1)er was een grote rode
Dat deze draak de duivel of satan is, wordt hierna Openb. 12:9 verklaard, en hij wordt hier groot en rood genoemd vanwegen zijn bloedgierigheid en wreedheid, welke hier zeven hoofden worden toegeschreven vanwege zijn grote listigheid; en tien hoornen en zeven kronen vanwege zijn grote kracht en heerschappij in de wereld, gelijk de Schrift van hem spreekt, Joh. 8:44; 2 Cor. 11:3,14; Ef. 6:12. Hoewel ook enigen door deze zeven hoofden verstaan, de zeven bergen, en zeven koningen der grote stad, waar de satan toen vooral zijn heerschappij had, en door de tien hoornen en de tien kronen, de tien voornaamste rijken, die onder hun gebied stonden. Waarvan hierna, Openb. 17:9,10 zal gesproken worden.
 
2)koninklijke hoeden.
Grieks Diademata, waarvan zie Openb. 13:1.
 
3)zijn staart trok
Gelijk Openb. 1:20 verklaard is, dat de zeven sterren de zeven engelen der gemeenten zijn, zo kan ook hier geschikt het derde deel der leraars of voorgangers der gemeente verstaan worden, die door den staart, dat is door de kracht en venijnigheid van dezen draak, in den tijden der vervolgingen en der ketterijen, waarvan hiervoren Openb. 6:3, enz. is geprofeteerd, van de rechte leer en ware geestelijke zorg der Kerk, tot wereldse zorg, zouden afvallen, gelijk hiervoren Openb. 9:1 is aangewezen, en gelijk de kerkelijke geschiedenis getuigt, dat in zulke tijden soms geschied is.
 
4)zij baarde een mannelijken
Grieks zij baarde een zoon, een man, of manneken. Sommigen verstaan hierdoor, gelijk ook door den volgenden strijd van Michaël tegen den draak, Constantijn, den eersten christelijken keizer, die voor de christen-kerk, na drie honderd jaren vervolging, is te voorschijn gebracht, en na vele oorlogen en overwinningen over de dienaars der afgoden en van den draak, eindelijk het Romeinse rijk onder het gebied der christenen heeft gebracht, en de christen-kerk boven alle andere heeft verheerlijkt en tot aan den hemel verheven. Welke verklaring zeer oud is, daar Constantijn zelf dit gezicht daarom in zijn wapen heeft gevoerd, nadat hij Maximianu, Maxentius, Licinius en andere vijanden en vervolgers der christenen, met hunnen legers had overwonnen, en den afgodendienst uit het Romeinse rijk had geweerd. Doch daar hier van dit mannelijk kind, en hierna van dezen Michaël en draak vele dingen worden gezegd, die zeer bezwaarlijk alleen op Constantijn en de zijnen kunnen geduld worden, zo is het wel zo gevoegelijk dat dit ook van Christus zelf worde genomen, en van zijn geestelijke geboorte door de gehele wereld in het hart en in de belijdenis der gelovigen, door den dienst der Kerk, gelijk hiervoor op Openb. 12:2 is aangewezen; tegen welken Christus en zijn geestelijke geboorte de satan zich met alle geweld en list heeft gesteld, zo door de vervolgingen der Joden en heidenen, als door verscheidene godslasterlijke ketterijen, die hij den persoon en de voldoening van Christus onder de christenen heeft verwekt. Hoewel Christus, nu zittende ter rechterhand Gods, als het hoofd der uitverkorenen, altijd de overhand heeft behouden, en in Zijn troon altijd is gebleven.
 
5)de heidenen zou
Of volken.
 
6)hoeden met een
Grieks weiden.
 
