1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24


1En Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde wederom van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn;1)
2En werd veertig dagen verzocht van den duivel;2) en at gans niet in die dagen,3) en als dezelve geeindigd waren, zo hongerde Hem ten laatste.
3En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen, dat hij brood worde.
4En Jezus antwoordde hem, zeggende: Er is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods.
5En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg,4) toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld, in een ogenblik tijds.5)
6En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht, en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven,6) en ik geef ze, wien ik ook wil;
7Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles Uw zijn.7)
8En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan,8) want er is geschreven: Gij zult den Heere, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.
9En hij leidde Hem naar Jeruzalem, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij de Zoon Gods zijt, werp Uzelven van hier nederwaarts;
10Want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen;
11En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot.
12En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Er is gezegd: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
13En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor een tijd.9)
14En Jezus keerde wederom, door de kracht des Geestes,10) naar Galilea; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land.
15En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen geprezen.11)
16En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge;12) en stond op om te lezen.
17En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja;13) en als Hij het boek opengedaan had,14) vond Hij de plaats, daar geschreven was;15)
18De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart;
19Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht,16) om de verslagenen heen te zenden17) in vrijheid;18) om te prediken het aangename jaar des Heeren.19)
20En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had,20) zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen.
21En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.21)
22En zij gaven Hem allen getuigenis,22) en verwonderden zich over de aangename woorden,23) die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de Zoon van Jozef?
23En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen:24) Medicijnmeester, genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is,25) doe dat ook hier in Uw vaderland.
24En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland.26)
25Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was,27) zodat er grote hongersnood werd over het gehele land.
26En tot geen van haar werd Elias gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was.28)
27En er waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa;29) en geen van hen werd gereinigd, dan Naaman, de Syrier.
28En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit hoorden.
29En opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.
30Maar Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg.
31En Hij kwam af te Kapernaum, een stad van Galilea, en leerde hen op de sabbatdagen.
32En zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was met macht.30)
33En in de synagoge was een mens, hebbende een geest eens onreinen duivels;31) en hij riep uit met grote stemme,
34Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener? Zijt Gij gekomen, om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.32)
35En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil,33) en ga van hem uit. En de duivel, hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit, zonder hem iets te beschadigen.34)
36En er kwam een verbaasdheid over allen; en zij spraken samen tot elkander, zeggende: Wat woord is dit, dat Hij met macht en kracht den onreinen geesten gebiedt, en zij varen uit?
37En het gerucht van Hem ging uit in alle plaatsen des omliggenden lands.
38En Jezus, opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van Simon;35) en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar.
39En staande boven haar,36) bestrafte Hij de koorts, en de koorts verliet haar; en zij van stonde aan opstaande, diende henlieden.
40En als de zon onderging,37) brachten allen, die kranken hadden, met verscheidenen ziekten bevangen, die tot Hem, en Hij legde een iegelijk van hen de handen op, en genas dezelve.
41En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods! En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.38)
42En als het dag werd, ging Hij uit, en trok naar een woeste plaats;39) en de scharen zochten Hem, en kwamen tot bij Hem, en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan.
43Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen;40) want daartoe ben Ik uitgezonden.41)
44En Hij predikte in de synagogen van Galilea.