1) | Mijn Knecht, |
|
Dit spreekt God de Vader van zijnen Zoon Christus, dien Hij zijnen knecht noemt, te dien aanzien, dat Christus, als onze Middelaar, de gedaante eens knechts heeft aangenomen. Vergelijk Jes. 53:11; Matth. 12:18; Filipp. 2:6,7,8.
|
|
2) | Dien Ik ondersteun, |
|
Dat is, dien Ik versterk, dat Hij niet bezwijke onder den onverdragelijken last mijns toorns, die Hij een tijdlang gevoelen moet om uwe zonden [voor welke Hij zichzelven heeft overgegeven] uit te delgen en te verzoenen.
|
|
3) | Mijn Geest |
|
Te weten de gaven des Heiligen Geestes, die Hij van node heeft om het Middelaarsambt te verrichten; zie Jes. 11:2; Matth. 3:16.
|
|
4) | Hij zal het recht |
|
Dat is, Hij zal de rechte leer van de zaligheid der mensen, door de predikatie van het heilige Evangelie, den heidenen voordragen en hen alzo tot zijne gehoorzaamheid en tot hunne zaligheid brengen.
|
|
5) | den heidenen |
|
Of, den volken, zo den Joden als den heidenen. Zie Rom. 1:16.
|
|
6) | voortbrengen. |
|
Te weten uit den schoot des Vaders; Joh. 1:18. Dit zal Hij doen ten dele in eigen persoon, ten dele door zijne apostelen en andere leraars van het heilige Evangelie.
|
|
7) | schreeuwen, |
|
Of, roepen, tieren; zie Matth. 12:19. De zin is: Hij zal niet veel pochen, of veel rumoer maken, niet veel tumult, gelijk de prinsen dezer wereld doen; ook zal Hij niet veel uiterlijk geprang of gedruis maken; maar Hij zal zich stil, beleefdelijk en deemoedig gedragen, duldende goedertieren al de de onvolmaaktheden zijner uitverkorenen. Zie Matth. 12:18,19,20, en Luk. 17:20.
|
|
8) | Het gekrookte riet |
|
Dat is, Hij zal geduld hebben met de zwakheden der arme zondaars, en Hij zal hun verslagen conscientiën verkwikken en hen vertroosten door de belofte van de vergeving hunner zonden. Zie Ps. 34:19; Matth. 11:28.
|
|
9) | de rokende vlaswiek |
|
Dat is, de wiek, die in de lamp schier uitgebrand is, nauwelijks schijnsel of licht meer gevende, maar alleen nog rokende.
|
|
10) | met waarheid |
|
Dat is, oprechtelijk, getrouwelijk, want waarheid betekent hier trouw.
|
|
11) | voortbrengen. |
|
Of, uitvoeren, en dienvolgens overwinnen, gelijk waarheid en recht eindelijk overwinnen. Zie Matth. 12:20.
|
|
12) | Hij zal niet verdonkerd |
|
Maar Hij zal helder en klaar lichten en schijnen; Christus' licht gesteld tegen het rokende en smokende vlas, en zijne macht tegen het gekrookte riet. Anders: Hij zal niet versmachten; te weten in het verrichten van zijn ambt, Matth. 26:39; Luk. 12:50; hetzelfde wordt straks met andere woorden gezegd. Sommigen verstaan dit, verdonkerd en gebroken worden, van het lijden en sterven van onzen Heere Christus, hetwelk niet geschieden zou eer Hij het Evangelie had verkondigd naar den raad van zijnen Vader.
|
|
13) | Hij zal niet verbroken |
|
Dat is, Hij zal onder den zwaren last zijner bediening niet bezwijken.
|
|
14) | totdat Hij |
|
Te weten door de predikatie van het heilige Evangelie in de ganse wereld; hetwelk niet geschieden kon vóór en aleer Christus gestorven en tot zijn hemelsen Vader opgevaren was, en den Heiligen Geest op de apostelen gezonden had. Zie Joh. 16:7.
|
|
15) | het recht |
|
Dat is, de leer, gelijk straks volgt.
|
|
16) | de eilanden |
|
Met deze woorden geeft de profeet te kennen dat de leer van het heilige Evangelie niet zou besloten blijven binnen de grenzen van het Joodse land; Gen. 49:10; Matth. 28:19.
|
|
17) | Zijn leer |
|
Dit is hetzelfde, dat Hij straks genoemd heeft het recht, namelijk het Evangelie.
|
|
18) | dezelve |
|
Hebreeuws, derzelve uitbreiders, of, die dezelve uitbreiden. Zie Job 35:10.
|
|
19) | uitgespannen heeft, |
|
Te weten in het rond.
|
|
20) | wat daaruit |
|
Hebreeuws, hare uitgangen; dat is al wat daaruit spruit en wast.
|
|
21) | den geest dengenen, |
|
Versta hier door den geest de redelijke ziel. Zie Num. 16:22.
|
|
22) | u |
|
O mijn Zoon Jezus Christus.
|
|
23) | geroepen |
|
Te weten tot een Middelaar.
