1) | der tweede maand, |
|
Welke genaamd was Zin, en meest overeenkwam met onzen April, gelijk de eerste maand meest met onzen Maart. Zie 1 Kon. 6:1.
|
|
2) | de som |
|
Hebreeuws, het hoofd. Alzo ook Exod. 30:12, en onder, Num. 1:49, en Num. 4:2. Versta, een kort begrijp van een grote menigte van mensen.
|
|
3) | hoofd voor hoofd. |
|
Hebreeuws, naar hun hoofden, of koppen, of bekkenelen.
|
|
4) | twintig jaren oud en daarboven, |
|
Hebreeuws, van een zoon van twintig jaar; alzo dikwijls in dit hoofdstuk.
|
|
5) | die ten heire in Israël uittrekken; |
|
Dat is, allen die in tijd van oorlog gebruikt werden om de wapens te voeren en bekwaam waren om tegen de vijanden ten strijde uit te trekken. En derhalve werden uitgenomen die door ziekte of zwaren ouderdom hiertoe onbekwaam waren; alzo onder dikwijls. Zie deze manier van spreken ook Deut. 24:5; 2 Kron. 26:11.
|
|
6) | tellen naar hun heiren, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen tellen, maar ook op de getelden acht en toezicht nemen, hetwelk wij bij ons noemen monsteren.
|
|
7) | hoofdman is |
|
Hebreeuws, een man des hoofds; dat is, de voornaamste van iederen stam, die naar de geboorte de eerste was en alzo een hoofd daarvan. Zie onder, Num. 1:16.
|
|
8) | Ruben, |
|
Dat is, van den stam Ruben, en zo in de volgende verzen.
|
|
9) | Dehuel. |
|
Anders genoemd, Rehuel; onder, Num. 2:14.
|
|
10) | de geroepenen der vergadering, |
|
Dat is, de samengeroepenen; te weten, de hoofden en vorsten des volks van elken stam, die samengeroepen werden, als er enige gewichtige zaken te verhandelen waren. Vergelijk onder, Num. 16:2, en Num. 26:9. Anders, vermaarden.
|
|
11) | hoofden |
|
Zie de aantekeningen Job 12:24.
|
|
12) | duizenden van Israël. |
|
Zie Richt. 6:15.
|
|
13) | en die verklaarden hun afkomst, |
|
Dat is, met hun geslachtsregister deden zij blijken van welke voorouders zij afkomstig waren. Anders, men schreef hen op, en men maakte van hen een register, of, zij werden getekend en geregistreerd.
|
|
14) | hoofd voor hoofd. |
|
Zie boven, Num. 1:2.
|
|
15) | allen, |
|
Zie boven, Num. 1:3.
|
|
16) | waren zij, |
|
Namelijk, de twaalf oversten van Israël. Zie boven, Num. 1:4,16.
|
|
17) | naar den stam hunner vaderen, |
|
Dat is, hoewel de Levieten mede een stam waren, zo is nochtans hun stam in deze telling niet gerekend, noch geteld geweest.
|
|
18) | onder hen niet geteld. |
|
Hebreeuws, in het midden van hen.
|
|
19) | der getuigenis, |
|
Alzo werd ook onder, Num. 1:53, en Exod. 38:21, enz., de tabernakel genoemd, omdat in denzelven bewaard werd het getuigenis van Gods wil, dat is de wet, die in twee stenen tafelen geschreven was, liggende in de ark des verbonds. Zie Exod. 25:21, en Hebr. 9:4.
|
|
20) | vreemde, |
|
Versta, allen, die niet waren van den stam van Levi; zulk een mocht er niet bijkomen, dat hij de hand daaraan zou leggen, om die te helpen afdoen of verdragen, of oprichten, enz.
|
|
21) | verbolgenheid |
|
Te weten, des rechtvaardigen en alvermogenden Gods, die niet ongestraft laat de overtreding zijner wetten, en voornamelijk dergenen, die den godsdienst raken.
|
|
22) | wacht van den tabernakel waarnemen. |
|
Zie Lev. 8:35.
|
|
|
|