7)En de vrouw vluchtte
Sommigen verstaan deze vlucht der Kerk van Christus van den schuldigen plicht van alle gelovigen, wanneer zij Christus in hun hart hebben ontvangen, en met Hem gezeten zijn in den hemel, gelijk Paulus van hen spreekt, Ef. 2:6; namelijk dat zij de wereld moeten vlieden, en zoeken hetgeen boven is, en niet dat beneden is, Col. 3:1,2; maar dewijl deze schuldige plicht der Kerk van Christus altijd duurt, en hier alleen van een zekeren tijd wordt gesproken, zo wordt het door anderen wel zo goed genomen voor een voorbereiding tot dezelfde vlucht dezer vrouw, waarvan hierna Openb. 12:13 nader zal worden gesproken. Welke voorbereiding zelfs ten tijde van Constantijn door de Ariaanse en andere ketterijen, en door den hoogmoed en heerszucht van vele bisschoppen en andere wereldse handelingen onde rhen in de Kerk is begonnen, die het antichristendom allengskens hebben gebroeid, totdat het omtrent het jaar 606, eindelijk is te voorschijn gebracht; gelijk elders ook is aangeroerd; en zij menen, dat dit hier maar wordt aangeroerd, om de oorzaak van deze vlucht tussen beiden te verhalen, en breder daarvan hierna te spreken; hetwelk ook door de overeenkomst van den tijd in Openb. 12:6 met Openb. 12:14 wordt bewezen.
 
8)alwaar zij een plaats had,
Namelijk van God door de afmeting van den tempel en uitsluiting der voorhoven, waarvan tevoren, Openb. 11:1, gesproken is, gelijk de overeenkomst der twaalf honderd zestig dagen alhier, en der twee en veertig maanden aldaar, Openb. 11:3, ook medebrengt.
 
9)opdat zij haar aldaar
Anders: dat zij daar zou gevoed worden; namelijk van de twee getuigen, die daartoe van God waren uitgezonden, om de gemeente Gods, gedurende deze tijd, in de woestijn te onderhouden; hetwelk ook ziet op hetgeen in Openb. 11 is geprofeteerd. Want, dat enigen dit willen verstaan van de vlucht der christenen uit Jeruzalem en uit het Joodse land naar Pella over den Jordaan, ten tijde van de belegering van Jeruzalem, en verwoesting van het heilige land, die omtrent drie en een half jaar zou hebben geduurd, past op deze openbaring niet, omdat deze verwoesting ten tijde dezer openbaring al geschied was, en dat hier van langeren tijd gesproken wordt, gelijk hiervoor is aangewezen, en hierna nog aangewezen zal worden.
 
10)er werd krijg
Dat hier, gelijk enigen menen, niet wordt gesproken van den eersten val des satans, en zijn wederspannigheid tegen den Zoon Gods, waarvan Christus spreekt Joh. 8:44, en Jud.:6, blijkt uit de reden meermalen verhaald, dat hier van toekomende dingen wordt gehandelt. Gelijk ook niet van den strijd, die Christus de ware Michaël, dat is, God even gelijk zijnde, Filipp. 2:6, tegen den satan heeft gevoerd, wanneer Hij de gedaante van een dienstknecht heeft aangenomen, en in het huis van den sterke is gekomen, om hem te binden en zijn vaten te ontroven, Matth. 12:29, en wanneer Hij hem door Zijn dood heeft teniet gedaan, en over hem aan het kruis gezegevierd, Col. 2:15; Hebr. 2:14. Want hoewel dit een eeuwigdurend fondament is van alle overwinning over den satan en zijn werktuigen, gelijk de inwoners des hemels hierna Openb. 12:10,11 zingen, zo is dit fondament ook al tevoren vast gelegd geweest, eer deze openbaring aan Johannes geschiedde. Derhalve moet deze krijg en overwinning hier verstaan worden van een bijzondere toeëigening van deze eerste overwinning van Christus, die nog over den satan zou volgen in de leden van Christus, waarvan Christus ook spreekt Matth. 16:18, en Paulus Rom. 16:20; namelijk in de tijden der vervolgingen en verleidingen, onder de heidense en Ariaanse keizers, en andere ketterse koningen, wanneer Christus in Zijn leden op het hoogste is bestreden, en vooral ook wanneer de antichrist in het Westen en de Mohammedanen in het Oosten de overhand hebben verkregen, en de Kerk van Christus door de gehele wereld is verdrukt geworden; hetwelk klaar bewezen wordt uit den tijd van twaalf honderd zestig dagen, die na dezen strijd de vlucht van de vrouw in de woestijn wordt toegeschreven, en uit het triomflied van de inwoners des hemels, Openb. 12:10,11, hetwelk van zulk een overwinning, en derhalve ook van zulk een strijd, hier duidelijk spreekt.
 
