1) | verstrooier |
|
Te weten, Nebukadnezar, de koning van Babel, die veel koninkrijken heeft ingenoemen en vertrooid.
|
|
2) | uw aangezicht op, |
|
O Nineve.
|
|
3) | bewaar de vesting; |
|
Dit en wat er volgt, spreekt de profeet spottenderwijze, willende te kennen geven dat de Assyriërs met al hun tegenweer niets zouden vermogen.
|
|
4) | bezichtig den weg; |
|
Merk er wel terdege op, welken weg de vijand komt.
|
|
5) | sterk de lenden, |
|
Dat is, uwe kracht en macht. Zie Job 40:11.
|
|
6) | de HEERE heeft de hovaardij Jakobs afgewend, |
|
Alsof hij zeide: O Assur, nu is de tijd, dat de straf des Heeren ook over u komt, aangezien die nu een geruimen tijd over het volk Gods gegaan is, waardoor de Heere de hovaardij van Jakob heeft vernederd, gelijk Hij tevoren de hovaardij van Israël vernederd had. Anders: want de Heere is wedergekkerd [met] de voortreffelijkheid, of, heerlijkheid van Jakob, dat is, met Christus Jezus, gelijk Amos 8:7; te weten, opdat Hij voortaan zijn volk bijsta, en het niet meer door u late verdelgen, maar veel meer dat Hij u vanwege hetzelve late verdelgen. Zie 2 Sam. 1:19, van het sieraad of heerlijkheid van Israël.
|
|
7) | de ledigmakers |
|
Dat is, de Assyriërs met hun grote heirlegers, die alles geroofd en ledig gemaakt hebben.
|
|
8) | hebben ze ledig gemaakt, |
|
De zin is: zij hebben Juda en Israël ledig gemaakt; dat is, zij hebben hun land woest gemaakt en uitgeplunderd.
|
|
9) | hun wijnranken verdorven. |
|
Dit kan men bekwamelijk naar de letter verstaan, doch sommigen verstaan hier door de wijnranken de steden en dorpen van het Joodse land; immers werd het Joodse volk meermalen vergeleken bij een wijnstok, zie Micha 7:1. Anderen verstaan hierdoor zonen en dochters; enigen: de vruchten des lands.
|
|
10) | De schilden |
|
In dit vers, en daarna, beschrijft de profeet de gestaltenis en krijgstoerusting dergenen, die met grote machtige heirlegers komen zouden tegen Nineve en de Assyriërs, vijanden der Israëlieten, om hen te bestrijden en te onderdrukken.
|
|
11) | zijner helden |
|
Te weten, van den vijand, die Nineve belegeren zou.
|
|
12) | zijn rood gemaakt, |
|
Van het bloed der omgebrachte mensen, of versta dit ook van de roodgeverfde kleedren, die velen, inzonderheid onder de krijgslieden der Meden, Perzen, Babyloniërs, enz. droegen; zie Ezech. 23:14.
|
|
13) | kloeke mannen |
|
Zie van dit woord kloek, Gen. 47:6, en Exod. 18:21.
|
|
14) | scharlakenvervig; |
|
Of, karmozijnd.
|
|
15) | de wagens zijn in het vuur der fakkelen, |
|
Dat is, hunne wagens varen zo snel en met zulk geweld voort, dat zij over de stenen lopende, vonken vuur geven, waarvan vers 4 breder; en versta hier de legerwagens, die ten strijde bereid waren, in of op welke krijgslieden zaten, daaruit vechtende; zie Joz. 17:16, en 2 Sam. 10:18.
|
|
16) | bereidt; |
|
Te weten, ten strijde.
|
|
17) | spiesen |
|
Hebr. de dennebomen. De zin is, gemaakt zijn. Anderen nemen het in dezen zin: Die wagens lopen zo snellijk en met zulk een geweld voort, dat het woud en de bomen, die daarin staan, schudden en beven.
|
|
18) | worden geschud. |
|
Of, worden gedrild.
|
|
19) | De wagens |
|
Versta, wagens, met degenen die op de wagens zitten; zie 2 Sam. 10:18.
|
|
20) | razen door de wijken, |
|
Dat is, de wagens zullen met zulke snelheid en rumoer door de straten en stegen der stad rollen en hollen, en bulderen, alsof de voerlieden en die daarop zitten dol en razend waren.
|
|
21) | hun gedaanten zijn als der fakkelen, |
|
De zin is, het zal schijnen dat er vuur uit hunne ogen springt, als zij toornig zijn.
|
|
22) | zij lopen door elkander henen als de bliksemen. |
|
Of, zij zullen doorbreken als de bliksem.
|
|
23) | Hij zal |
|
Te weten, de koning van Assyrië.
|
|
24) | aan zijn voortreffelijken gedenken, |
|
Dat is, hij zal zijn vertrouwen op hen stellen. Anders: hij zal zijne geweldigen monsteren.
|
|
25) | zullen struikelen |
|
Dat is, zij zullen zo haastelijk lopen en met zulke onzinnigheid, dat zij over elkander zullen tuimelen en vallen.
|
|
26) | in hun tochten; |
|
Of, in hunne gangen; dat is, op hunne straten en stegen, overal waar zij heengaan.
|
|
27) | zij zullen haasten |
|
Te weten, de Assyriërs.
|
|
28) | naar hun muur, |
|
Versta, de muren der stad Nineve.
|
|
29) | het beschutsel vaardig zal wezen. |
|
Of, het deksel. Versta, een krijgsgetimmer als een galerij, onder hetwelk de soldaten schotvrij waren. Hebr. en het beschutsel zal vaardig gemaakt.
