1 2 3 4


1En nu, gij priesters! tot u wordt dit gebod1) gezonden;2)
2Indien gij het niet zult horen,3) en indien gij het niet zult ter harte nemen,4) om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken;5) ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt.6)
3Ziet, Ik zal u het zaad verderven;7) en Ik zal drek8) op uw aangezichten strooien, den drek uwer feesten,9) zodat men u10) met denzelven wegnemen zal.
4Dan zult gij weten,11) dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; opdat Mijn verbond12) met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.
5Mijn verbond met hem was13) het leven,14) en de vrede; en Ik gaf hem die15) tot een vreze;16) en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.17)
6De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd geen onrecht18) in zijn lippen gevonden; hij wandelde met Mij19) in vrede20) en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen21) van ongerechtigheid.
7Want de lippen der priesters22) zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen.23)
8Maar gij zijt van den weg afgeweken,24) gij hebt er velen doen struikelen25) in de wet, gij hebt het verbond met Levi verdorven,26) zegt de HEERE der heirscharen.
9Daarom heb Ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt27) voor het ganse volk, dewijl gij Mijn wegen niet houdt,28) maar het aangezicht aanneemt in de wet.29)
10Hebben wij niet allen een Vader?30) Heeft niet een God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk31) de een tegen den ander,32) ontheiligende het verbond onzer vaderen?33)
11Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israël, en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt de heiligheid des HEEREN,34) welke Hij liefheeft;35) want hij heeft de dochters eens vreemden gods getrouwd.36)
12De HEERE zal den man, die zulks doet,37) uitroeien38) uit de hutten van Jakob, dien, die waakt, en dien, die antwoordt,39) en die den HEERE der heirscharen spijsoffer brengt.40)
13Dit tweede doet gijlieden ook,41) dat gij het altaar des HEEREN bedekt met tranen,42) met wening en met zuchting; zodat Hij niet meer43) het spijsoffer aanschouwen,44) noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.
14Gij nu zegt: Waarom?45) Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is,46) tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd,47) met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.48)
15Heeft Hij niet49) maar een gemaakt,50) hoewel Hij des geestes overig had?51) En waarom maar dien enen?52) Hij zocht een zaad Gods.53) Daarom, wacht u met uw geest,54) en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd.55)
16Want de HEERE, de God Israëls, zegt, dat Hij57) het verlaten haat,56) alhoewel hij den wrevel bedekt58) met Zijn kleed,59) zegt de HEERE der heirscharen; daarom wacht u met uw geest, dat gij niet trouwelooslijk handelt.60)
17Gij vermoeit den HEERE61) met uw woorden; nog zegt gij:62) Waarmede vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des HEEREN,64) en Hij heeft lust aan zodanigen;65) of, waar is de God des oordeels?66)