1)zijn dagen
Te weten, in het vierde jaar zijner regering, hetwelk was het eerste jaar van de regering van Nebukadnezar, Jer. 25:1.
 
2)zijn knecht
Dat is, hem dienstbaar, zijn gebied onderworpen, cijnsbaar, gehouden hem schatting te betalen. Alzo 2 Sam. 8:2,6.
 
3)benden
Dat is, hopen van krijgslieden. Zie boven, 2 Kon. 5:2. Deze waren in den dienst des konings van Babel, makende tezamen zijn leger.
 
4)Chaldëen,
Een volk, bewonende het land van Chaldea, waarvan de hoofdstad is Babel. Vergelijk Ezech. 23:15.
 
5)den dienst Zijner knechten,
Hebreeuws, door de hand.
 
6)de profeten.
Te weten, niet alleen in het algemeen door Mozes, Lev. 26:17; Deut. 28:25,36,68, enz. maar ook in het bijzonder door de profetes Hulda, boven, 2 Kon. 22:16, en den profeet Jeremia, Jer. 25:9.
 
7)bevel
Hebreeuws, mond.
 
8)van Zijn aangezicht
Vergelijk boven, 2 Kon. 17:18.
 
9)zonden van Manasse,
Zie van deze boven, 2 Kon. 21, onder welke de afgoderij wel de voornaamste geweest is, die het volk zo nagevolgd heeft, dat het van die, noch door de bekering van Manasse, noch door het goed exempel van Josia, en de goede reformatie bij hem gedaan, niet heeft afgelaten. Waarom ook gezegd wordt dat hij Juda zondigen deed, boven, 2 Kon. 21:16.
 
10)vergoten had,
Zie boven, 2 Kon. 21:16, en de aantekening.
 
11)ontsliep
Te weten, in Babel, of op den weg, alzo hij gebonden naar Babel gevoerd werd, 2 Kron. 36:6, en zonder begrafenis te krijgen; gelijk door Jeremia voorzegd was; Jer. 22:18,19.
 
12)Jojachin
Ook genaamd Jechonia, 1 Kron. 3:16, en uit verachting Chonia; Jer. 22:24.
 
13)De koning nu
Dit verhaal is om aan te wijzen dat de koning van Juda uit Egypte geen hulp tegen den koning van Babel had te verwachten. Wel is waar, dat hij ten tijde van Zedekia poogde wat te doen, maar tevergeefs, zijnde door de Chaldeën gestuit; Jer. 37:6,7.
 
14)rivier van Egypte
Genaamd Sichot. Zie Joz. 13:3.
 
15)Frath,
Anders, Eufraat. Zie Gen. 2:14.
 
16)achttien jaren oud,
Hebreeuws, een zoon van achttien jaar.
 
17)koning werd,
Te weten, alleen [gelijk enige geleerden oordelen] en volmachtig koning na den dood zijns vaders. Anders, acht jaren oud zijnde, had de vader hem koning gemaakt, om in zoveel beroerten het koninkrijk in zijn huis te verzekeren, en was alzo tien jaren lang, dat is, totdat zijn vader stierf, koning geweest, uit welke oorzaak gezegd wordt dat hij acht jaren oud was toen hij koning werd; 2 Kron. 36:9.
 
18)drie maanden
En tien dagen, 2 Kron. 36:9. Zo wordt dikwijls een even getal gesteld voor een oneven. Zie Gen. 15:13, en 1 Kon. 16:8, met de aantekening.
 
19)dier tijd
Te weten, met de wederkomst van het jaar, 2 Kron. 36:10. Dat is, met de aankomst van den zomer. Zie 1 Kon. 20:22.
 
20)werd belegerd.
Hebreeuws, kwam in belegering; dat is, kwam belegerd te worden. Alzo onder, 2 Kon. 25:2.
 
21)ging Jojachin,
Men meent dat hij dit gedaan heeft door den raad van den profeet Jeremia, opdat de tempel en het volk niet gans uitgeroeid zouden worden.
 
22)nam hem gevangen
Te weten, om hem gevangen te houden. Zie onder, 2 Kon. 25:27.
 
23)zijner regering.
Namelijk, van den koning Nebukadnezar, en niet van Jojachin. Want Jojachin regeerde in volle macht maar drie maanden en tien dagen. Zie boven, 2 Kon. 24:8. Vergelijk ook onder, 2 Kon. 25:8.
 
24)hij bracht
Namelijk, Nebukadnezar.
 
25)van daar uit
Van Jeruzalem.
 
26)hieuw
Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk afsnijden, of afkorten; maar wordt ook wijders genomen voor wegnemen. De zin is dat hij die vaten heeft weggenomen en den tempel daarvan beroofd. Dat hij enige geheel gelaten heeft, blijkt uit Dan. 5:2,3.
 
27)alle gouden vaten af,
Dat is, allerlei, bijna alle, een goed deel; gelijk af te nemen is onder, 2 Kon. 25:15.
 
28)gelijk als
Zie boven, 2 Kon. 20:17, en Jer. 20:5.
 
29)gans Jeruzalem weg,
Dat is, het merendeel der inwoners en der voornaamsten. Vergelijk Matth. 3:5.
 
30)strijdbare helden,
Alzo Richt. 6:12, en boven, 2 Kon. 5:1. De Hebreeuwse woorden kan men ook verstaan van degenen, die machtig zijn van middelen, gelijk Ruth 2:1.
 
31)tien duizend gevangenen,
Dat is, de gehele som der gevangenen, die hierna, 2 Kon. 24:16, onderscheidenlijk wordt aangetekend.
 
32)smeden;
Of, slotenmakers. Zie verder Jer. 24:1.
 
33)arme volk des lands.
Hebreeuws, de dunheid van het volk des lands. Alzo onder, 2 Kon. 25:12; Jer. 40:7, en Jer. 52:16. Dat is, van het schamele, geringe, slechte en uitgeteerde volkje des lands.
 
34)ten oorlog
Hebreeuws, den oorlog deden; dat is, die den krijg volgden. Zie 1 Kon. 12:21.
 
35)deszelfs oom,
Zijns vaders broeder.
 
36)veranderde
Hebreeuws, wendde, of keerde om. Alzo boven, 2 Kon. 23:34, en 2 Kron. 36:4.
 
37)Zedekia.
Hebreeuws, Tsidkiahu.
 
38)Hamutal,
Gelijk boven, 2 Kon. 23:31. Anders, Hamital, de moeder van Joahaz; zodat Zedekia en Joahaz broeders zijn geweest van volle bed, dat is, van één vader en één moeder.
 
39)Jojakim
Deze was Zedekia's broeder, alleen van halven bed, namelijk, van één vader, en niet van één moeder. Zie 2 Kon. 23:36.
 
40)om den toorn
De Heere, willende de zonden des Joodsen volks straffen, heeft Zedekia den geest der ware bekering niet gegeven, maar heeft hem daartoe laten vervallen, dat hij door kwaden raad en zijn eigen moedwil meinedig is geworden en van den koning Nebukadnezar afvallig.
 
41)van Zijn aangezicht
Vergelijk boven, 2 Kon. 17:18.