binnen Mijn muren |
|
Te weten binnen de geestelijke stad Jeruzalem, dat is, in mijne kerk.
|
|
15) | een plaats |
|
Of, ruimte, alzo ook Jes. 57:8. Hebreeuws, ene hand.
|
|
16) | beter dan der zonen |
|
Of, die beter zijn dan, enz. wat is dat voor een naam? Dat zij kinderen Gods heten zullen; Joh. 1:12; 1 Joh. 3:1, welk een veel voortreffelijker naam is dan de naam van zoon of dochter, die men vanwege de vleselijke geboorte heeft.
|
|
17) | een ieder van hen geven, |
|
Hebreeuws, hem.
|
|
18) | de vreemden, |
|
Zie boven Jes. 56:3.
|
|
19) | al wie den sabbat houdt, |
|
Zie Jes. 56:2.
|
|
20) | tot Mijn heiligen berg, |
|
Hebreeuws, tot den berg mijner heiligheid; dat is, tot mijne kerk, tot de verzameling mijner uitverkorenen; gelijk Jes. 2:2.
|
|
21) | in Mijn bedehuis; |
|
Hebreeuws, in het huis mijns gebeds; dat is, in den tempel, die geordineerd is tot een huis, waarin men mij aanbidt, en voorts de kerk van God in het algemeen.
|
|
22) | brandoffers |
|
Versta hier, voornamelijk, [naar de manier van spreken van het Oude Testament] door de brandoffers en slachtoffers, de dankzeggingen en den redelijken godsdienst, en de vrijwillige overgevingen om God te gehoorzamen en te dienen. Die zijn de geestelijke offeranden der gelovigen in het Nieuwe Testament, waarvan het gebed het voornaamste is. Vergelijk hiermede Mal. 1:11; Rom. 12:1; Hebr. 13:15.
|
|
23) | op Mijn altaar; |
|
Dat is, vanwege den Middelaar Jezus Christus, die door het altaar werd afgebeeld. Zie Hebr. 3:10.
|
|
24) | genoemd worden |
|
En het behoorde ook zodanig inderdaad te zijn.
|
|
25) | voor alle volken. |
|
Niet voor de Joden alleen, gelijk in het Oude Testament; maar de gelovige heidenen zullen, zowel als de gelovige Joden, God aanroepen in geest en waarheid, in de Christelijke gemeente, die door den tempel is afgebeeld geworden.
|
|
26) | Israël |
|
Dat is, van het volk Israël.
|
|
27) | tot Hem nog meer |
|
Te weten tot Christus. Anders: tot hetzelve, te weten volk van Israël, of bedehuis, in mijne gemeente, en alzo in het einde van Jes. 56:8.
|
|
28) | nevens diegenen, |
|
Of tot die, of behalve die.
|
|
|
|
29) | tot Hem vergaderd zijn. |
|
Te weten tot Christus. Anders: tot hetzelve, te weten volk van Israël, of bedehuis, in mijne gemeente, en alzo in het einde van Jes. 56:8.
|
|
30) | Al |
|
Hier beginnen verscheidene overzetters Jes. 57.
|
|
31) | gij gedierten |
|
Door het gedierte van het veld moet men hier verstaan al de wrede tirannen en vervolgers van het Joodse volk. Dezen roept God hier tezamen tegen hetzelve, opdat de bozen en de huichelaars door hen zouden uitgeroeid worden.
|
|
32) | Hun |
|
Hebreeuws, zijne; te weten van het volk.
|
|
33) | wachters |
|
Te weten de priesters en ook de regenten van het volk; zie Jer. 6:13, en Jer. 8:10; Ezech. 3:17.
|
|
34) | blind, |
|
Dat is, onwetend, onervaren in mijne wetten.
|
|
35) | stomme honden, |
|
Dat is, zij zijn den stommen honden gelijk. Zij straffen de zonden van het volk niet en zij waarschuwen het niet voor den toorn Gods, vrezende ongunst bij hetzelve te behalen.
|
|
36) | zijn sterk |
|
Hebreeuws, sterk van ziel; van begeerte, van lust, van appetijt, of gulzig, of gierig en onverzadelijk van geld en goed. Zie de aantekening Job 39:1. Anders: sterk van lijf.
|
|
37) | zij kunnen |
|
Of, zij weten niet zat te worden, of zij weten niet van verzadigd te worden.
|
|
38) | naar zijn gewin, |
|
Of naar zijne gierigheid.
|
|
39) | elk |
|
Dat is, van het ene einde tot het andere. Anders: [elk] in zijn kwartier. Anders: uit de voornaamste derzelve; alsof hij zeide: Niet alleen de geringsten onder de priesters, maar ook de hoogsten en voornaamsten. Anders: uit zijne [te weten van het volk] voornaamsten; dan zou dit de mening zijn: niet uit de armen, maar uit de voornaamste, rijkste en vermogendste personen, die de voortreffelijkste offeranden en giften konden brengen, zoeken zij hun vuil gewin. Zie de aantekening Gen. 19:4, en Gen. 47:2; Richt. 18:2.
|
|
40) | ik zal wijn halen, |
|
Vergelijk Jes. 22:13, en 1 Cor. 15:32.
|
|
41) | en |
|
Alsof zij zeiden: Wij willen morgen lustig zijn gelijk wij heden geweest zijn, ja wij willen nog vrolijker en lustiger zijn.
|
|
42) | de dag van morgen |
|
Deze woorden kunnen ook in dezen zin genomen worden, alsof zij zeiden: Of wij ons dol en vol zuipen, zo zal derhalve geen zwaarder straf op ons komen, het zal derhalve morgen met ons gaan gelijk het heden doet, God acht op deze dingen niet.
|
|
43) | ja, groter, |
|
Hebreeuws, groot, overvloedig zeer.
|
|
|
|