|
|
24) | in gerechtigheid, |
|
Of, met gerechtigheid; dat is op behoorlijke wijze, want Gij hebt U goedwillig tot het middelaarsambt overgegeven; zie Ps. 40:9; Hebr. 10:7. Of, met gerechtigheid; dat is, achtervolgens mijne beloften, die Ik door de patriarchen en profeten mijn volk dikwijls gedaan heb.
|
|
25) | Ik zal u |
|
Dat is, Ik zal u bijstaan, mits u gevende noodwendige krachten tot uitvoering van uw middelaarsambt.
|
|
26) | Ik zal u behoeden, |
|
Alzo dat Gij vóór den bestemden tijd niet onderdrukt wordt, alsook dat Gij in de overgrote pijn niet bezwijkt.
|
|
27) | tot een Verbond |
|
Dat is, tot een Middelaar des verbonds, namelijk des genadeverbonds, hetwelk Ik met Abraham en zijn zaad gemaakt heb. Dit verbond zult Gij bevestigen; te weten alzo, dat door U mijn volk met mij zal worden verzoend en voorts alle volken in een verbond zullen verenigd worden, niet alleen de Israëlieten, maar ook de heidenen, gelijk straks volgt.
|
|
28) | tot een Licht |
|
Dat is, opdat Gij hen verlicht met de zaligmakende kennis Gods en van hunnen Zaligmaker, waardoor de uitverkorenen onder alle natiën zullen verheugd worden. Want gelijk het licht den mens naar het lichaam verheugt en verkwikt, alzo verheugt de kennis van Christus het gemoed der kinderen Gods innerlijk. Vergelijk Jes. 9:1, en Jes. 49:6; Luk. 3:32; Hand. 13:47, en Hand. 16:34.
|
|
29) | te openen |
|
Te weten door de predikatie van het heilige Evangelie en de verlichting van den Heiligen Geest; zie Hand. 13:46,47, en Hand. 26:17,18.
|
|
30) | de blinde ogen, |
|
Te weten de ogen van het verstand. Zie Jes. 35:5.
|
|
31) | uit te voeren |
|
Te weten uit de geestelijke dienstbaarheid der zonde en des duivels, de uitverkorenen alzo bevrijdende en verlossende uit den schrik en de vrees der hel. Zie Jes. 49:9, en Jes. 61:1; Luk. 4:18; Hebr. 2:14,15.
|
|
32) | duisternis |
|
Versta hier, de duisternis der onwetendheid. Zie boven, Jes. 9:1.
|
|
33) | de HEERE, |
|
Hebreeuws, Jehovah; dat is de eeuwige, zelfstandige, onveranderlijke God.
|
|
34) | de voorgaande |
|
De zin is: Wat Ik mijn volk tevoren verkondigd heb, dat is vervuld; nu verkondig Ik ulieden wat nieuws, hetwelk ook zekerlijk geschieden zal, namelijk de verschijning van den Messias in het vlees, die zal van punt tot punt alzo voltrokken worden, gelijk Ik ze door mijne profeten voorzegd heb.
|
|
35) | een nieuw lied, |
|
Dat is, een voortreffelijk lied. Zie Ps. 32:3.
|
|
36) | van het einde |
|
Dat is, gijlieden, die aan de uiterste einden der wereld woont, alle mensen van welken staat of natie gij zijt; aangezien het heil, dat de Messias aanbrengt, allerlei volken en natiën aangaat; zo hebben zich dan billijk alle volken en natiën in Hem te verheugen en te verblijden.
|
|
37) | die ter zee |
|
Hebreeuws, nederdaalt op de zee; te weten in het schip, dat op de zee zal varen.
|
|
38) | al wat daarin |
|
Gij mensen altegaar, die in de eilanden woont, die rondom in de zee liggen. Hebreeuws, de volheid derzelve; gelijk Ps. 24:1.
|
|
39) | De HEERE |
|
Te weten Jezus Christus.
|
|
40) | zal uittrekken |
|
Dat is, Hij zal zijn goddelijke macht doen blijken, als Hij den duivel en de wereld overwinnen zal door zijne predikatiën, zijnen dood, zijne verrijzenis, hemelvaart en het zitten ter rechterhand zijns Vaders en wederkomst ten oordeel.
|
|
41) | Hij zal een groot |
|
Sommigen menen dat het Hebreeuwse woord betekent tieren, brullen, of bulderen, gelijk de olifanten.
|
|
42) | Ik heb vanouds |
|
Dit zijn de woorden Gods. Alsof Hij zeide: Dit is wel vanouds mijne wijze en manier van doen geweest, dat Ik mijne en de vijanden mijner kerk een tijdlang heb laten begaan.
|
|
|
|
43) | Ik heb Mij stil |
|
Of, zou Ik [langer] stilzwijgen? Zou ik mij [nog] inhouden?
|
|
44) | Ik zal bergen |
|
Dat is, Ik zal de grote en trotse vijanden mijner kerk verdelgen, en Ik zal uit den weg weren alle verhinderingen, die mijne gelovigen kunnen hinderen of schaden om tot mij in den hemel te komen.