11)Michael en zijn
Gelijk door dezen Michaël, dat is, wie is gelijk God, Christus zelf door meest al de uitleggers wordt verstaan, zo verstaan enigen door Zijn engelen de gelovigen, die door Christus, en met Christus, den draak en zijn engelen hebben overwonnen, gelijk hierna Openb. 12:11 wordt betuigd. Nochtans kan deze naam engelen van de engelen zelf ook wel verstaan worden, dewijl die van Christus, hun hoofd, tot troost en hulp der gelovigen in deze strijd ook dikwijls gezonden worden, gelijk te zien is Hebr. 1:14, en de voorbeelden van Elia, Elisa, van Daniël en zijn metgezellen, van Petrus en Paulus in hun gevangenschap, in de Schrift bewijzen; en gelijk de kerkelijke geschiedenis getuigt, dat de vrome martelaars, onder de heidense keizers en onder den antichrist, òf door de engelen uit hun handen zijn verlost, òf in hun pijnen verlicht, of vertroost en gesterkt. De vervolgers zijn ook door hen dikwijls door verscheidene plagen gestraft en gestuit, gelijk Herodes, Hand. 12:23, tot verlichting van de gemeente, door den Engel des Heeren is geslagen.
 
12)en hun plaats
Dergelijke wijze van spreken gebruikt Christus ook van Zijn overwinning over den satan, Luk. 10:18; en hier wordt ook duidelijk gezien op enige gezichten van het Oude Testament, waar dergelijke strijd en aanklacht des satans voor den troon van God, tegen de gelovigen, met een eindelijke overwinning over den satan gezien is; Job 1:11, en Job 2:5, en inzonderheid Zach. 3:1, hetwelk met dit gezicht vele dingen gemeen heeft, zo in de personen, als in de uitkomst daarvan. Of nu dit zo inderdaad zou mogen geschied zijn, of alleen figuurlijkerwijze uitgesproken wordt, daaraan is niet veel gelegen. Dit is genoeg en zeker, dat nadat Christus de verzoening onzer zonden heeft volbracht, en gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en als onze voorspraak daar verschijnt, den satan en zijn engelen alle stof van aanklacht tegen de gelovigen, voor den troon Gods, ten enenmale is benomen, gelijk Paulus terecht noemt, Rom. 8:33, enz. en gelijk de hemelse heirscharen hierna zingen, Openb. 12:10,11, en dat Hij vandaar den satan, met al onze en Zijn vijanden, gedurig onder de voeten zal brengen, gelijk Paulus getuigt; 1 Cor. 15:25.
 
13)de oude slang,
Zo wordt de satan genoemd, omdat hij door een slang onze voorouders in het paradijs heeft verleid. Zie 2 Cor. 11:3.
 
14)de gehele wereld verleidt,
Dat is, de kinderen der ongehoorzaamheid in de gehele wereld, Ef. 2:2.
 
15)de verklager onzer
Zie hiervoor de aantekeningen Openb. 12:8.
 
16)het bloed des Lams,
Zie hiervoor de aantekeningen Openb. 12:7.
 
17)het woord hunner
Dat is, het Evangelie, door hen door het geloof aangenomen en standvastig beleden. Want dit is het geestelijke zwaard en werktuig, waardoor de satan overwonnen wordt. Zie Ef. 6:17.
 
