1) | vals gerucht |
|
Hebreeuws, gerucht der leugens, of, horing der valsheid.
|
|
2) | opnemen; |
|
Anders, aannemen, uitdragen, uitstrooien.
|
|
3) | stelt uw hand niet bij den goddeloze, |
|
Dat is, vergezelt u niet, noch vervoegt u bij de boze mensen, om hen te helpen uitvoeren hun kwade zaak.
|
|
4) | tot geweld te zijn. |
|
Hebreeuws, des gewelds.
|
|
5) | menigte tot boze zaken niet volgen; |
|
Hebreeuws, velen; anders, machtigen, groten, geweldigen.
|
|
6) | voortrekken en zijn twistige zaak. |
|
Hebreeuws, heerlijk maken, versieren.
|
|
7) | ganselijk wederbrengen. |
|
Hebreeuws, wederbrengende wederbrengen.
|
|
8) | zult gij dan nalatig zijn, |
|
Anders, gij zult u onthouden hem dien daar te laten, en verlatende zult hem verlaten met hem; dat is, niet eerder dan hij hem verlaat.
|
|
9) | Gij zult het in alle manier |
|
Hebreeuws, verlatende zult gij verlaten; anders, gij zult het op alle manieren met hem oprichten; vergelijk Neh. 3:8, en Neh. 4:2.
|
|
10) | met hem verlaten. |
|
Dat is, gelijk hij zijn zaken moet verlaten om zijn ezel te redden, alzo zult gij ook zijnenthalve het uwe verzuimen.
|
|
11) | Gij zult het recht uws armen niet buigen |
|
Te weten, gij die rechters des volks zijt.
|
|
12) | zaken; |
|
Of, woorden.
|
|
13) | zult gij niet doden; |
|
Dat is, ter dood verwijzen, want hij spreekt hier de magistraten aan.
|
|
14) | goddeloze niet rechtvaardigen. |
|
Te weten, een goddelozen, onrechtvaardigen rechter, die een onrechtvaardig oordeel over een onschuldig mens uitspreekt.
|
|
15) | geen geschenk nemen; |
|
Te weten, van personen, die voor het gericht pleiten, of iets te doen hebben.
|
|
16) | zaak der rechtvaardigen. |
|
Of, woorden.
|
|
17) | kent het gemoed des vreemdelings, |
|
Anders, weet hoe een vreemdeling om het hart is.
|
|
18) | rusten en stil liggen laten, |
|
Dat is, onbebouwd laten; vergelijk Jer. 17:4.
|
|
19) | dat de armen uws volks |
|
Wel verstaande, met u en met de uwen, dewijl de vruchten niet door den arbeid van enigen mens, maar door Gods zonderlingen zegen, wassen zullen. Zie Lev. 25:6,7.
|
|
20) | eten, |
|
Te weten, hetgeen in het zevende jaar vanzelf wast, Lev. 25:5,6.
|
|
21) | de zoon uwer dienstmaagd |
|
Dat is, de knecht, die van uw dienstmaagd geboren is.
|
|
22) | zal hij niet gehoord worden! |
|
Hetzij in het doen van den eed, of in dergelijke voorstellen.
|
|
23) | Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; |
|
Het paasfeest en het feest der ongezuurde broden is wel een en hetzelfde, maar dit onderscheid is er tussen, dat die dag alleen pasen genoemd wordt, op welken men het paaslam at, de andere zeven dagen werden genoemd de dagen van het ongezuurde brood.
|
|
24) | maand Abib, |
|
Zie Exod. 12:2, en Exod. 13:4.
|
|
25) | men zal |
|
Dit wordt alleen tot de mannen gesproken, gelijk blijkt Exod. 23:17, en Deut. 16:16.
|
|
26) | niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. |
|
Dat is, niet zonder enige geschenk, of offer.
|
|
27) | het feest |
|
Dit feest is naderhand bij de Grieken genoemd pentecoste, bij ons pinksteren; komende vijftig dagen na pasen, Lev. 23:15,16; Deut. 16:9; Hand. 2:1. Ten tijde van dit feest heeft God de tien geboden gegeven, Exod. 19, en naderhand den Heiligen Geest gezonden op zijn apostelen, Hand. 2:28.
