1) | slang |
|
Een dier, dat de duivel, omdat het zeer listig was, misbruikt heeft, om den mens van God zijnen Schepper [van wien hij tevoren met al zijn boze engelen was afgevallen, Joh. 8:44; 2 Petr. 2:4; Judas :6] af te voeren, waarom hij ook en serpent of slang is geheten, 2 Cor. 11:3; Openb. 20:2.
|
|
2) | zij zeide |
|
Dat is, de duivel sprak door haar, met een arglistige, bedriegelijke reden: gelijk de woorden van dezen tekst en de navolgende klaarlijk uitwijzen.
|
|
3) | Is het ook |
|
De duivel speelt hier met Gods gebod, en poogt door dubbelzinnigheid hetzelve in twijfel te trekken, of te verduisteren, en zo te vernietigen.
|
|
4) | zullen wij |
|
Dat is, mogen wij wel vrijelijk eten.
|
|
5) | booms, |
|
Of, des geboomtes.
|
|
6) | noch die |
|
Te weten, om daarvan te eten.
|
|
7) | opdat gij |
|
Anders, opdat gij niet misschien sterft; menende dat Eva hier begon te wankelen.
|
|
8) | Gijlieden |
|
Een stoute, onbeschaamde, openbare leugen des duivels; waarom hij terecht een leugenspreker en vader der leugens benoemd wordt, Joh. 8:44. 9 Hebr. niet stervende sterven. Anders, niet zekerlijk sterven.
|
|
9) | God wezen, |
|
Of, als goden.
|
|
10) | kennende |
|
Het woord kennen heeft tweeërlei zin, te weten, wijsheid vatten en begrijpen, die den mens heerlijk en gelukzalig maakt; of ellende gevoelen, die denzelven schandelijk en verdoemelijk maakt. Het eerste belooft de satan den mens bedriegelijk, wel wetende dat anders niet dan het tweede hem volgen zou.
|
|
11) | begeerlijk |
|
Anders, wenselijk, dat is, te begeren of te wensen.
|
|
12) | om verstandig |
|
Of, om verstand te bekomen.
|
|
13) | met haar, |
|
Of, met, of bij haar zijnde.
|
|
14) | hij at. |
|
Te weten, door de vrouw overreed zijnde, gelijk te zien is vs. 17.
|
|
15) | ogen |
|
Versta, niet zozeer de ogen des lichaams, waardoor zij zagen hunne schaamte, als des geestes, waardoor zij gevoelden hunne zonde en de straf, die zij over zich en hunne nakomelingen gebracht hadden, zijnde daarvan in hunne conscientiën overtuigd.
|
|
16) | schorten. |
|
Anders, voorschoten of deksels, om hunne schamelheid te bedekken.
|
|
17) | stem des |
|
Of, geluid.
|
|
|
|
18) | aan den winds |
|
Dat is [zoals sommigen verklaren] aan de koelte of den wind van den morgen of avondtijd, of bij het waaien van enigen wind op zekeren tijd des daags, waardoor de stem des Heeren tot Adam is overgebracht geworden.
|
|
|
|
19) | bij mij gegeven |
|
Anders, bij mij gesteld, dat is, gegeven of gesteld, om bij mij te zijn.
|
|
20) | van dien boom |
|
Dat is, van de vrucht des booms, gelijk ook boven vs. 6.
|
|
21) | Wat is dit, |
|
Anders, Wat! hebt gij dat gedaan? of waarom hebt gij dat gedaan?
|
|
22) | tot die slang: |
|
Als zijnde geweest des duivels werktuig; om welke oorzaak deze gehele vloek de slang lichamelijk en den duivel geestelijk raakt. Doch de slang wordt hier niet gevraagd [gelijk tevoren Adam en Heva], omdat de duivel geen excuus had.
|
|
23) | zijt gij |
|
Of, wees, alzo hoofdstuk Gen. 4:11.