|
|
30) | De poorten der rivieren zullen geopend worden, |
|
Dat is, de waterpoorten. Hier wordt gesproken van het water van den Tiger en andere beekjes daarin en daaruit vlietende, en dicht onder de stad Nineve lopende. De zin is: Se vijand zal aan dien hoek in de stad vallen, waar zij schijnt het allersterkst te wezen, te weten, daar ter plaatse waar de Tiger en andere beken lopen. Diodor. Siculus zegt. lib. 3, Biblioth. cap. 7, dat als de Chaldeën Nineve belegerd hadden, zo is de muur dezer stad, door het hoge oplopen van den Tiger omgeworpen, over een lengte van twintig stadiën, door welke bres de vijanden in de stad vielen.
|
|
31) | het paleis |
|
Of, de tempel, want het Hebr. woord betekent beide, zo een paleis als een tempel, en versta hier den tempel van den Assyrischen afgod.
|
|
32) | zal versmelten. |
|
Te weten, foor de hitte des vuurs, hetzij van het stoffelijke vuur, of van den brandenden toorn Gods. Anders: zal wegvlieten. Dir past wel, indien men ziet op den groten oploop van het water.
|
|
33) | Huzab |
|
Verscheidenen verstaan dat Huzzab is de naam der koningin. Anderen menen dat Huzzab betekent koningin, van Jatzab, bijstaan, omdat zij dagelijks bij den koning stond of kwam; verg. Ps. 45:10. Anders: die vastgesteld is; dat is, de stad die meent vast te staan.
|
|
34) | zal gevankelijk weggevoerd worden, |
|
Of, zal ontbloot, of, ontdekt worden, te weten van haar juwelen en kostelijk sieraad.
|
|
35) | voortgaan; |
|
Of, opgaan, te weten, op den wagen, in welken zij gevankelijk zal weggevoerd worden uit haar land in een ander.
|
|
36) | als met een stem der duiven, |
|
Dat is, al schreiende, al wenende, en al zuchtende in haarzelven, niet overluid durvende roepen en schreien, uit vrees der vijanden.
|
|
37) | trommelende op haar harten. |
|
Alsof hij zeide: Zij zullen niet op tamboerijnen of trommels spelen, gelijk zij in hare vreugde plachten te doen, maar zij zullen met hare vuisten op hare borsten slaan, tot een teken der benauwdheid van hare harten.
|
|
38) | Nineve is wel als een watervijver, |
|
Dat is, Nineve is van den beginne aan zeer volkrijk geweest. Aldus wordt veel water voor veel volk genomen, Jes. 8:7; Openb. 17:15; verg. Jona 4:11.
|
|
39) | van de dagen af dat zij geweest is, |
|
Hebr. van de dagen zij, zonder meer.
|
|
40) | zij zullen vluchten. |
|
Te weten, de inwoners van Nineve zullen vluchten, als hunne stad van hunne vijanden zal ingenoemn worden.
|
|
41) | Rooft zilver, rooft goud, |
|
Versta dit gesproken te zijn tot de vijanden, die Nineve zouden overvallen, hetzij dat men het neemt voor de woorden van den profeet, of der soldaten, hunne kameraden aansprekende.
|
|
42) | voorraads, der heerlijkheid |
|
Versta hier door voorraad allerlei schatten en kleinodiën, geld, klederen, enz.
|
|
43) | van allerlei gewenste vaten. |
|
Dat is, van allerlei schoon huisraad, dat men zou kunnen of mogen wensen. Verg. 2 Kron. 32:27.
|
|
44) | Zij is geledigd, |
|
Te weten, Nineve.
|
|
45) | schudden, |
|
Of, tegen elkander aanslaan of stoten; verg.Jes. 13:7; Dan. 5:6.
|
|
46) | hun aller aangezichten betrekken, |
|
Zie de aantekening bij Joel 2:6.
|
|
47) | een pot. |
|
Te weten, gelijk een pot of ketel, waar men spijs in kookt en die over het vuur hangt en berookt.
|
|
48) | Waar is nu |
|
Dir zijn de woorden van den profeet, sprekende in den naam van God, en de overwonnen Assyriërs beschimpende.
|
|
49) | woning der leeuwen, |
|
Aldus noemt de profeet de inwoners van Nineve, die rovers en bloeddorstige mensen geweest zijn, inzonderheid hunnen koningen, vorsten en krijgsoversten; zie Ezech. 19:2,3, met de aantekeningen aldaar, enz. De apostel noemt ook den keizer Nero een leeuw; 2 Tim. 4:17.
|
|
50) | worgde voor zijn oude leeuwinnen, |
|
Der leeuwen aard is de dieren, die zij gevangen hebben, te stikken en te versmachten.
|
|
51) | Ik wil aan u, |
|
Zie de aantekening bij Jer. 21:13. Anders: Ik [kom] tot u, te weten, om u te straffen; Hij wendt zijne aanspraak tot de Ninevieten.
|
|
52) | Ik zal |
|
Dat is, Ik zal uwe wagens verbranden, o Nineve, zodat zij in rook zullen verdwijnen. Verg. Richt. 20:40.
|
|
53) | haar wagenen in rook verbranden, |
|
Te weten, van de stad Nineve. Hier is ene verandering van persoon, hare voor uwe.
|
|
54) | uw jonge leeuwen verteren, |
|
O Nineve. En uwen roof; dat is, den roof dien gij, Ninevieten, geroofd hebt.
|
|
55) | uw roof |
|
O Nineve. En uwen roof; dat is, den roof dien gij, Ninevieten, geroofd hebt.
|
|
56) | uitroeien van de aarde, |
|
Of, afsnijden.
|
|
57) | uwer gezanten zal niet meer gehoord worden. |
|
Of, van uwe gezanten, door wie gij den koningen rondom heen den krijg pleegt aan te zeggen. Zie 2 Kon. 18:17, enz.
|
|