18)hun leven niet liefgehad
Dat is, zij hebben hun leven hier klein geacht voor Christus, en Zijn waarheid. Zie Luk. 14:26; Hand. 20:24.
 
19)die de aarde en de
Dat is, wee den aardsen en wereldsen mensen, hetzij die het vasteland, of de eilanden in de zee bewonen; gelijk hiervoor Openb. 3:10, en elders meer.
 
20)heeft groten toorn,
Dat is, is zeer verbolgen, omdat hij tegen de kinderen Gods voor den troon van God niets vermag, gelijk Openb. 12:8 is gezegd.
 
21)een kleinen tijd heeft.
Namelijk gelijk de tijd tussen Christus' eerste en laatste komst de laatste ure genoemd wordt, 1 Joh. 2:18; zo wordt de tijd van de overige heerschappij van den satan een kleine tijd genoemd, daar hij in de voleinding der wereld in den poel des vuurs zal geworpen worden; en hij nu dagelijks ziet uit de tekenen, die Christus en zijn apostelen voorzegd hebben, dat deze tijd meer en meer nadert. Zie hierna Openb. 20:10, en Matth. 25:41.
 
22)En toen de draak zag,
Dat is, toen de satan zag, dat hij Christus in Zijn leden, en de zaligheid Zijner leden, met zijn aanklachten in den hemel niet meer kon beschadigen, zo heeft hij zich weer tegen deze Kerk van Christus gekeerd, om haar ten minste in deze wereld te beledigen met beroving van hare goederen, met gevangenis, met lasteringen hunner personen, met ballingschap, vervolgingen en dergelijke kwellingen meer.
 
23)twee vleugelen eens
Namelijk door God, welke twee arendsvleugelen sommigen menen te zijn het geloof, waardoor zij in dit alles op Christus, hun hoofd, vast gegrond blijft, 1 Joh. 5:4, en de hoop der zaligheid, waardoor zij al de verdrukkingen overwint, wetende dat het lijden van den tegenwoordigen tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die in ons zal geopenbaard worden. Hoewel ook allerlei krachtige bewaring Gods door arendsvleugelen verstaan wordt, gelijk te zien is Deut. 32:11.
 
24)in haar plaats,
Namelijk waarvan hiervoor Openb. 12:6 is gehandeld.
 
25)alwaar zij gevoed wordt
Anders: opdat zij aldaar zou gevoegd worden; namelijk zo door God alleen door Zijn Geest en Woord, gelijk van de zeven duizend gezegd wordt, die God ten tijde van Elia zich behouden had, 1 Kon. 19:18; Rom. 11:4, en daarna ook door de twee getuigen, die God hun in hun woestijn langen tijd heeft verwekt, gelijk Openb. 11:3 is aangetekend.
 
26)een tijd, en tijden,
Sommigen nemen hier een tijd voor een jaar, de tijden voor twee jaren, en een halven tijd voor een half jaar, gelijk deze wijze van spreken schijnt genomen te worden Dan. 7:25, en Dan. 12:7, en houden dat de tijd van de heerschappij van den antichrist niet langer zal duren dan drie en een half jaar, voor de voleinding der wereld, gelijk de tirannie van Antiochus, die een voorbeeld van den antichrist was, onder de Joden, ten tijde der Maccabeën, niet langer heeft geduurd. Doch dit gevoelen is Openb. 11:3 wederlegd; en wordt bovendien krachtig wederlegd, omdat, indien dit juist ware, de dag des oordeels, ten tijde van den antichrist, reeds zou bekend zijn, tegen het getuigenis van Christus, Mark. 13:32. Gelijk ook niet mogelijk is, dat de antichrist in zo weinig tijds uit den stam van Dan [gelijk zij voorgeven] welke geen gebied in de wereld heeft, zou opkomen en zich zelf al de Joden, de gehele wereld door, tot aanhang maken, de stad Jeruzalem met het Joodse land innemen, en den tempel opbouwen, daarna zich door de gehele wereld zou doen aanbidden, de christenheid onderwerpen, de stad Rome verwoesten en dergelijke meer; daar de Schrift getuigt, dat deze verborgenheid der ongerechtigheid al ten tijde van Paulus begon te werken, 2 Thess. 2:7, en dat de Joden zelf voor de voleinding der wereld, zullen worden bekeerd, en tot de ware Kerk van Christus, vergaderd, Rom. 11:25; 2 Cor. 3:14, enz. Daarom moeten deze tijd, tijden, en halve tijden, genomen worden voor een tijd, die God wel bekend is en ons niet dan met den uitgang zal bekend worden. Of voor drie en een half jaar, die te zamen uitbrengen twee en veertig maanden, of duizend twee honderd en zestig dagen, elke dag nomen voor een jaar; waarvan hiervoor Openb. 11:3, en in Openb. 12:6, is gesproken, en hierna ook gesproken zal worden Openb. 13:5; want deze tijd zal de Kerk van Christus in de woestijn gevoed worden, waarin de voorhof des tempels ongemeten zal blijven, en de heilige stad door de heidenen zal vertreden worden, en de twee getuigen zullen profeteren, en het beste tegen de heiligen krijg zal voeren, waarvan in Openb. 13 zal geprofeteerd worden.
 