|
|
24) | En Ik zal |
|
Dit vonnis is voornamelijk uitgesproken tegen den duivel, die de meeste oorzaak was van den val des mensen.
|
|
25) | uw zaad |
|
Versta hierdoor alle kinderen des duivels, Joh. 8:44.
|
|
26) | haar zaad: |
|
Dit zaad is eigenlijk alleen de Heere Christus, de eniggeboren Zoon Gods die uit de vrouw, ene maagd zijnde door de werking van Gods Geest, in de volheid des tijds moest geboren worden, om door de verdienste zijns doods en de kracht zijns Geestes den duivel al zijn geweld te benemen, en onder zijne en zijner gemeente voeten te vertreden. Zie Ps. 110:1; Joh. 12:31; Rom. 16:20; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8. Dit is de eerste Evangelische belofte des levens, gesteld tegen de eerst voorgaande aanzegging des doods.
|
|
27) | en gij zult het |
|
Dat is, de duivel en zijn zaad zullen Christus en zijne gemeente vervolgen, maar niet kunnen uitroeien en verderven.
|
|
28) | Hij: |
|
Te weten, God.
|
|
29) | Ik zal zeer |
|
Hebr. ik zal vermenigvuldigende vermenigvuldigen.
|
|
30) | kinderen |
|
Hebr. zonen, welk woord in de Heilige Schrift veel gebruikt wordt voor kinderen, dat is, voor zonen en dochters ; alzo Exod. 22:24; Ps. 128:6.
|
|
31) | begeerte |
|
Dat is, gij zult gehouden zijn u naar uws mans wil te voegen, en zoeken onder hem te schuilen en door zijn beleid geregeerd te worden.
|
|
32) | hij zal over |
|
Dat is, hij zal macht hebben over u te gebieden, hetwelk uw vlees nu lastig zal zijn, daar het vóór den val niet dan lieflijk was.
|
|
33) | Dewijl gij |
|
Zie de aantekening op vs. 6.
|
|
34) | vervloekt, |
|
Zie Rom. 8:19,20,21.
|
|
35) | met smart |
|
Dat is, met kommerlijken en moeilijken arbeid zult gij u op aarde generen.
|
|
36) | het kruid |
|
Of, het gewas des velds, hetwelk gij buiten dezen hof zult moeten vinden, zijnde voortaan van deze vruchten verstoten.
|
|
37) | brood eten, |
|
Dat is, uw voedsel en onderhoud krijgen. Alzo is het woord brood voor allerlei voedsel genomen, onder 18:5, 28:20.
|
|
38) | totdat gij tot |
|
Dat is, totdat gij sterft.
|
|
39) | Heva; |
|
Hebr. Chavvah.
|
|
40) | aller levenden |
|
Hebr. alles levenden, dat is, aller mensen.
|
|
41) | Ziet, de mens is geworden als onzer één |
|
God verwijt hier den mens zijn hoogmoed, waardoor hij meende Gode gelijk te zullen worden, en nu ter contrarie zichzelven en al zijne nakomelingen in de grootste ellende en versmaadheid gebracht had.
|
|
42) | dat hij zijne |
|
God heeft niet gewild dat de mens het teken des levens, hetwelk hij door zijne overtreding verloren had, gebruiken zou.
|
|
|
|
43) | cherubim |
|
Versta hierdoor, engelen, die alzo genoemd worden; en de Israëlieten waren met dien naam bekend, overmits de ark des verbonds in het heilige der heiligen met twee cherubim [in menselijke gedaante met uitgebreide vleugels] bedekt was, Exod. 25:18; 1 Kon. 6:23; 2 Kron. 3:10.
|
|
44) | een vlammig |
|
Hetzij dat het inderdaad vurig geweest is, of de gedaante van een opgaande vlam gehad heeft.
|
|
45) | dat zich omkeerde, |
|
Of, omslingerde, en ginds en weder omdraaide.
|
|