1) | een gebroken klank |
|
Versta hierdoor, wat niet altijd enerlei effen en degelijk, maar verscheiden, tusschen-gesneden, bevende en ongelijk geluid maakt. En zo wordt het Hebreeuwse woord genomen in Num. 10:6,7,9.
|
|
|
|
2) | blazen zult, |
|
Te weten, op de eerste reis, gelijk af te nemen is uit de tegenstelling van Num. 10:6.
|
|
3) | een eeuwige inzetting |
|
Hebreeuws, inzetting der eeuwigheid. Zie Gen. 13:15.
|
|
4) | zo zal uwer gedacht worden |
|
Versta, niet dat de verlossing en het welvaren des volks aan het blazen der trompetten hing, maar dat zij deze niet moesten laten luiden, en ten strijde trekken dan naar Gods bevel en op zijn hulp steunende; in welk geval het geklank der trompetten hun een teken werd van Gods bijstand. Hoe de gedachtenis aan God toegeschreven wordt, zie Gen. 8:1.
|
|
5) | vrolijkheid, |
|
Dat is, wanneer de HEERE nu een merkelijke straf afgenomen, of zonderlinge weldaad bewezen zal hebben; waarover zij dan vrolijk waren en God openlijk in de vergadering dankten. Zie Ps. 48, en Ps. 118.
|
|
6) | gezette hoogtijden, |
|
In welke hun de eerlijke vreugde niet alleen toegelaten, maar ook bevolen was; Deut. 16:14.
|
|
7) | beginselen uwer maanden, |
|
Hebreeuws, hoofden; alzo onder, Num. 28:11. Zie hiervan een exempel Neh. 8, vergelijk vers 1 met vers 10 en 11.
|
|
8) | ter gedachtenis zijn |
|
De zin is, dat de Heere hun genadig zou wezen en goeddoen, wanneer zij naar zijn bevel samen zouden komen, om Hem voor zijn weldaden te loven en te danken. Vergelijk hiermede Num. 10:9 en de aantekeningen.
|
|
9) | tweede maand, |
|
Zie van deze maand boven, Num. 1:1.
|
|
10) | wolk verheven werd |
|
Van welke gesproken is boven, Num. 9:15.
|
|
11) | der getuigenis. |
|
Zie boven, Num. 1:50.
|
|
12) | naar hun tochten, |
|
Dat is, in zulke orde, gelijk God hun te reizen bevolen en voorgeschreven had; boven, Num. 2.
|
|
13) | bleef in de woestijn |
|
Hebreeuws, woonde, dat is, rustte.
|
|
14) | Paran. |
|
Zie Gen. 14:6. Eer de kinderen Israëls tenvolle in deze woestijn kwamen, hadden zij tevoren nog een legerplaats gehad, genaamd Tabera, onder, Num. 11:3. Daarna nog een andere, genaamd Kibroth-Taäva, onder, #Num.11:34, en nog een derde, genaamd Hazeroth, onder, Num. 11:35. Vandaar zijn zij eindelijk gekomen in de woestijn Paran, onder Num. 12:16.
|
|
15) | mond Des HEEREN, |
|
Dat is, bevel. Zie Gen. 41:40.
|
|
16) | hand van Mozes. |
|
Dat is, dienst of beleid. Zie Exod. 4:13.
|
|
17) | vooreerst toog |
|
Dat is, naar de orde, die in het leger van Juda gesteld was, zijnde daarin oversten van duizenden en van honderden. Alzo in het volgende.
|
|
18) | togen op, |
|
Dezen vertrokken straks na de banier der kinderen van Juda, opdat zij ondertussen den tabernakel zouden oprichten, tegen dat de Kohathieten zouden komen, die het heiligdom of de heilige vaten met het lijf moesten dragen. Zie Num. 10:21.
|
|
19) | de anderen |
|
Namelijk, de Gersonieten en Merarieten, die voorgetogen waren met het leger van den stam van Juda, gelijk te zien is uit Num. 10:17.
|
|
20) | dezen kwamen. |
|
Namelijk, de Kohathieten.
|
|
21) | samensluitende al de legers, |
|
Hebreeuws, vergaderende al de legers. Dit werd aldus gesteld, omdat de stam Dan met de twee anderen hem bijgevoegd, den achtertocht maakten, en alzo al de voorgaanden gelijk besloten heeft, opdat niemand zou achterblijven. Aldus werd ook van den achtertocht gesproken Joz. 6:13.
|
|
22) | Dit waren de tochten der kinderen Israëls, |
|
Dat is, dit was de orde, die de Israëlieten hielden in het verreizen en voorttrekken.
|
|
23) | zeide |
|
Of, had gezegd; want sommigen menen dat dit geschied is toen hij eerst tot hem in de woestijn gekomen was; Exod. 18:27.
|
|
24) | Hobab, |
|
Men houdt dezen geweest te zijn dezelfde, die, Exod. 18:1, Jethro werd genaamd.
|
|
25) | Rehuel, |
|
Hebreeuws, Reüel, of Rehuel.
|
|
26) | het goede gesproken. |
|
Vergelijk Gen. 18:19.
|
|
27) | Ik zal niet gaan; |
|
Enigen menen dat hij dit absolutelijk weigert alleen voor dien tijd, en dat hij eerst wilde naar huis gaan, doch daarna zou wedergekeerd zijn tot de Israëlieten, omdat de Schrift vermeldt dat zijn nakomelingen onder hen gewoond hebben; Richt. 1:16, en Richt. 4:11,17; 1 Sam. 15:6; 2 Kron. 10:15; 1 Kron. 2:55; Jer. 35:2.
|
|
28) | ogen zijn. |
|
Hebreeuws, tot twee ogen; dat is, tot een bekwaam leidsman of wegwijzer, om ons door dezen ongebaanden, onbekenden en woesten weg, die u beter dan ons bekend is, ten beste te geleiden. Anders, en gij zijt onze ogen geweest.
|
|
29) | berg des HEEREN; |
|
Versta, het gebergte van Sinaï en Horeb, genaamd de berg des Heeren, omdat zich God daar geopenbaard en zijn wet gegeven had. Zie Exod. 3:1, en Exod. 33:6; Deut. 1:2; 1 Kon. 19:8.
|
|
30) | verbonds des HEEREN |
|
Zo genoemd, omdat in dezelve waren de twee stenen tafelen, die Mozes er in gelegd had toen de Heere een verbond maakte met de kinderen Israëls uit Egypte trekkende naar het land Kanaän, Exod. 25:16; 1 Kon. 8:9; 2 Kron. 5:10.
|
|
31) | reisde voor hun aangezicht |
|
Te weten, gedragen zijnde door de priesters; Deut. 31:9.
|
|
32) | laat Uw vijanden verstrooid worden, |
|
Anders, uw vijanden zullen verstrooid worden, enz.
|
|
33) | Kom weder, HEERE! |
|
Anders, rust Heere bij de tien, enz.
|
|
34) | tien duizenden der duizenden van Israël! |
|
Dat is, tot de zeer grote menigte der kinderen Israëls, die bijna ontallijk is.
|
|