1) | dat hoorde, |
|
Te weten die woorden, die Rabsake gesproken had.
|
|
2) | scheurde |
|
Zie boven Jes. 36:22, en 2 Kon. 19:1.
|
|
3) | ging in het huis |
|
Te weten om aldaar zijn gebed voor den Heere op te offeren.
|
|
4) | Deze dag |
|
Dat is, dit is de tijd in welken ik en mijn volk zijn in grote benauwdheid, vrezende de belegering en verwoesting dezer stad.
|
|
5) | een dag der benauwdheid, |
|
Te weten in welken de Assyriërs ons zeer benauwen en lelijk schelden.
|
|
6) | der lastering; |
|
In welken de Assyriërs den Heere lelijk lasteren en schelden.
|
|
7) | aan de geboorte, |
|
Hebreeuws, tot aan de breuk. Gelijke manier van spreken zie Hos. 13:13.
|
|
8) | daar is geen kracht |
|
Dat is, wij zijn in het uiterste gevaar, waaruit wij onszelven niet kunnen redden.
|
|
|
|
9) | horen de woorden |
|
Dat is, inacht nemen, en derhalve staat het te hopen dat Hij de Assyriërs, vanwege hun godslasterlijke woorden, zal plagen en straffen.
|
|
10) | voor het overblijfsel, |
|
Te weten van het volk Gods. De tien stammen waren alrede naar Assyrië gevoerd, ook waren er alrede enige vaste steden in Juda door de Assyriërs ingenomen, daar waren er nog weinig overgebleven.
|
|
11) | voor de woorden, |
|
Hebreeuws, voor het aanschijn der woorden.
|
|
12) | de dienaars |
|
Hebreeuws, jongens; dat is, de knechten, de dienaars. Alzo wordt Jozua genoemd een jongen van Mozes, ofschoon hij al ver tot zijne jaren gekomen was. Zie Gen. 22:5, en Exod. 33:11.
|
|
13) | door het zwaard |
|
Te weten door het zwaard zijner zonen. Zie onder Jes. 37:38.
|
|
14) | Libna; |
|
Zie van deze stad de aantekening 2 Kon. 8:22.
|
|
15) | Lachis |
|
Waar Rabsake den koning gelaten had, en vanwaar deze hem naar Jeruzalem gezonden had. Zie boven Jes. 36:2. En zie van Lachis breder 2 Kon. 14:19.
|
|
16) | hij nu |
|
Te weten de koning van Assyrië.
|
|
17) | hoorde van Tirhaka, |
|
Zie boven Jes. 37:7.
|
|
18) | zeggende: |
|
En hun ook brieven medegevende, van denzelfden inhoud; zie Jes. 37:14.
|
|
19) | verbannende; |
|
Dat is, ten uiterste toe verdervende; zie Deut. 2:34.
|
|
20) | mijn vaders |
|
Dat is, mijne voorouders of voorzaten.
|
|
21) | Hamath, |
|
Zie Num. 13:21.
|
|
22) | Ivva? |
|
Zie de aantekening 2 Kon. 17:24.
|
|
23) | de brieven |
|
Welke de boden van den koning van Assyrië hem brachten, in welke geschreven stond hetzelfde dat zijne afgezondenen hem alrede geboodschapt hadden.
|
|
24) | tussen |
|
Zie Exod. 25:22; Num. 7:89; 2 Sam. 6:2; 2 Kon. 19:15; Ps. 80:2, en de aantekening aldaar.
|
|
25) | die gezonden |
|
Zo door Rabsake als door zijne brieven.
|
|
26) | al de landen, |
|
2 Kon. 19:17 staat: de heidenen en hun land verwoest.
|
|
27) | heb Ik gehoord. |
|
Dit is hier ingevoegd uit 2 Kon. 19:20.
|
|
28) | de dochter van Sion, |
|
Dat is, de inwoners der stad Jeruzalem, die de vreemden nog niet geschonden hadden. Zie 2 Kon. 19:21.
|
|
29) | schudt |
|
Tot een teken van verachting; zie Ps. 22:8.
|
|
30) | uwer dienstknechten |
|
2 Kon. 19:23 staat: Uwer boden.
|
|
31) | gegraven |
|
Te weten waterputten.
|
|
32) | de wateren gedronken; |
|
Daar staat 2 Kon. 19:24: vreemde wateren. Zie de aantekening aldaar.
|
|
33) | zulks lang |
|
Te weten de onderdrukking der volken, die gij nu uzelven toeschrijft.
|
|
34) | geformeerd |
|
Dat is, besloten heb te doen; vergelijk 2 Tim. 1:9,10.
|
|
35) | dat gij zoudt zijn, |
|
Dat is, dat Ik u gebruiken zou om, enz.
|
|
36) | handeloos, |
|
Hebreeuws, korthandig; dat is, zij hebben geen macht gehad om u tegenstand te doen, zijnde alsof hun de handen waren afgehouwen geweest.
|
|
37) | der daken, |
|
Dat is, dat op de daken wast.
|
|
38) | het brandkoren, |
|
Hetwelk dor en verbrand is, eer het in de aren schiet. Hebreeuws, brand.
|
|
39) | Ik weet |
|
Dat is, o Sanherib, Ik weet al uwe aanslagen.
|
|
40) | Mijn haak |
|
Een verbloemde rede, genomen van de vissers; te kennen gevende dat God de allerkwaadste en ongebondenste vijanden zijner kerk in den toom houden, besturen en bedwingen kan, dat zij hun boos voornemen niet kunnen uitvoeren.
|
|
41) | een teken, |
|
Te weten, van hetgeen ik straks gezegd heb.
|
|
42) | gewassen is, |
|
Omdat zij hun land niet hadden kunnen bouwen, vanwege de inlegeringen en doortochten der Assyriërs in het Joodse land.
|
|
43) | wat daarvan |
|
Dat is, de vruchten, die in dit jaar weder vanzelf wassen zullen. Hieruit nemen sommigen af dat dit een sabbat-of rustjaar geweest is, in hetwelk de Israëlieten het land niet bouwde. Zie Lev. 25:5,20.
|
|
44) | het overblijfsel |
|
Het overblijfsel der Joden zal uitgaan naar zijn land en andere plaatsen, hetwelk zij tevoren niet gedaan hadden uit vrees der Assyriërs.
|
|
45) | ook zal hij |
|
Hieruit is af te nemen dat Sanherib voor Jeruzalem niet gekomen is om die stad te belegeren.
|
|
46) | om Davids, |
|
Dat is, vanwege de belofte, die Ik David gedaan heb. Zie 1 Kon. 11:12,13.
|
|
47) | uit, en sloeg |
|
Te weten uit den hemel.
|
|
48) | in het leger |
|
Zie 2 Kon. 19:35, met de aantekening.
|
|
49) | dode lichamen. |
|
Hebreeuws, dode dode lichamen. Want het Hebreeuwse peger betekent alleen een dood lichaam en daar wordt nog dood bijgevoegd. Het is alsof men zeide: een dood aas.
|
|
50) | Nineve. |
|
Dit was in die tijden de hofstad of residentieplaats van de koningen van Assyrië.
|
|
51) | hem met het zwaard |
|
Te weten eer er vijf en vijftig dagen vervlogen waren, nadat zijn leger van den engel geslagen was, gelijk enigen afnemen uit Tob. 1:24
|
|
52) | in het land |
|
Dat is, in groot Armenië. Zie Gen. 8:4.
|
|
53) | Esar-haddon, |
|
Anders genoemd Asnappar; Ezra 4:10; anders ook Sardanapalus, zo sommigen menen, maar is onzeker.
|
|