1) | Hij is hogelijk verheven! |
|
Hebreeuws, verhogende verhoogd.
|
|
2) | Lied, |
|
Dat is, de materie van mijn lied, of, die mij oorzaak gegeven heeft, om hem met lofzangen te prijzen.
|
|
3) | tot een Heil geweest; |
|
Zie boven, Exod. 14:13.
|
|
4) | liefelijke woning maken; |
|
Of slechts, een woning. Anders, ik zal hem verheerlijken.
|
|
5) | HEERE is Zijn Naam! |
|
Zie Gen. 2:4; Exod. 3:15, en Exod. 6:2.
|
|
6) | Schelfzee. |
|
Dat is, de Rode zee.
|
|
7) | afgronden hebben hen bedekt; |
|
Dat is, de hoge wateren, die als muren overeind stonden, zijn op hen gevallen; Exod. 14:22.
|
|
8) | door Uw grote hoogheid hebt Gij, |
|
Hebreeuws, door de grootheid uwer hoogheid.
|
|
9) | die tegen U opstonden, |
|
Dat is, die tegen uw volk opstonden; want al wat tegen Gods volk gedaan wordt, rekent God alsof het hemzelven gedaan ware. Zie Zach. 2:8; Matth. 25:45; Hand. 9:4.
|
|
10) | die hen verteerd heeft als een stoppel. |
|
Dit is een afgebroken reden, die volkomenlijk aldus wordt uitgesproken: die hen verslonden heeft, gelijk de stoppels door het vuur verslonden worden.
|
|
11) | door het geblaas van Uw neus |
|
Dit is een omschrijving van den wind; zie Exod. 14:21.
|
|
12) | stof geworden |
|
Of, gestold.
|
|
13) | in het hart der zee. |
|
Dat is, in de diepte, of, in het midden der zee, gelijk Ps. 18:16, en Ps. 46:3; Ezech. 28:2; vergelijk Deut. 4:11.
|
|
14) | ik zal den buit delen, |
|
Dit placht met vreugde te geschieden, Jes. 9:2. Farao en de zijnen beloofden zichzelven de victorie, maar het mislukte hun.
|
|
15) | mijn ziel zal van hen vervuld worden, |
|
Dat is, [gelijk sommigen hier overzetten] ik wil mijn moed aan hen koelen. Zie Job 16:10.
|
|
16) | ik zal mijn zwaard uittrekken, |
|
Hebreeuws, ik zal mijn zwaard ledig maken.
|
|
17) | uitroeien. |
|
Of, weder in [mijn] bezitting brengen, of, arm maken.
|
|
18) | verheerlijkt in heiligheid, |
|
Dat is, die met uitnemende grote heiligheid is versierd.
|
|
19) | vreselijk in lofzangen, |
|
Dat is, die met groten eerbied en kinderlijke vreze moet aangebeden, geëerd en geprezen worden.
|
|
20) | de aarde heeft hen verslonden! |
|
Dat is, de bodem of grond der zee.
|
|
21) | de liefelijke woning Uwer heiligheid. |
|
Versta, het land Kanaän, waar God zijn volk zou geven zijn heiligen godsdienst. Zie Ps. 78:52,53,54.
|
|
22) | zij zullen sidderen; |
|
Zie de vervulling, Num. 22:3,6; Joz. 2:10,11, en Joz. 5:1; Ps. 68:3.
|
|
23) | op den berg Uwer erfenis, |
|
Dat is, in het bergachtige land, gelijk Kanaän is; Deut. 11:11. Anderen verstaan hier den berg Moria, waarop naderhand de tempel gebouwd is.
|
|
24) | in eeuwigheid en geduriglijk regeren! |
|
Dat is, hier en hiernamaals.
|
|
25) | de wateren der zee over hen doen wederkeren; |
|
Die straks tevoren als muren overeind gestaan hadden, Exod. 14:22.
|
|
26) | Aarons zuster, |
|
Zij was ook wel Mozes' zuster, maar omdat zij in het afwezen van Mozes langen tijd bij Aäron gewoond had, zo wordt zij daarom Aärons zuster genoemd.
|
|
27) | met reien. |
|
Anders, met fluiten, of, pijpen.
|
|
28) | Sur, |
|
De naam van een woestijn, tussen Egypte en Arabië. Zie Gen. 16:7.
|
|
29) | Mara; |
|
Toen Mozes met de Israëlieten aan deze plaats kwam, heette zij nog niet Mara, dat is, bitterheid; maar zij werd straks daarna zo genoemd, gelijk blijkt in Exod. 15:23.
|
|
30) | murmureerde het volk tegen Mozes, |
|
Murmureren is kwalijk van God, zijn woord en werken in zijn hart gevoelen, en met de tong onwaardiglijk daarvan spreken.
|
|
31) | toen werd het water zoet. |
|
Dit water is zoet geworden tot den dienst en het gebruik der Israëlieten, voor een tijdlang, maar het is niet altijd zo gebleven, gelijk blijkt uit Plin. lib. 6, natur. hist. c. 29, die te zijner tijd melding maakt van deze bittere wateren. Zie 2 Kon. 2:21.
|
|
32) | Hij |
|
Te weten, God.
|
|
33) | het volk een inzetting en recht, |
|
Te weten, het volk van Israël.
|
|
34) | met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, |
|
Hebreeuws, horende zult horen.
|
|
35) | Ik ben de HEERE, uw Heelmeester! |
|
God de Heere wil zeggen: Ik ben het, die u aan de ziel en aan het lichaam helen, en voor alle ellenden bewaren kan, tegenwoordige en toekomende.
|
|