1)licht
Dat is, de auteur van mijn voorspoed, van mijn troost, van mijne vreugde en van mijne behoudenis. Zie van zulke betekenis van het woord licht, Job 18:5,6, gelijk integendeel allerlei tegenspoed door duisternis wordt betekend. Zie Gen. 15:12.
 
2)levens
Die mij door zijn goddelijke kracht of sterkte in het leven houdt en bewaart. Verg. boven, Ps. 21:5, en Deut. 30:20.
 
3)tegen mij,
Dit bijvoegsel: tegen mij, dient om de uiterste vijandelijkheid zijner vijanden uit te drukken; gelijk het daarentegen een anderen nadruk heeft, waar David zegt, 2 Sam. 22:2, God is mij, of voor mij, mijn bevrijder.
 
4)naderen
Om mij te bestrijden.
 
5)vlees
Als wrede wilde beesten mij te verscheuren en verslinden. Verg. Deut. 31:17.
 
6)hierop:
Op hetgeen hij Ps. 27:1 gezegd heeft.
 
7)ding
Of, ene [begeerte] heb ik begeerd. Verg. Richt. 8:24; 1 Sam. 2:20, inzonderheid 1 Kon. 2:20. David schijnt dit gedicht te hebben in zijne ballingschap, wanneer hij wel in vele zwarigheden stak, maar van gene zo verdrukt en gekweld werd dan dat hij den reinen godsdienst en goddelijk waartekenen der zaligmakende genade met Gods volk niet mocht gebruiken; waarom hij ook dit voornamelijk en gestadiglijk in zijne gebeden te dien tijde God heeft voorgehouden.
 
8)zoeken:
Dat is, zonder ophouden daarom bidden en daarnaar trachten.
 
9)lieflijkheid
De lieflijke godsdienst, waardoor de Messias met al zijne weldaden wordt afgebeeld en dagelijks geloofd en geprezen.
 
10)onderzoeken
Des Heeren heilige genadewerken en wil uit zijn Woord. Verg. 1 Petr. 1:10,11,12.
 
11)tempel.
Of, paleis; versta den tabernakel of tent der samenkomst. De tempel eigenlijk alzo genoemd, is eerst naderhand van Salomo gebouwd, hoewel David voorhad dien te bouwen, eer Gods wil door Nathan verstond.
 
12)hut
Als een herder zijn schaap, zo pleegt de Heere mij te bergen.
 
13)kwaads;
Dat is, in tijd van ongeval en beroerte.
 
14)tent;
Gelijk men ten tijde van nood iemand bergt in verborgen plaatsen der tent; verg. Ps. 31:21.
 
15)rotssteen.
Waar ik veilig en bewaard ben. Zie 2 Sam. 22:3.
 
16)stem
Anders, [als] ik roep met mijne stem, enz.
 
17)antwoord
Dat is, bewijs de verhoring met dadelijke hulp.
 
18)tot U:
Of, van U, uwenthalve, U aangaande, zegt mijn hart, enz. Alsof hij zeide: Ik hoor U in mijn hart tot mij spreken, of, mijn hart houdt mij voor deze uwe woorden: Zoek mijn aangezicht. Zie nu, Heere, ik zoek het, doende wat Gij ons gebiedt, zo verberg dan uw aangezicht toch niet, enz., gelijk volgt.
 
19)Zoek
Zie Ps. 24:6, en de aantekening.
 
20)geweest
Te weten, altoos, tevoren. Verg. boven, Ps. 10:14.
 
21)vader
Hij wil zeggen dat hij eenzaam en als weeskind [gelijk hij elders dikwijls spreekt] ontbloot is van de hulp dergenen, die het naaste en wel meest daartoe verplicht waren, maar hem niet konden, wilden of durfden helpen. Verg. Ps. 69:9. Anders, ofschoon mijn vader en mijne moeder mij verlieten, zo zal toch, enz.; van zijne ouders en broeders leest men wel 1 Sam. 22:1,3, dat zij tot hem zijn gekomen in de spelonk Adullam, maar dat zij hem zouden hebben verlaten, wordt nergens in de Schrift vermeld; tenwaren men het alzo verstond, dat zij hem geen hulp hadden konden doen, maar hij veel meer voor hen moest zorgen, dat zij in een verzekerde plaats mochten gebracht worden, gelijk 1 Sam. 22: verhaald wordt; of dat zij te dezen tijde mochten gestorven zijn.
 
22)aannemen.
Hebr. verzamelen. Zie boven, Ps. 26:9.
 
23)in het
Hebr. in het pad der richtigheid, of effenheid. Verg. Ps. 26:12, opdat zij mij niet betrappen, die op mij loeren om in mijn wandel iets te vinden, waarom zij mij zouden mogen lasteren, of ook mij ergens bloot te vinden en met behendigheid te achterhalen en te overvallen.
 
24)begeerte
Hebr. ziel; welk woord somtijds genomen wordt voor willen, begeerten, lust, voornemen. Zie Gen. 23:8; idem Ps. 41:3, en Ps. 78:18; Pred. 6:7,9; Jer. 15:1; Ezech. 16:27.
 
25)zijn
Waarvan Doëg een was; 1 Sam. 22:9,10. Zie ook Ps. 35:11.
 
26)uitblaast.
Versta, een ieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast; dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Verg. deze manier van spreken met Hand. 9:1, en Ps. 10:5.
 
27)Zo
Dat is, een onvolmaakte en afgebroken rede van den profeet, voortkomende uit overdenking van al de schrikkelijke gevaren en zwarigheden, die hem waren overkomen, zijnde zodanig dat hij menigmaal had moeten bezwijken, indien hem zijn geloof op Gods belofte niet had ondersteund, ja zo gesterkt dat hij nog anderen kon leren de goede uitkomst met onverdrietelijk geduld en vertrouwen te verwachten, gelijk hij in het volgende, hier en Ps. 31:24 doet.
 
28)goede
Dat is, verlossing, mitsgaders het beloofde koninkrijk, met Gods zegen.
 
29)zien
Dat is, met vreugde genieten; gelijk boven Ps. 4:7.
 
30)land
Dat is, hier op aarde dat nog beleven en genieten. Alzo wordt door het land der levenden elders ook verstaan dit tegenwoordig wezen en leven op aarde. Zie Job 28:13; Ps. 52:7, en Ps. 116:9; Jer. 11:19.
 
31)Hij zal
Omdat gij hiertoe veel te zwak zijt en zulks bij uzelven dikwijls gevoelt, zo hebt goeden moed, de Heere zal u met krachten voorzien, dat gij hem met geduld en bestendigheid zult verwachten. Anders, uw hart vesterke zich.