1)lofzang van David.
Of, een psalm. Deze psalm alleen wordt aldus getiteld, nochtans heeft van dit woord het gehele boek der psalmen zijn naam.
 
2)Aleph.
De verzen van dezen psalm zijn gesteld naar de orde van het Hebr. A. B., alleen ontbreekt er de letter Nun of N. Dusdanige kunst heeft David in nog verscheidene psalmen gebruikt. Zie de aantekening bij Ps. 25:1.
 
3)Gij Koning!
Gij, die alleen de ware en almachtige Koning zijt.
 
4)zeer te prijzen,
Zie de aantekening bij Ps. 48:2.
 
5)Geslacht aan
Een geslacht is hier, en elders meer, zoveel te zeggen als de menigte der mensen, die in een en dezelfde eeuw tezamen leven.
 
6)zij zullen
Te weten, de geslachten; alzo Ps. 145:6,7.
 
7)Uw mogendheden
Dat is, uw krachtige daden. Alzo ook Ps. 145:12; Matth. 13:58.
 
8)Ik zal uitspreken
Dit doet de profeet van Ps. 145:12 af tot het einde van dezen psalm.
 
9)de gedachtenis
Dat is, de grote weldaden, die Gij ons gedaan en bewezen hebt.
 
10)overvloediglijk
Hebr. als een springader voortbrengen, of uitgieten, uitbobbelen; dat is, met vollen mond en keel prijzen en roemen. Zie Ps. 19:3, en Ps. 45:2.
 
11)over al Zijn
Te weten, van zodanige, die zijn barmhartigheid kunnen deelachtig worden. Anders: boven.
 
12)zullen U zegenen.
Dat is, loven en danken; doch op een andere manier dan de andere creaturen, hebbende een inwendig gevoel en getuigenis dat Gij hun Vader en weldoener zijt. Zie Gen. 14:20.
 
13)Zijn
Te weten, Gods.
 
14)mogendheden,
Dat is, mogende daden, gelijk Ps. 145:4.
 
15)Zijns Koninkrijks.
Te weten, Gods, Ps. 145:5.
 
16)in alle geslacht
Dat is, het duurt van tijd tot tijd, of tot aller tijd.
 
17)die vallen,
Dat is, allen die zwak zijn, zo aan het lichaam als den geest.
 
18)alle gebogenen.
Dat is, allen die onder het zware kruis of het pak der zonden gedrukt en gebukt gaan.
 
19)Aller ogen
Te weten, van alle dieren, of van alle schepselen, die levende lichamen hebben.
 
20)te zijner tijd.
Of, elk te zijner tijd. Anders: tot hunnen tijd; dat is, ter bekwamer tijd, gelijk Ps. 104:27.
 
21)naar Uw welbehagen.
Dat is, naar dat het U belieft, of waaraan zij een genoegen hebben. Anders, met welbehagen; dat is, met gaven en goederen van uw goeden wil en welgevallen vloeiende en herkomende.
 
22)in al Zijn werken.
Dat is, in alles wat Hij doet.
 
23)is nabij allen,
Te weten, om hen te helpen of verlossen, naar zijne goedertierenheid te huiswaarts.
 
24)in der waarheid.
Dat is, met vertrouwen, oprecht, met ernst en zonder ophouden, uit grond huns harten, zonder huichelarij en bijgeloof. Verg. hiermede Deut. 4:7; Joh. 4:24.
 
25)Hij doet het
Alzo eert Hij degenen die Hem eren; 1 Sam. 2:30. Doch versta hier zulk een wil en begeerte, die uit een waar geloof spruit en zodanig is als het betaamt; 1 Joh. 3:22, en 1 Joh. 5:14.