|
|
28) | des oogstes, |
|
Versta hier den tarweoogst.
|
|
29) | van uw arbeid, |
|
Dat is, uwer vruchten, om welke te genieten gij gearbeid en het veld bebouwd hebt, en welke u God door uw arbeid gegeven heeft.
|
|
30) | het feest der inzameling, |
|
Dit feest kwam in de zevende maand des jaars, te weten in September; het begon op den vijftienden dag der zevende maand, en het duurde zeven dagen. Het wordt anders genoemd het feest der tabernakelen, of, der loofhutten, Lev. 23:34, en Deut. 16:11.
|
|
31) | Drie malen des jaars |
|
Te weten, op de drie genoemde hoge feestdagen.
|
|
32) | al uw mannen |
|
Te weten, tenzij er een wettelijke verhindering is, zoals ziekte, kindse jaren of iets dergelijks.
|
|
33) | voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. |
|
Dit was naderhand de tempel te Jeruzalem; 1 Kon. 14:11.
|
|
34) | met geen gedesemde broden offeren; |
|
Dat is, hebbende gezuurd brood in uw huis, Exod. 12:15.
|
|
35) | Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten. |
|
Dat is, des offers van mijn feest; dat is, van het lam dat geofferd moest worden.
|
|
36) | De eerstelingen der eerste vruchten uws lands |
|
Hebreeuws, het begin der eerste vrucht.
|
|
37) | in het huis des HEEREN |
|
In den tabernakel; 1 Kron. 9:19,23, naderhand in den tempel te Jeruzalem; zie Deut. 26:1,2, enz.
|
|
38) | een Engel voor uw aangezicht, |
|
Hij wordt Exod. 13:21, genoemd de Heere; te weten, Christus, wien de Joden in de woestijn getergd hebben; 1 Cor. 10:9. Hij wordt een engel, dat is, bode genoemd, omdat Hij van den Vader gezonden is.
|
|
39) | de plaats, die Ik bereid heb. |
|
Te weten, in het land Kanaän.
|
|
40) | voor Zijn aangezicht, |
|
Dat is, vanwege zijn tegenwoordigheid.
|
|
41) | Mijn Naam is in het binnenste van Hem. |
|
Dat is, Hij is een waarachtig God met Mij, zijnde ook Jehovah genoemd. Zie Jer. 23:6; Joh. 10:30,38; 2 Cor. 5:19, en Hebr. 1:8; idem vergelijk Joh. 14:10.
|
|
42) | naarstiglijk gehoorzaamt, |
|
Hebreeuws, horende hoort in zijn stem.
|
|
43) | tot de Amorieten, ect. |
|
Dat is, in het land der Amorieten, enz., en zo in het volgende.
|
|
|
|
44) | ganselijk vermorzelen. |
|
Hebreeuws, afbrekende afbreken.
|
|
45) | getal uwer dagen vervullen. |
|
Die gij naar den loop der natuur te leven hebt; daar integendeel de bozen de helft hunner dagen niet beleven; Ps. 55:24.
|
|
46) | Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, |
|
Dat is, een grote schrik, of, een schrik dien Ik den volken zal aanjagen. Zie hiervan exempelen Gen. 35:5; 1 Sam. 14:15, en 2 Kron. 20:29.
|
|
47) | Ik zal maken, |
|
Hebreeuws, Ik zal al uw vijanden den nek te uwaarts geven.
|
|
48) | den nek toekeren. |
|
Dat is, de rug.
|
|
49) | Hevieten, de Kanaänieten en de Hethieten. |
|
Versta hier ook die andere natiën, die Exod. 23:23 genoemd zijn.
|
|
50) | woest worde, |
|
Dat is ledig van inwoners.
|
|
51) | de woestijn |
|
Versta de woestijn Zin, op den weg naar Egypte.
|
|
52) | rivier; |
|
Versta hier de rivier Eufraat.
|
|