27)buiten het gezicht der slang.
Grieks van het aangezicht.
 
28)En de slang wierp
Hoewel enigen door deze wateren ook valse leringen verstaan, zo is nochtans bekend in Gods Woord, dat door wateren of rivieren, de vervolgingen of verdrukkingen verstaan worden, gelijk te zien is Ps. 42:8, en Ps. 124:5; Matth. 7:25. Dat hier ook van nieuwe vervolgingen en zwarigheden, die de satan de Kerk, nadat zij in de woestijn is gevlucht, zou aandoen, gesproken wordt, blijkt hier uit den tekst. Maar op welke vervolgingen hier gezien wordt is men van verschillend gevoelen. Enigen menen dat het de vervolgingen zijn, die de antichrist tegen de Griekse Kerken heeft verwekt, omdat zij den beeldendienst en de aanroeping der heiligen, en het eren van hare reliquieën, en zijn heerschappij niet wilden aannemen; welke door enige Griekse keizers lang zijn gestuit; anderen, dat het de vervolgingen zijn, die tegen de Hussieten in Boheme en andere plaatsen meer, verwekt zijn, die de Heere door zekeren Ziska met wonderbaarlijke verlossingen, alsof zij uit de aarde opgekomen waren, langen tijd heeft gestuit, mitsgaders van de samenspanning der keizers en koningen met den antichrist, ten tijde dat de Kerk na Luthers tijden het hoofd begon op te steken, waarvan enige nog duren. Eindelijk verstaan anderen dit van het laatste geweld, dat de antichrist nog doen zal, met al zijn aanhangers voor zijn val. Doch tot troost der gemeente is daarbij gevoegd, dat de Heere Zijn Kerk eindelijk nog wonderbaar zal verlossen, gelijk Mozes en Aäron van het geweld en de samenspanning van Korach, Dathan en Abiram zijn verlost, toen de aarde haar mond opende, en hunne vijanden verslond, Num. 16:31,32; welker gelijke wonderbare en onverwachte verlossingen wij in onze tijden, in alle delen der christenheid ook meermalen gezien hebben.
 
29)door de rivier zou
Grieks rivier-driftig maken.
 
30)draak vergrimde op
Namelijk omdat zij zich nu van zijn gezicht in sommige plaatsen en tijden hadden verstoken, gelijk in Openb. 12:14 wordt gezegd: en omdat zij daarna ook hulp van koningen en prinsen had verworven, die haar tegen het geweld en de aanvallen des antichrists met de zijnen beschermden.
 