|
|
45) | de blinden |
|
Dat is, die den waren God tevoren niet kenden, maar van Hem en zijne leer afdwaalden en in grote blindheid der onwetendheid en afgoderij staken.
|
|
46) | leiden |
|
Te weten door mijn Geest en de predikatie van het heilig Evangelie.
|
|
47) | door den weg, |
|
Dat is, door den weg der hemelse en zaligmakende waarheid en godzaligheid.
|
|
48) | met schaamte |
|
Dat is, gans en al te schande worden.
|
|
49) | Hoort, |
|
Hier spreekt de HEERE de Joden aan, die moedwillig doof en blind waren, niet willende met aandacht zijn woord horen noch in acht nemen zijne werken en gerichten.
|
|
50) | Mijn knecht, |
|
Dat is, het volk van Israël, dat ik mijnen wil heb geopenbaard en beroepen heb, opdat het mij daarna zou dienen, gelijk boven Jes. 41:8, en straks wederom in Jes. 42:19.
|
|
51) | Mijn bode, |
|
De priesters en Levieten, door wie God het volk zijnen wil te kennen gaf.
|
|
52) | dien Ik zende? |
|
Te weten om mijn volk te leren.
|
|
53) | de volmaakte, |
|
Of, volkomen, dat is, het volk van Israël, hetwelk Ik vele grote, zo geestelijke als lichamelijke weldaden bewezen heb, alzo dat het niets ontbrak; waaruit het behoorde te zien en bekennen hoe getrouw Ik het met hen voorhad.
|
|
54) | veel dingen, |
|
Te weten vele wonderwerken van God, die Hij tot uw best doet.
|
|
55) | hij de oren |
|
Te weten de knecht des Heeren, dat is, het volk van Israël. De zin is: Dit volk stelt zich wel uiterlijk alzo aan, alsof het mijn woord horen wilde, maar het is hun geen ernst, het gaat hun niet ter harte wat zij horen. In het eerste lid van Jes. 42:20 wordt er gesproken tot den tweeden persoon; maar in het tweede lid van den derden persoon. Dit geeft wat duisterheid in den zin.
|
|
56) | zo hoort hij |
|
Dat is, zo behartigt hij het niet.
|
|
57) | aan hem, |
|
Te weten aan zijn knecht; dat is aan zijn volk, of aan hen, te weten deze lieden. Sommigen duiden het op de wet en de uitvoering van Gods oordelen over dit zondig volk.
|
|
58) | om Zijner |
|
Dat is, vanwege zijne waarheid en trouw, namelijk terwijl Hij den oudvaders beloofd heeft dat Hij hun zaad zou goeddoen; zie Ps. 31:2.
|
|
59) | door de wet, |
|
Namelijk, die Hij hun gegeven had door Mozes. Zie Deut. 4:6; Ps. 147:19,20.
|
|
60) | is het |
|
Te weten het volk van Israël; [anders: is hij], te weten de knecht des Heeren, gelijk Jes. 42:19. Anderen aldus: En dat volk is beroofd en geplunderd; al de jongelingen zuchten, of, zij zuchten allen in de spelonken of holen der aarde.
|
|
61) | een beroofd |
|
De zin is: God heeft dit volk in de handen zijner vijanden overgegeven, omdat het zijne genade en goedertierenheid niet heeft in acht genomen.
|
|
62) | daar is niemand, |
|
Hebreeuws, daar is geen redder.
|
|
|
|
63) | niemand zegt: |
|
Daar is niemand, die hen beschermt of verdedigt, of die de vijanden dwingt weder te geven wat zij hun afgenomen hebben.
|
|
64) | wat hierna |
|
Want de straffen en plagen des Heeren, die hier in dit leven komen over de onboetvaardige zondaars, zijn maar beginselen van hunne smarten, zo zij niet intijds opmerken en zich beteren en met belijdenis hunner zonden zeggen: Wie heeft Jakob, enz. Jes. 42:24.
|
|
65) | Jakob |
|
Dat is, de nakomelingen van Jakob, de Israëlieten.
|
|
66) | Israël |
|
Dat is, de nakomelingen van Jakob, de Israëlieten.
|
|
67) | Is het niet |
|
Dat is, het is zeker dat de Heere ons en onze goederen, om onzer zonden wil, in hunne handen heeft overgegeven.
|
|
68) | over hen uitgestort |
|
Hebreeuws, over hem; te weten over Jakob, of over Israël, uit Jes. 42:24.
|
|
69) | de grimmigheid |
|
Dat is, zijne straffen; zie de aantekening Ps. 79:6.
|
|
70) | de macht |
|
Het leger der Assyriërs en andere vijanden.
|
|
71) | zij merken |
|
Dat is, de Israëlieten hebben geen acht gegeven op de gerichten van God en de oorzaken derzelve.
|
|
72) | in brand gestoken, |
|
Dat is, Hij heeft hen vernield door velerlei pijnlijke jammeren en ellenden.
|
|
73) | zij nemen het niet |
|
Dat is, de Israëlieten hebben geen acht gegeven op de gerichten van God en de oorzaken derzelve.
|
|