31)tegen de overigen van
Namelijk die in zulke plaatsen nog waren verstrooid en verstoken, waar geen openbare Kerken waren, en waar de antichrist, en de koningen, die hem hun macht leenden, hun gebied nog hadden: van welke verstrooide christenen hier twee merktekenen worden gesteld, namelijk dat zij God dienden naar Zijn geboden, en niet naar menselijke inzettingen; en dat zij het getuigenis van Jezus hielden, dat is, hun zaligheid zochten alleen in de verdiensten van den enigen en volmaakten Zaligmaker Jezus, en niet in hun eigene, of van enig schepsel, volgens de leer en getuigenis van het heilige Evangelie: waarin het rechte onderscheid bestaat van een dienaar van den antichrist, en van een Evangelisch en gereformeerd christen.
 
32)stond op het zand der zee.
Namelijk in een gezicht, of ook metterdaad, op het eiland Patmos, gelijk van Daniël, Dan. 10:4, dergelijke wordt betuigd, namelijk om te zien wat verder geschieden zou, of wat gezicht mij uit de zee zou getoond worden. Gelijk Openb. 13 uitwijst, waaraan Openb. 12:18 schijnt te behoren, hetwelk daarom ook door sommigen bij Openb. 13 gevoegd wordt.
 
33)ik zag uit de zee
Dit gezicht komt in vele delen overeen met het gezicht, dat Daniël gezien heeft, Dan. 7:2, enz., alwaar de vier monarchieën of opperste heerschappijen in de wereld, onder dergelijke gedaante aan den profeet worden getoond. De reden waarom die bij beesten worden vergeleken, en uit de zee opkomende, is omdat zij met groot gedruis uit de samenvloeiing van vele volken, [die bij wateren vergeleken worden, Openb. 17:15], worden opgericht, en dikwijls met veel wreedheid en geweld plegen vergezelschapt te zijn.
 
34)een beest opkomen,
Welke heerschappij hierdoor wordt verstaan, is verscheiden gevoelen. Sommige uitleggers verstaan daardoor de Romeinse monarchie, die onder heidense keizers was, toen Johannes deze openbaring heeft ontvangen, en kort na dien tijd onder keizer Trajanus in haar meeste kracht en luister is geweest. En gelijk zij de afgoden en vervolgens ook den draak dienden, zo zijn zij ook door hem bewogen om den christelijken godsdienst ten uiterste te bekrijgen. En hoewel na den tijd van omtrent 220 jaren daarna Constantijn, en beide Theodosiussen, Gratianus, en enige weinige goede en christelijke keizers de Kerk een tijdlang hebben voorgestaan, nochtans zijn ook tussenbeiden enige heidense en ketterse keizers en koningen geweest, die hun macht den draak hebben geleend, de Kerken van Christus en de rechtzinnige leraars hebben vervolgd, totdat eindelijk onder dit keizerrijk in het Westen, omtrent het jaar vier- en vijfhonderd na Christus' geboorte, dit beest ene doodwond heeft ontvangen, toen door de Noordse volken, de Longobarden, Gothen, Hunnen en Wandalen, de stad Rome tot vijf maal toe is ingenomen, en eindelijk verwoest; uit welker ondergang de antichrist eindelijk zijn rijk heeft voortgebracht, toen keizer Justinianus, omtrent het jaar 550, deze barbaarse natiën heeft verdreven en ten onder gebracht, en den bisschop van Rome opnieuw heeft verheven: en dat de wrede keizer Phocas, omtrent het jaar 606 hem tot algemeen bisschop heeft verklaard. Waardoor de wond van dit hoofd van het beest weder is genezen, en onder alle volken en tongen is aangebeden; waarvan in het vervolg van het hoofdstuk door de opkomst van het tweede beest, nader zal worden gesproken. Dit gevoelen is van vele voortreffelijke leraars, en past zeer wel op meest al de leden van de beschrijving der eigenschappen van dit eerste beest. Doch hier bestaan deze zwarigheden: eerst, dat dit Romeinse rijk lang tevoren in zijn kracht was geweest, waar dit beest in dit gezicht nog als opkomende wordt vertoond; ten andere, dat het bezwaarlijk is, dat men de tijden na Constantijns komst tot het keizerdom, en enige godzalige keizers, ook hieronder moet nemen; of dat de opkomst van het tweede beest, dat is van den antichrist, onder deze vrome keizers moet worden gesteld; en allermeest, dat de twee en veertig maanden, waarvan hier Openb. 13:5 wordt gesproken, merkelijk slaan op de twee en veertig maanden of duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan Openb. 11:2,3, en op de duizend tweehonderd zestig dagen, waarvan Openb. 12:6 is gesproken; welke is de tijd, dat de heilige stad van de heidenen is vertreden, en waarin de twee getuigen verwekt zijn, die de gemeente in de woestijn hebben gevoed, en waartegen dit beest krijg heeft gevoerd, gelijk daar is verklaard. Daarom wordt dit het best op de nieuwe Romeinse heerschappij geduid, die in deze stad, omtrent den tijd van de vertreding der heilige stad, en van de vlucht der Kerk van Christus in de woestijn is opgericht, en zich over de gehele christenheid vooral in het Westen heeft uitgestrekt. Welke heerschappij, daar zij tweeërlei is, namelijk een wereldse, die de antichrist boven alle koningen, prinsen en republieken direct of indirect, uitstrekt; en een geestelijke, die hij over al de bisschoppen, abten, prelaten en priesters in de Kerk aanneemt, zo worden beide deze gewelddadige machten, in dit gezicht, onder de gedaante van deze twee beesten, zeer klaar voorgesteld; gelijk hierna ook door de koninklijk opgesmukte hoer, die op dit beest zit, en door den valsen profeet, die haar vergezelt. Want dit is den apostel in dit geschrift eigen, dat de verschillende eigenschappen en werkingen van een persoon of opvolging van personen, door verschillende gezichten worden vertoond; gelijk hiervoor Openb. 11, de Kerk van Christus door den tempel en zijn voorhoven, en Openb. 12, door een vrouw met de zon bekleed, vertoond wordt. Ja, gelijk Christus zelf in deze openbaring soms als een lam, soms als een engel en priester de hemels, soms als een overwinnaar, zittende op een wit paard, werd ingevoerd. Dat nu de verklaring van al deze eigenschappen, die hier in Openb. 13 volgen, op de beide heerschappijen zeer wel passen, zal in het vervolg blijken.
 
35)zeven hoofden
Deze zeven hoofden worden Openb. 17:9 door den engel zelf verklaard te zijn de zeven bergen, waarop die grote stad, op welke de vrouw zit, die de heerschappij heeft over de koningen der aarde, gebouwd is; mitsgaders van de zeven koningen, of vorm van regering, waaraan zij onderworpen was, waarvan in hetzelfde hoofdstuk nadere verklaring zal volgen.
 
36)tien hoornen;
Deze woorden hierna, Openb. 17:12, verklaard te zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hadden ontvangen, maar zouden hun macht op één uur met het beest ontvangen; waaraan zij hun macht voor een tijd zouden overgeven, totdat zij die weder tot zich zouden nemen; waarvan zie ook aldaar nadere verklaring.
 
37)koninklijke hoeden,
Grieks diademata; een soort van gekroonde hoeden, den koning toekomende, die zij gemakkelijk van hunne hoofden zouden kunnen doen, om voor den troon van den draak en het beest te kunnen afnemen, en aan zijn voeten te leggen, gelijk de vier en twintig ouderlingen en de vier dieren hunnen kronen werpen voor den troon van God en het Lam; Openb. 4:10.
 
38)een naam van
Anders, namen, namelijk, als daar is de God op aarde, de stadhouder van Christus, het hoofd en de bruidegom der Kerk, en dergelijke meer, nevens de afgodendienst, die ook door den naam van lastering in Gods Woord verstaan wordt; gelijk te zien is Jes. 65:7; Ezech. 20:27. Zie hiervan ook 2 Thess. 2:4.